5

 

 

 

 

De eerste weken op de Bounty verliepen zonder incidenten. Hoewel het in de kerstperiode slecht weer was, werd het na verloop van tijd rustiger. Het schip zette koers naar het uiterste puntje van Zuid-Amerika met de bedoeling Kaap Hoorn te ronden. Ik deed mijn uiterste best om de kapitein goed te dienen, al kreeg ik de indruk dat de vriendelijkheid die hij had getoond toen ik van mijn ziekte was hersteld, in de weken daarna veranderde in onverschilligheid. Ik maakte zijn hut schoon, bracht hem zijn ontbijt, middagmaal, thee en avondmaal, maakte zijn kooi op en waste zijn ondergoed, terwijl ik voortdurend hoopte dat hij mijn honger naar verhalen over kapitein Cook zou stillen, maar jammer genoeg deed hij dat niet. Hij bracht het grootste deel van zijn tijd door aan dek, om de bemanning leiding en raad te geven, en wanneer hij in zijn hut zat, was dat om het logboek bij te houden of brieven te schrijven. Omdat ik me verschrikkelijk eenzaam en alleen begon te voelen, deed ik moeite om de andere mannen aan boord te leren kennen, maar ik merkte algauw dat ze niet bepaald toeschietelijk waren. De meesten hadden blijkbaar geen zin in een vriendelijke opmerking of een kort praatje met iemand die zo laag op de scheepsladder stond als ik. Dus bracht ik het grootste deel van mijn tijd benedendeks door, in de kansrijke driehoek tussen het grote ruim met de potten en kisten, de kombuis waar meneer Hall de maaltijden klaarmaakte, en de kajuit en eetzaal van de kapitein, in geen ander gezelschap dan dat van mezelf. In die periode zag ik de lagere officieren vaak, omdat zij waren ondergebracht in de hutten met kooien boven elkaar aan het eind van de gang die ik de mijne noemde. Meneer Fryer mocht als eerste officier een piepkleine eenpersoonshut de zijne noemen. Maar zij namen net zomin de moeite om een gesprek met me aan te knopen. 

   In januari schoten we op een vrij kalme zee een flink eind op, maar op een avond begon het te regenen en stak er een storm op die steeds heviger werd. Binnen het uur werd het schip als een lappenpop op de golven heen en weer gesmeten en moest de hele bemanning zich tot het uiterste inspannen om het veilig door de storm te loodsen. Gelukkig had mijn maag zich aan de bewegingen van het water leren aanpassen en hoefde ik niet langer bang te zijn dat ik dood neer zou vallen, maar het ging zo tekeer dat ik wel bang was dat we met man en muis zouden worden opgetild en omgekeerd neergesmakt.

   Ik beging de fout aan dek te gaan toen de storm op zijn hevigst was, en toen ik mijn hoofd naar buiten stak, sloegen regen, hagel en natte sneeuw me zo hard in mijn tere gezicht dat ik bang was dat het bloed ervan af zou spatten. Om me heen renden de mannen heen en weer om aan touwen te trekken en zeilen bij te stellen, terwijl ze elkaar kernachtige kreten toebrulden waar ik als groentje op zee niets van begreep. Ik draaide me om naar het luik waardoor ik naar buiten was gekomen, maar ik kon mijn ogen niet lang genoeg openhouden om het terug te vinden. Op dat moment hoorde ik boven me een harde schreeuw, en toen ik opkeek zag ik William McCoy – een volmatroos, ik was er eindelijk achter wat dat was – van het voorste bramzeil vallen, het deel van de mast vlak voor het bovenbramzeil, waarbij hij nog net kon voorkomen dat hij via het marszeil en de fok op het dek tuimelde. Als dat was gebeurd, zou zijn schedel beslist zijn opengespleten en hadden zijn hersens op het dak gelegen als een van een kraam op de keien gestuiterde watermeloen. Maar gelukkig kon hij zich nog net vastklampen aan een staag, waar hij bungelde als een gestrafte boef tot hij zijn voeten op een touw kon zetten en zichzelf weer omhoog kon trekken naar een veilige plek. Ik was me rot geschrokken, dat wel. 

   Ik had de dagen daarvoor de weg door het schip leren kennen door de plattegrond die in de hut van kapitein Bligh aan de muur hing goed te bestuderen. De Bounty was een kotter met drie masten met elk vier zeilen: een bovenbramzeil, een bramzeil, een marszeil en een zeil. Achter op het schip stond de bezaansmast met één zeil. Voorop zaten twee zeilen achter elkaar, de kluiver en het marszeil, en achterop zat een bezaan om ons door het water te laveren en het roer in evenwicht te houden. Ik wist natuurlijk nog niet hoe die zeilen bediend moesten worden om het schip te sturen en ons te loodsen door woelig water, zoals dat waarmee we op dat moment strijd voerden, maar ik nam me voor om de rest van de reis zo veel mogelijk te leren, om een betere matroos te worden dan voor mijn huidige baantje nodig was. 

