8
Het gebeurde op de volgende manier. Elke middag rond vier slagen ging de kapitein naar zijn hut om een dutje te doen. Hij was altijd vroeg uit de veren, kapitein Bligh, en als hij voor het avondeten niet een paar uur had geslapen, kon hij ongenietbaar zijn.Voordat hij insliep, zette ik een kom vers water naast zijn bed om zich mee op te frissen wanneer hij wakker werd, voor het geval ik niet op tijd terug was. En dan ging ik weg.
Ik rende vanuit het kamp in zuidelijke richting naar een deel van het eiland met veel bomen en struiken, een soort begroeiing die ik nooit eerder had gezien, maar ik had te veel haast om op mijn bestemming te komen om er veel aandacht aan te schenken. Ik ging er niet naartoe voor het natuurschoon, ik had geen belangstelling voor mooie bloemslingers, mij wachtte iets veel mooiers. Ik rende naar links en ik rende naar rechts, ik sprong over rotsblokken die onverwachts voor me lagen – een cirkel rondom een heuvel waarop een kring bomen stond, als een beschermende muur om iets wat in het midden lag. Ten slotte kwam ik bij een open plek, waar dieren van het eiland rondliepen alsof ze er heer en meester waren, maar ik lette net zomin op de dieren als zij op mij.
Daar kon ik het zachte ruisen horen van het water in de beken en de val van het water in het meer beneden, en dan wist ik dat ik dichtbij was en dan kreeg ik aandrang, omdat ik wist wat er zou gebeuren. Iets verderop stonden de bomen dicht op elkaar, met hier en daar een zonnige plek ertussen, en niet zo heel veel minuten later zag ik degene naar wie ik sinds ons vorige afscheid voortdurend had verlangd: Kaikala.
Ik geloof dat ze even oud was als ik, misschien een jaar ouder. Hooguit twee. Waarschijnlijk drie, als ik heel eerlijk ben. Als ze tegen me lachte, gaf ze me het gevoel dat niemand in mijn leven me ooit zo bijzonder had gevonden als zij, of zo’n knappe jongen, en ik denk dat dat ook zo was. De naam John kon ze niet uitspreken, laat staan de naam Turnstile, en omdat ze nog nooit van haar leven een tuinboon had gezien, kwam het niet bij haar op me met mijn vervloekte bijnaam aan te spreken. Ik denk dat ik tranen in mijn ogen had gekregen als de een of andere ellendeling haar die naam had verteld en zij erom had gelachen. Dus hielden we het bij mijn tweede naam, Jacob, die ze ongeveer uitsprak als Jeeko, en zo hadden wij tweeën, Kaikala en Jeeko, vriendschap gesloten.
Iedereen wist dat al onze mannen op het eiland een vrouw hadden gevonden, alle mannen behalve kapitein Bligh, die zijn hart had verpand aan zijn Betsey in Londen. Voor het merendeel waren dat geen liefdesaffaires, maar sommige jongeren, onder wie ikzelf, die nog niet zoals onze oudere collega’s aan de affectie en intimiteiten van vrouwen gewend waren, hechtten aan die tekenen van genegenheid waarschijnlijk te veel betekenis. Kaikala had al bij onze eerste ontmoeting duidelijk gemaakt dat ik van haar was en dat ik haar gewillige slaaf zou zijn, klaar om te gaan waarheen zij wilde en wanneer ze dat wilde, en om te doen wat zij me vroeg. Ik had die rol maar al te graag op me genomen. Bij haar was ik niet langer de dienaar van meneer Bligh, maar haar dienaar. Wanneer we samen bij het meer lagen en elkaar zacht aanraakten, en mijn vingers haar tieten net zo vrijmoedig beroerden als ik de kapitein een hand zou geven, vroeg ze me naar mijn leven in Engeland.
‘Ik woon in Londen,’ zei ik om indruk op haar te maken, terwijl ik nooit ten noorden van Portsmouth was geweest. ‘Ik heb een leuk huis vlak bij Piccadilly Circus. De vloeren zijn van marmer en de trapleuning is van goud. Hij glanst niet meer zo mooi, dus heb ik de bedienden opdracht gegeven hem weer glimmend op te poetsen voordat ik thuiskom. Ik breng de zomers door in mijn landhuis in Dorset. Londen is ’s zomers afschuwelijk, vind je ook niet?’
‘Ben je dan rijk?’ vroeg ze met wijd opengesperde ogen.
‘Nou ja, het is natuurlijk erg vulgair als je dat toegeeft,’ legde ik uit en ik streek bedachtzaam over mijn kin. ‘Laten we het er dus maar op houden dat ik comfortabel leef. Heel comfortabel.’
‘Ik wil ook comfortabel leven,’ zei ze. ‘Heb je veel vrienden in Engeland?’
‘O, natuurlijk,’ zei ik. ‘We zijn belangrijke leden van de maatschappij, mijn familie en ik. Mijn zuster Elizabeth heeft vorig jaar haar eerste bal gegeven, en binnen tien dagen kreeg ze vier huwelijksaanzoeken en van een van haar bewonderaars een konijn van een ongewone kleur. Een ongetrouwde tante heeft haar zo lang als gezelschapsdame onder haar hoede genomen terwijl ze een wandeltocht door Europa maakt, en ik denk dat ze daar verwikkeld zal raken in een groot aantal romantische vergissingen en verbintenissen. Ze kan al tellen in het Frans, Duits en Spaans.’
Kaikala wendde glimlachend haar hoofd af en ik zag dat het idee haar aansprak. Ze gedroeg zich alsof ze niets van de buitenwereld wist, maar ze wist wel dat er een buitenwereld bestond, een betere wereld dan de hare, en die zou ze best eens willen zien.
