7
En zo is het begonnen. In de weken daarna begon de kapitein heel erg te veranderen en begon ik te denken dat de hitte op dat eiland een spelletje speelde met zijn hoofd, want de goedmoedige, aardige man die ik had meegemaakt aan boord van de Bounty werd een chagrijnige kerel, die iedereen om het minste of geringste ervanlangs gaf. Nadat meneer Fryer er op een avond getuige van was geweest dat de kapitein om een kleinigheid pisnijdig werd op mij, nam hij me mee naar buiten en vroeg hoe het met me ging, iets wat me in mijn leven zelden was gevraagd en al helemaal niet sinds ik op dat verdomde schip was beland, en waarvoor ik hem eeuwig dankbaar was.
‘Het gaat uitstekend met me,’ loog ik keihard. ‘Wat zou een jongen op een tropisch eiland, met de zon op zijn gezicht en een volle maag, te klagen kunnen hebben?’
Meneer Fryer glimlachte en even was ik bang dat hij me wilde omhelzen. ‘Je bent een beste kerel, jongeheer Turnstile,’ zei hij.‘Je bent erg op de kapitein gesteld, nietwaar?’
Ik dacht erover na en overwoog wat ik zou antwoorden. ‘Hij is erg goed voor me geweest,’ gaf ik toe. ‘U weet niet met wat voor soort mannen ik hiervoor te maken heb gehad.’
‘Geloof me dan maar als ik zeg dat je je er niets van aan moet trekken als hij je uitfoetert,’ zei hij. Uitfoetert! Een paar minuten daarvoor had ik de kapitein zijn thee gebracht en was ik het schijfje citroen vergeten, en ik zweer je dat hij bijna zijn zweep pakte. ‘De kwestie is dat mannen zoals meneer Bligh zeelui in hart en nieren zijn,’ ging meneer Fryer verder. ‘Als ze vaste grond onder hun voeten hebben, als ze niet varen op de woelige baren, als ze geen zout water ruiken, worden ze kribbig en onredelijk. Het is zowel te begrijpen als onbegrijpelijk, en je moet er vooral niet bij stilstaan. Ik bedoel dat je het niet persoonlijk moet opvatten, Tuinboon.’
Er was ook nog een andere mogelijkheid. Van de hele bemanning van de Bounty waren er nog maar twee mannen die de vreugden van de vrouwen van het eiland nog niet hadden mogen smaken. Een van hen was kapitein Bligh, die het portret van zijn Betsey altijd bij zich in de buurt had en die, in tegenstelling tot de andere getrouwde mannen aan boord, zelfs die met de rang van officier, de belofte die hij op zijn trouwdag had gedaan als heilig beschouwde. Ik begon me af te vragen of hij van een paar pikante avontuurtjes niet geweldig zou opknappen. Ik wist dat dat beslist voor mij zou gelden, want ik was natuurlijk die andere man.
Maar ik volgde de raad van meneer Fryer op en waardeerde het dat hij me die had gegeven. Toen we elkaar een jaar geleden voor het eerst hadden ontmoet, had ik hem een stroeve kerel gevonden. Hij had het soort uiterlijk, en dat kwam vooral door zijn bakkebaarden en zijn langwerpige paardengezicht, dat mensen afstootte. Maar hij was een vriendelijke ziel. Zorgzaam voor de mannen en plichtsgetrouw. Dat waardeerde ik in hem. Hij was heel anders dan die pronkhaan, meneer Christian, die meer tijd besteedde aan zijn eigen uiterlijk in de spiegel dan aan de mannen die om hem heen stonden te zwoegen.
Toen ik na de woorden van meneer Fryer terugging naar de hut, zei de kapitein dat ik de hele bemanning, zowel de officieren als de matrozen, moest vertellen dat ze die avond moesten aantreden op het dek van de Bounty, omdat hij iedereen wilde toespreken en daar geen publiek bij wilde hebben. Ik wilde bijna voorstellen dat hij mij in vertrouwen zou nemen en alvast zou vertellen wat hij met ons wilde bespreken, maar ik besefte net op tijd dat hij me zou scalperen en villen voordat ik mijn zin had afgemaakt.
Dus deed ik wat hij had gezegd, en die avond om zeven slagen stonden aan boord van de Bounty weer alle hens aan dek. Toen ik, sinds we voor het eiland voor anker waren gegaan, de hele bemanning weer bij elkaar zag, viel het me op hoe iedereen in die weken was veranderd. Om te beginnen zagen de mannen er veel gezonder uit. Hun huid was door de zon verbrand, de kringen onder hun ogen waren verdwenen en ze keken redelijk opgewekt, al kon ik zien dat ze een beetje zenuwachtig waren omdat ze zo onverwachts weer allemaal naar het schip hadden moeten komen. Toen al zagen ze op tegen de dag dat de kapitein het bevel zou geven het anker te lichten.