   ‘Turnstile!’ brulde de kapitein toen de storm op zijn hevigst was en hij terugkwam naar zijn hut, zo doorweekt dat ik me afvroeg of hij er influenza aan over zou houden. (Een jongen in het etablissement van meneer Lewis had een keer influenza opgelopen, en om ons niet aan te steken, was hij zonder pardon op straat gezet. Hij was een vriend van me, we hadden ruim een jaar naast elkaar geslapen, maar ik heb hem daarna nooit meer gezien. Later hoorde ik dat hij de kraaienmars had geblazen, maar dat weet ik niet zeker.) De kapitein liep door de gang terwijl hij met beide handen steun zocht tegen de wanden en de Bounty zo hard op en neer werd gesmeten, en van links naar rechts, dat ik je zweer dat ik kon voelen dat mijn maag zich losscheurde van mijn lichaam en een eigen leven ging leiden.‘Wat ben je in vredesnaam aan het doen?’ 

   ‘Kapitein,’ zei ik en ik krabbelde overeind. Ik was in een hoekje naast mijn kooi gaan zitten, met mijn voeten stevig op de vloer en mijn handen tegen de wanden.‘Wat gebeurt er met ons? Gaan we onder?’

   ‘Doe niet zo stom, jongen,’ snauwde hij op weg naar zijn kajuit.‘Ik heb wel erger meegemaakt. Hemelse goedheid, dit is nog rustig. Sta op en wees eens wat flinker, voordat ik je een jurk aantrek en je Mary ga noemen.’

   Ik ging zo goed mogelijk rechtop staan, want ik wilde niet dat de kapitein me een lafaard vond, en probeerde achter hem aan zijn kajuit binnen te gaan, maar ik werd daarin belemmerd door het rollen en stampen van het schip en de wanhopige kreten boven mijn hoofd.

   ‘Allejezus christus!’ schreeuwde ik, terwijl ik van angst vergat wie ik hoorde te zijn.‘Wat gebeurt er daarboven? Wat mankeert die lui?’

   ‘Die lui?’ zei de kapitein en hij keek met een geërgerd gezicht achterom. ‘Die lui mankeert niets, jongen, en ik verzoek je de naam van de Heer hier niet in de mond te nemen. Waarom vraag je dat trouwens?’

   ‘Omdat ze zo schreeuwen,’ zei ik, en hij zag ongetwijfeld aan mijn gezicht dat ik doodsbang was. ‘Hoort u dat niet? Misschien vallen ze overboord en is er straks niemand meer over om het schip te besturen. Moeten we ze niet gaan helpen? Of iemand naar ze toe sturen om te helpen?’

   Plotseling kletste er zo hard een plens water tegen de patrijspoort dat ik bijna doodviel van schrik, maar de kapitein wierp er achteloos een blik op, alsof het een lastige vlieg was die hij met een zwaai van zijn hand van zich af kon slaan. ‘De mannen schreeuwen helemaal niet, stomkop,’ zei hij. ‘Grote goedheid, jongen, weet je dan nog steeds niet dat het de wind is? Hij raast over het dek om ons uit te dagen, om ons aan te sporen om verder te gaan. Dat geloei is zijn strijdkreet! Dat gebrul is zijn kracht! 

   Weet je dan nog helemaal niets van de zee?’ Hij staarde me hoofdschuddend aan, alsof ik de grootste stommeling van de wereld was en hij mijn aanwezigheid als een martelaar moest dulden. ‘Alsof de mannen op dit schip,’ vervolgde hij, ‘op mijn schip, zouden schreeuwen van paniek. Ze doen wat ze moeten doen. Dat geldt ook voor jou, jongen, dus ga aan het werk, voordat ik jou laat schreeuwen. Ik wil kokend water hebben om thee te zetten, nu meteen.’

   ‘Ja, kapitein,’ zei ik, maar ik bleef nog even naar hem staan kijken terwijl hij zijn kaarten van de plank pakte, ze uitvouwde en zware voorwerpen op de hoeken zetten zodat ze plat bleven liggen.

   ‘Meteen, Turnstile!’ brulde hij.‘Genoeg voor drie man, alsjeblieft.’

   Ik rende naar de kombuis en ging op zoek naar meneer Hall, maar hij was nergens te vinden. Op dat soort momenten, dat wist ik inmiddels al, was bijna de hele bemanning aan dek om te helpen het schip drijvende te houden. Er bleven maar een paar lui beneden en ik was een van hen, omdat ik boven alleen maar in de weg liep. Nog iemand die zich niet inspande, was me opgevallen, was de scheepsarts, dokter Huggan, die ik nog maar twee keer had gezien. Hij was voortdurend beneveld en zat meestal in zijn hut. Nummer drie was de jonge meneer Heywood, die nooit aan dek ging als er iets aan de hand was en altijd dringend in een veiliger deel van het schip iets anders te doen had, de laffe hond.

