Dag 23 – 20 mei
Dokter Ledward, die het geluk had een van de gezondste leden van onze bemanning te zijn, bracht het grootste deel van de middag door met een onderzoek naar de conditie van ons allemaal, op bevel van meneer Bligh. Ik zat niet dicht genoeg bij hen om het gesprek te kunnen horen dat hij en de kapitein na afloop voerden, maar ze fluisterden druk en keken allebei bezorgd, en daarna kondigde de kapitein aan dat we niet langer twee uur achtereen zouden roeien, maar elkaar om het uur zouden aflossen. Weliswaar kregen we zodoende minder tijd om uit te rusten, maar in elk geval waren we aan het eind van onze beurt niet halfdood van uitputting.
Als je ons bekeek, zag je duidelijk dat we in een erbarmelijke conditie verkeerden. De meesten van ons, ik ook, waren verzwakt, stonken verschrikkelijk en hadden een roodverbrand, vervellend hoofd. Sommigen, onder wie John Hallett en Peter Linkletter, hoefden vierentwintig uur niet te roeien omdat ze dat niet meer konden opbrengen. Ikzelf had een paar dagen daarvoor tweemaal een beurt mogen overslaan, maar sindsdien was ik op een raadselachtige manier weer aangesterkt.
‘Kapitein, wat zal er met ons gebeuren?’ vroeg ik op een bepaald moment, omdat ik behoefte had aan troost.
‘We overleven dit en worden heel oud, jongeheer Turnstile,’ antwoordde hij met een glimlachje.‘We overleven dit en worden heel oud.’