De officieren stonden vooraan. Meneer Fryer en meneer Elphinstone hadden hun uniform aangetrokken, maar meneer Christian en meneer Heywood droegen een wijde broek en een hemd met open kraag. Voor alle duidelijkheid voeg ik hieraan toe dat meneer Heywood een beschonken indruk maakte.
Ik had het geluk gehad dat ik hen tweeën op Otaheite niet vaak tegenkwam. Meneer Christian was opziener van de kwekerij, meneer Heywood was zijn assistent, en ze sliepen er ook. De kapitein ging er natuurlijk elke dag kijken, en hij leek bij zijn terugkomst altijd blij met wat hij daar had gezien. Ik maakte van zijn afwezigheid gebruik door zijn hut schoon te maken en zijn kleren te wassen. Maar het gerucht deed de ronde dat er in de tuin, wanneer de werkzaamheden van de dag erop zaten, ’s nachts bacchanalen plaatsvonden waar de Grieken en Romeinen nog wat van hadden kunnen leren. Ik had het niet met eigen ogen gezien, omdat ik er niet bij hoorde en te dicht bij de kapitein stond om te worden uitgenodigd. Ik had ook gehoord dat bijna ieder lid van de bemanning er in het donker de weg naartoe wist te vinden en daar intieme omgang had met de vrouwen van het eiland die, omdat ze niet christelijk waren, geen enkel bezwaar tegen geslachtsgemeenschap hadden.
De kapitein kwam in uniform aan dek en snoof diep terwijl hij zijn blik over de mannen liet glijden die aan zijn zorgen waren toevertrouwd. Ik herinnerde me dat meneer Fryer had gezegd dat de kapitein zeewater moest ruiken en vroeg me af of hij extra lucht inademde om zijn longen zo vol te zuigen dat hij er de rest van de nacht mee kon doen. Toen hij naar de officieren keek en zag wat meneer Christian en meneer Heywood aanhadden, fronste hij zijn wenkbrauwen en wendde hoofdschuddend zijn blik af.
‘Mannen,’ begon hij, en meteen hield het geroezemoes op,‘ik heb jullie hier vanavond naartoe laten komen omdat het al een hele tijd geleden is dat we als bemanning bij elkaar zijn geweest. Ik wilde jullie...’ Hij aarzelde en zocht naar het juiste woord, dat hij met tegenzin leek uit te spreken: ‘... bedanken voor het harde werk dat jullie op het eiland doen. Ik heb vandaag met meneer Christian over de kwekerij gepraat en ook met onze botanicus, meneer Nelson, en ik kan jullie verzekeren dat ons werk volgens plan verloopt en dat het welslagen van onze opdracht, als we op deze manier doorgaan, vaststaat.
Toch wil ik jullie een paar dingen zeggen, omdat we nog minstens een maand op het eiland zullen blijven en ik er zeker van wil zijn dat alles de rest van de tijd net zo voorspoedig zal verlopen als tot nu toe. Ik heb een lijst opgesteld van... Het zijn geen regels, want volgens mij is iedereen tevreden zonder regels. Laten we het een lijst van aanbevelingen noemen, en ik zou graag willen dat jullie je daar in de komende weken aan houden.’
Hier en daar klonk gemompel, maar omdat de kapitein niet had gezegd dat we aan boord moesten blijven aangezien we onmiddellijk terug zouden gaan naar Engeland, was niemand ongerust.
‘Ten eerste,’ vervolgde de kapitein. ‘Jullie weten ongetwijfeld dat de eilandbewoners denken dat kapitein Cook nog leeft en gezond en wel in Belgravia woont, terwijl jullie ook weten dat deze heldhaftige man een paar jaar geleden op een eiland niet ver hiervandaan door wilden is vermoord. Ik wil dat die leugen, als we het een leugen kunnen noemen, in stand wordt gehouden. Het is in ons belang dat we volharden in het bedrog dat de vriendschap tussen de kapitein zaliger en onze gastheer, Tynah, die vanzelfsprekend tegen hem opziet met het respect en de eerbied die een Engelsman van zijn kaliber verdient, voortduurt. Als iemand het zou wagen deze leugen geweld aan te doen, zou ik dat heel zwaar opnemen.