   Toen ik met de ketel en de thee terugkwam, zat de kapitein door een vergrootglas zijn kaarten te bestuderen, terwijl de eerste officier, meneer Fryer, en de toegevoegd eerste officier, meneer Christian, toekeken. Zelf waren ze ook het bekijken waard, die twee, dat kon je wel zeggen. De eerste met zijn bezorgde, rode gezicht en zijn nadrukkelijke manier van praten, de tweede alsof hij net een bad had genomen en zijn haar had gekamd, terwijl hij keek alsof hij zich van geen gevaar bewust was. Toen ik de kajuit binnenkwam, was hij zijn nagels aan het inspecteren. Hij was een knappe kerel, dat moet ik toegeven.

   ‘Kapitein, we kunnen de strijd met deze storm niet lang meer volhouden,’ zei meneer Fryer op dat moment.‘De golven zijn huizenhoog en het dek staat onder water. We moeten bijliggen.’

   ‘Bijliggen?’ riep meneer Bligh, terwijl hij opkeek van de kaart en zijn hoofd schudde. ‘Bijliggen?’ brulde hij. ‘Geen sprake van, meneer! De Bounty ligt niet bij, niet zolang ik het gezag voer. We blijven lenzen.’ 

   ‘Zonder zeeanker, meneer?’ vroeg meneer Fryer met grote ogen.‘Is dat verstandig?’

   Ik wist nog niet hoeveel nut een zeeanker had om de golven van het achterdek te houden, maar het klonk alsof het zou helpen en ik vond het jammer dat de kapitein het niet wilde.

   ‘Inderdaad, meneer Fryer,’ zei de kapitein.‘Zonder zeeanker.’

   ‘Maar als we de zeilen en het roer lijwaarts vastzetten, hebben we in elk geval nog een kans dat we niet uit de koers raken.’

   ‘Wat saai om niet uit de koers te raken,’ verzuchtte meneer Christian met verstrooide stem, alsof het hem eigenlijk niet uitmaakte wat er gebeurde en hij net zo lief in zijn kooi zou gaan liggen tot er een beslissing was genomen. ‘Ikzelf zou liever doorvaren. We moeten ons immers aan ons vaarschema houden. Bijliggen zou tijdverspilling zijn voor ons allemaal. Daar ben ik niet voor aan boord gekomen.’

   ‘Meneer Christian, het spijt me, maar ik geloof niet dat u hier verstand van hebt,’ zei meneer Fryer en hij wierp een boze blik op meneer Christian. ‘Bovendien hoort u op dit moment aan dek te zijn om meneer Elphinstone bij te staan. Dit is iets wat de kapitein en ik beslissen.’

   ‘Mag ik u eraan herinneren, meneer Fryer, dat de kapitein beslist wie hij naar zijn kajuit laat komen en wie niet?’ schreeuwde meneer Bligh opeens. Hij richtte zich in zijn volle lengte op en keek de eerste officier woedend aan. ‘Ik heb Fletcher gevraagd bij dit gesprek aanwezig te zijn en ík zal hem wegsturen wanneer het me goeddunkt. U niet, meneer Fryer. U niet. Begrepen?’

   Er viel een stilte toen het slachtoffer van de aanval, terwijl zijn gezicht nog roder werd, beide mannen een felle blik toewierp voordat hij de kapitein recht aankeek en knikte.

   ‘Meneer Christian,’ vervolgde de kapitein, terwijl hij zijn jaspanden rechttrok om tot kalmte te komen en zich toen weer omdraaide naar de toegevoegd eerste officier. Ik had hem sinds de eerste keer dat ik hem zag nog nooit zo kwaad gezien, echt niet. ‘Vertelt u me eens wat u ervan denkt.Vindt u dat we voor de wind moeten blijven weglopen?’

   Meneer Christian aarzelde en wierp snel een blik op meneer Fryer voordat hij zijn schouders ophaalde en met dezelfde verveelde, ongeïnteresseerde stem antwoordde: ‘Ik denk dat het de Bounty zal lukken. Het is een verschrikkelijke storm, daar heeft meneer Fryer gelijk in en ik spreek hem niet tegen, maar heeft die het op zee voor het zeggen of hebben wij dat? We zijn tenslotte Engelsen, en laten we niet vergeten dat het kapitein Cook ook is gelukt, nietwaar?’ 

   De magische woorden waren gesproken, dat wist ik meteen. Meneer Christian was beslist niet achterlijk. De kapitein keek meneer Fryer triomfantelijk aan.‘Nou, wat heb je daarop te zeggen, John Fryer?’