‘Maar waarom vaart Jeeko dan op dit schip?’ vroeg ze. ‘Wil je niet liever in Engeland blijven en je geld tellen?’
‘Dat komt door mijn vader,’ antwoordde ik met een diepe zucht. ‘Hij heeft zijn geld met de scheepvaart verdiend en voordat hij de zaak aan mij overdoet, wil hij dat ik iets leer van het leven op zee. Vreselijk ouderwets van hem, maar wat kan ik eraan doen? Ik kan de ouwe maar beter zijn zin geven. Hij heeft geregeld dat ik op dit schip terechtkwam. Hij is een energieke baas, maar wie weet hoe lang hij nog zal leven en hij wil zich ervan verzekeren dat degene die hem opvolgt de kneepjes van het vak kent. Maar ik ben de vertrouwensman van kapitein Bligh,’ zei ik gewichtig. ‘Als ik niet aan boord was, zou de kans groot zijn dat het schip zinkt.’
‘Ik ben bang voor de kapitein,’ zei ze rillend.‘Als hij naar me kijkt, denk ik dat hij me wil vermoorden.’
‘Hij blaft harder dan hij bijt,’ zei ik geruststellend.‘Ik zal hem vertellen dat je een heel lief meisje bent en dan zal hij aardiger voor je zijn. Hij luistert altijd naar mij.’
‘En die twee in de kwekerij,’ ging ze hoofdschuddend verder en ze krulde laatdunkend haar onderlip,‘die mag ik helemaal niet.’
‘Dat zijn meneer Christian en meneer Heywood,’ zei ik. ‘De een is een ijdeltuit en de ander een rotzak, maar over hen hoef je je geen zorgen te maken. Ik sta boven hen en ze moeten doen wat ik zeg. Als ze het zouden wagen jou onaardig te behandelen, moet je me dat meteen vertellen.’ Daar was ik het bangst voor, dat ik zou horen dat meneer Christian Kaikala had gedwongen gemeenschap met hem te hebben. Of nog erger, dat meneer Heywood dat had gedaan.
‘Het zijn slechte mannen,’ siste ze.‘De mannen van je schip zijn meestal vriendelijk tegen ons, maar zij niet. Zij behandelen ons slecht. Ze zijn slecht voor de meisjes. We zijn bang voor hen.’
De klank van haar stem maakte me nieuwsgierig naar wat ze dan precies deden, maar tegelijkertijd wilde ik het eigenlijk niet horen. Ik had nooit met de rotzak of de ijdeltuit kunnen opschieten, maar het waren wel Engelsen en ik wilde niet horen dat ze zich tegen de inboorlingen hadden misdragen.
‘En de koning?’ vroeg ze later.‘Koning George. Ken je hem?’
‘Of ik hem ken?’ zei ik lachend en ik richtte me op mijn ellebogen op. ‘Of ik hem ken? Ach heden, ik ben al sinds ik een kleine jongen was met zijne majesteit bevriend. Hij heeft me heel vaak uitgenodigd in het paleis en dan doen we samen een spelletje of leggen een kaartje, en dan blijven we tot laat in de nacht op om staatszaken te bespreken onder het genot van een glas wijn.’
Kaikala keek me vol bewondering aan.‘En de dames?’ vroeg ze.‘Zijn er aan zijn hof ook dames?’
‘Een heleboel,’ antwoordde ik.‘De mooiste dames van heel Engeland.’
Ze wendde haar hoofd af en trok een droevig gezicht. ‘Jeeko heeft aan het hof een dame van wie hij houdt,’ zei ze verdrietig, en ik begon meteen te protesteren.
‘Niet waar!’ riep ik. ‘Dat is helemaal niet waar! Ik heb al die tijd gewacht op de ware! Op de mooiste vrouw van niet alleen Engeland, maar de hele wereld. Daarom ben ik naar Otaheite gekomen. En dat is wat ik hier heb gevonden.’
Ik pakte haar hand vast en gedroeg me zo belachelijk dat ik me er nu nog voor schaam, en ik schoof dichter naar haar toe en wenste dat we daar voor eeuwig konden blijven.
‘Ik zal je gelukkig maken,’ zei ze en ze duwde me op mijn rug en ging boven op me zitten.‘Wil je dat Kaikala je laat genieten?’
‘Ja,’ piepte ik, maar al toen ze mijn broek losmaakte, voelde ik dat de aandrang, die tot op dat moment in volle kracht aanwezig was geweest, me verliet tot er niets meer dan een verschrompeld restje van me over was. Ze keek er teleurgesteld naar, want zo ging het elke dag, en toen keek ze recht in mijn ogen.
‘Wat is er?’ vroeg ze.‘Vindt Jeeko me niet lief?’
‘Juist wel,’ verzekerde ik haar en ik probeerde mezelf te dwingen om weer in actie te komen. Ik legde mijn handen om haar tieten, maar ook al vond ik dat een heerlijk gevoel, ik kon er niets mee doen. Mijn hoofd had zich gevuld met beelden uit het verleden, wat me toen was overkomen, het etablissement van meneer Lewis en alles wat hij me daar had laten doen. Als ik mijn ogen sloot, hoorde ik het geluid van herenlaarzen op de trap en het klak-klak-klak wanneer ze naar ons toe kwamen. Dus eindigden onze middagen samen altijd op dezelfde manier: ik trok mijn broek omhoog en rende terug door het bos, en wanneer ik weer bijna terug was in het kamp, voelde ik dat wat kort geleden had gefaald, weer tot leven was gekomen, zodat ik me in het struikgewas moest verstoppen om mezelf moeizaam te bevredigen voordat ik terugging naar de kapitein en mijn plicht.
Ik haatte meneer Lewis en alles wat hij me had aangedaan. En ik wilde genezen.