Ten tweede. Het is mij ter ore gekomen dat jullie eh... vriendschap hebben gesloten met de vrouwen van het eiland. Dat is niet ongewoon en deze dames, ik gebruik dit woord in de breedste betekenis, zijn geen zedige vrouwen zoals onze echtgenotes en verloofdes thuis, dus jullie zijn vrij om met hen te doen wat jullie willen. Toch raad ik jullie nadrukkelijk aan hen zachtzinnig te behandelen en je eigen gezondheid daarbij in acht te nemen.’
Na deze opmerking werd er rauw gelachen en riepen de mannen allerlei schunnige dingen, die ik niet zal herhalen, want daar ben ik te fatsoenlijk voor. De kapitein hoorde het heel even aan en stak toen een hand op om de mannen weer tot de orde te roepen voordat hij verderging.
‘Zoals jullie weten, hebben we een heleboel spullen vanaf het schip naar de wal gebracht om ons bij ons werk te helpen. Koning Tynah is zo vriendelijk ons te helpen door ons messen en ander gereedschap in bruikleen te geven. Ik wil dat jullie daar zorgvuldig mee omgaan en ervoor zorgen dat jullie niets verliezen en er niets wordt gestolen. De waarde van een verloren voorwerp wordt uiteindelijk afgetrokken van het loon van degene die het in gebruik had.’
Ik kan je verzekeren dat de laatste opmerking bij de mannen niet in goede aarde viel en dat ze dat lieten merken, maar ik vond het een redelijke maatregel.Als iemand niet op zijn spullen kan passen, moet je hem die ook niet geven.
‘Ik ben ervan overtuigd,’ vervolgde de kapitein, ‘dat geen van jullie doet waarover ik het nu ga hebben, maar het is bij eerdere reizen op andere schepen gebeurd, dus breng ik het onder jullie aandacht. Alles wat op dit schip thuishoort, alles wat we op het eiland verzamelen en al onze voorraden, zijn niet van jullie en niet van mij, maar van de koning, en iedereen die iets verduistert om het te verhandelen of te ruilen zal schuldig worden bevonden aan de ernstige overtreding van een bevel en als zodanig worden gestraft.’
Ik keek om me heen en zag een paar schuldige gezichten. Waar hij op doelde gebeurde regelmatig, dat wisten we allemaal, zelfs de kapitein wist dat, maar hij probeerde er op deze manier een eind aan te maken.
‘Ik zal een officier aanwijzen om toe te zien op rechtmatige handel tussen het eiland en het schip, en als iemand op het eiland iets wil kopen, moet hij die officier persoonlijk om toestemming vragen. Meneer Christian,’ zei hij terwijl hij zich omdraaide naar de eerste officier,‘die taak had ik aan u willen geven.’
‘Dank u, meneer,’ zei meneer Christian en hij wreef bijna in zijn handen van genoegen, want het was duidelijk dat hij op die manier meer geld kon verdienen dan met wat dan ook aan boord.‘Ik zal graag...’
‘Maar ik zie, meneer, dat u het gepast vindt hier aan dek tegenover de mannen te staan met een open kraag.’
Meneer Christians mond zakte een eindje open en hij werd rood. Hij was er niet aan gewend in aanwezigheid van de mannen een berisping te krijgen.‘Meneer?’ zei hij nerveus.
‘Vindt u dat u gepaste kleding draagt, meneer?’ vroeg de kapitein. ‘En u, meneer Heywood, als meneer Christian zijn eigen badwater zou drinken, zou u het dan ook doen?’
Meneer Heywood keek de kapitein verontwaardigd aan, maar hij wist blijkbaar niet wat hij daarop moest zeggen.
‘De discipline verslapt, heren,’ verklaarde de kapitein streng, maar nog niet zo streng als hij in de weken daarna zou klinken.‘Ik verzoek u om bij het uitoefenen van een formele taak niet halfnaakt aan te treden. Meneer Fryer, misschien wilt u zo goed zijn voortaan toezicht op de handel te houden.’
‘Dank u, meneer,’ zei meneer Fryer. Van zijn gezicht viel niets te lezen en ik moet bekennen dat ik het niet meer dan eerlijk vond dat hij in plaats van veroordeeld nu ook eens beloond werd.
‘Hiermee ben ik aan het eind van mijn toespraak gekomen, mannen,’ zei de kapitein gemaakt vrolijk. ‘Ik zal vannacht aan boord slapen. Meneer Christian, neem uw mannen mee terug naar de kwekerij op het eiland. De rest blijft aan boord van de Bounty.’
En dat was die avond de stand van zaken. We moesten ons aan allerlei regels gaan houden, een officier was in onze aanwezigheid berispt en we hadden het gevoel gekregen dat er aan onze prettige tijd op het eiland al heel gauw een eind zou komen.
Al heel gauw was nog eerder dan we dachten.