   ‘U voert het bevel over dit schip, kapitein, en het spreekt vanzelf dat ik uw orders zal opvolgen,’ antwoordde meneer Fryer verslagen.

   ‘Dat zul je verdomme zeker,’ zei de kapitein, en dat vond ik vrij lomp van hem, omdat meneer Fryer hem heel beleefd had geantwoord. De geamuseerde blik op het gezicht van meneer Christian ontging me niet en bevreemdde me. ‘Ga nu allebei maar weer naar boven,’ zei de kapitein vervolgens, terwijl hij het zweet van zijn voorhoofd veegde en naar zijn logboek liep. ‘Geef het bevel tot lenzen, meneer Fryer. We zullen ons de hele nacht en zo nodig ook morgennacht een weg banen door de storm, jazeker, al zou het onze ondergang zijn. Ik wil alle hens aan dek hebben en het schip moet van bak- tot stuurboord en van boeg tot spiegel perfect in evenwicht zijn. Zo varen we door en we varen door, zeg ik je, tot we de storm achter ons hebben gelaten. We hebben een opdracht uit te voeren, heren, en met Gods hulp zullen we dat doen. Ben ik duidelijk genoeg?’ 

   De twee mannen knikten en verlieten de hut, en ik schonk de kapitein een mok thee in – de twee andere mokken waren overbodig – en zette die voor hem neer. Zonder op te kijken of me te bedanken ging hij door met in zijn logboek schrijven, maar hij drukte de ganzenveer zo opgewonden in het papier dat ik bang was dat het zou scheuren, en steeds wanneer hij de punt in de inktpot doopte, deed hij dat zo wild dat de blauwe inkt op het bureau spatte. Vlekken die ik later zou moeten wegpoetsen, voordat ze er niet meer uit zouden gaan. Ik opende mijn mond om er iets van te zeggen, maar ik bedacht me, draaide me om en deed even later de deur zacht achter me dicht. 

Scheepsjongen
titlepage.xhtml
index_split_000.xhtml
index_split_001.xhtml
index_split_002.xhtml
index_split_003.xhtml
index_split_004.xhtml
index_split_005.xhtml
index_split_006.xhtml
index_split_007.xhtml
index_split_008.xhtml
index_split_009.xhtml
index_split_010.xhtml
index_split_011.xhtml
index_split_012.xhtml
index_split_013.xhtml
index_split_014.xhtml
index_split_015.xhtml
index_split_016.xhtml
index_split_017.xhtml
index_split_018.xhtml
index_split_019.xhtml
index_split_020.xhtml
index_split_021.xhtml
index_split_022.xhtml
index_split_023.xhtml
index_split_024.xhtml
index_split_025.xhtml
index_split_026.xhtml
index_split_027.xhtml
index_split_028.xhtml
index_split_029.xhtml
index_split_030.xhtml
index_split_031.xhtml
index_split_032.xhtml
index_split_033.xhtml
index_split_034.xhtml
index_split_035.xhtml
index_split_036.xhtml
index_split_037.xhtml
index_split_038.xhtml
index_split_039.xhtml
index_split_040.xhtml
index_split_041.xhtml
index_split_042.xhtml
index_split_043.xhtml
index_split_044.xhtml
index_split_045.xhtml
index_split_046.xhtml
index_split_047.xhtml
index_split_048.xhtml
index_split_049.xhtml
index_split_050.xhtml
index_split_051.xhtml
index_split_052.xhtml
index_split_053.xhtml
index_split_054.xhtml
index_split_055.xhtml
index_split_056.xhtml
index_split_057.xhtml
index_split_058.xhtml
index_split_059.xhtml
index_split_060.xhtml
index_split_061.xhtml
index_split_062.xhtml
index_split_063.xhtml
index_split_064.xhtml
index_split_065.xhtml
index_split_066.xhtml
index_split_067.xhtml
index_split_068.xhtml
index_split_069.xhtml
index_split_070.xhtml
index_split_071.xhtml
index_split_072.xhtml
index_split_073.xhtml
index_split_074.xhtml
index_split_075.xhtml
index_split_076.xhtml
index_split_077.xhtml
index_split_078.xhtml
index_split_079.xhtml
index_split_080.xhtml
index_split_081.xhtml
index_split_082.xhtml
index_split_083.xhtml
index_split_084.xhtml
index_split_085.xhtml
index_split_086.xhtml
index_split_087.xhtml
index_split_088.xhtml
index_split_089.xhtml
index_split_090.xhtml
index_split_091.xhtml
index_split_092.xhtml
index_split_093.xhtml
index_split_094.xhtml
index_split_095.xhtml
index_split_096.xhtml
index_split_097.xhtml
index_split_098.xhtml
index_split_099.xhtml
index_split_100.xhtml
index_split_101.xhtml