1

 

 

 

 

Er was eens een heer, een lange man met een gedistingeerd uiterlijk, die steevast de eerste zondag van de maand naar de markt in Portsmouth kwam om zijn bibliotheek aan te vullen.

   Hij was me opgevallen door het rijtuig waarin hij zich liet brengen. Het had een pikzwarte kleur, maar langs de bovenkant liep een rand zilveren sterren, alsof de eigenaar ook belangstelling had voor een wereld buiten de onze. Elke keer snuffelde hij bijna de hele morgen rond in de boekenkramen voor de winkels of liet hij binnen zijn vingers over de ruggen van de boeken op de planken glijden.Af en toe pakte hij er een om door te bladeren of het van zijn ene in zijn andere hand te leggen om de band te bekijken. Ik zweer je dat hij soms de inkt op de bladzijden probeerde te ruiken, zo ver kon hij gaan. Op sommige dagen ging hij naar huis met dozen vol boeken, die met henneptouw op het dak van zijn rijtuig moesten worden vastgebonden om er niet af te vallen, maar andere keren mocht hij blij zijn dat hij één boek had gevonden dat hem beviel. Terwijl hij op zoek was naar een manier om zijn beurs te legen, was ik op zoek naar een manier om zijn zakken te legen, want zo verdiende ik in die tijd de kost. Zo en met andere dingen. Ik had hem al een paar keer een zakdoek ontfutseld en een meisje dat ik kende, Floss Mackey, had voor een farthing heel voorzichtig het monogram – MZ – losgetornd, zodat ik hem voor een penny aan een wasvrouw kon verkopen. Zij verkocht hem dan weer met genoeg winst om haar voorraad gin en ingemaakte uien op peil te houden. Op een dag had de heer zijn hoed op een kar voor een garen- en bandwinkel gelegd, en toen had ik die kunnen jatten en ruilen tegen een zak knikkers en een kraaienveer. Zo nu en dan probeerde ik zijn beurs te stelen, maar die bewaarde hij op een veilige plaats, zoals alle heren. Wanneer ik hem zijn beurs tevoorschijn zag halen om een boekhandelaar te betalen, kon ik zien dat hij iemand was die zorgvuldig met zijn geld omging, maar ik had me voorgenomen dat het op een dag van mij zou zijn. 

   Ik breng die man hier ter sprake, aan het begin van mijn verhaal, omdat ik verslag wil doen van een gebeurtenis die plaatsvond op zo’n zondagochtendmarkt. Het was in de kerstweek, het was ongewoon warm voor de tijd van het jaar en ongewoon stil op straat. Ik was teleurgesteld omdat niet meer dames en heren hun inkopen kwamen doen, want ik wilde mezelf twee dagen daarna trakteren op een speciaal middagmaal ter ere van de geboorte van de Heer en ik had geld nodig om dat te kunnen betalen. Maar hij was er wel, de man die mijn bijzondere aandacht had, in zijn mooie kleren en licht geurend naar reukwater. Ik hield hem scherp in de gaten en wachtte op een kans. Gewoonlijk zou er een kudde olifanten door de straat moeten denderen om zijn aandacht van de boeken af te leiden, maar die ochtend in december keek hij zomaar mijn kant op. Even dacht ik dat hij me doorhad en dat ik erbij was, ook al had ik nog niets misdaan. 

   ‘Goedemorgen, jongen,’ zei hij. Hij zette zijn bril af en keek me met samengeknepen ogen en een glimlachje aan, een beetje uit de hoogte. ‘Mooi weer, vind je niet?’

   ‘Voor lui die het fijn vinden dat met Kerstmis de zon schijnt, maar daar hoor ik niet bij,’ antwoordde ik onverschillig.

   De man dacht er met een peinzende uitdrukking op zijn gezicht over na, terwijl hij me met zijn hoofd een beetje scheef van top tot teen opnam. ‘Ja, zo kun je er ook over denken,’ zei hij toen, op een toon alsof hij niet wist of het hem beviel of niet. ‘Je wilt zeker liever dat het sneeuwt? Dat willen alle jongens.’

   ‘Jongens misschien wel,’ zei ik en ik maakte me zo lang mogelijk. Ik was een stuk kleiner dan hij, maar groot voor mijn leeftijd. ‘Mannen niet.’

   Hij glimlachte en keek me iets aandachtiger aan. ‘Neem me niet kwalijk,’ zei hij, en ik dacht dat ik een licht accent hoorde, misschien Frans, al probeerde hij dat, terecht, zo goed mogelijk te verdoezelen. ‘Ik wilde je niet beledigen. Ik kan zien dat je een eerbiedwaardige leeftijd hebt.’

   ‘Het hindert niet,’ zei ik met een buiginkje. Ik was twee dagen daarvoor, op de dag van de zonnewende, veertien geworden en toen had ik me voorgenomen dat ik me voortaan door niemand meer neerbuigend zou laten behandelen.

   ‘Ik heb je hier wel eens vaker gezien, nietwaar?’ vroeg hij toen. Ik overwoog of ik zonder te antwoorden weg zou lopen, omdat ik geen tijd wilde verspillen met een praatje, maar besloot daar nog even mee te wachten.

   Als hij, zoals ik vermoedde, een fransoos was, dan waren we op mijn terrein, niet het zijne. Omdat ik een Engelsman was, bedoelde ik.

   ‘Dat zou best kunnen,’ zei ik.‘Ik woon hier niet ver vandaan.’

   ‘Mag ik vragen of ik tegenover een medeliefhebber van de schone kunsten sta?’ vervolgde hij. Daar dacht ik met gefronste wenkbrauwen over na, kluivend aan zijn woorden alsof het vlezige botten waren, met mijn tong tegen mijn wang gedrukt, zodat die uitpuilde. Volgens Jenny Dunston zag ik er, als ik dat deed, mismaakt uit en hoorde ik thuis in de sloperij. Een heer zegt nooit iets met vijf woorden als hij er ook vijftig kan gebruiken. ‘Ik neem aan dat je hier bent omdat je van literatuur houdt?’ ging hij verder. Zo is het wel genoeg, dacht ik, en net toen ik me met een paar welgekozen woorden wilde omdraaien en weglopen om een ander slachtoffer te gaan zoeken, begon hij schaterend te lachen, alsof ik een idioot was, en stak het boek dat hij in zijn hand hield naar me uit. ‘Hou je van boeken?’ vroeg hij ten slotte, in duidelijke taal. ‘Lees je graag?’ 

   ‘Ja,’ gaf ik toe, terwijl ik erover nadacht.‘Hoewel ik niet vaak een boek heb om te lezen.’

   ‘Nee, dat geloof ik graag,’ zei hij zacht en hij liet zijn blik over mijn kleren glijden. Ik denk dat hij aan mijn ratjetoe van kledingstukken wel kon zien dat ik het op dat moment niet breed had. ‘Maar een jongen zoals jij hoort altijd boeken te kunnen lezen. Ze verrijken de geest, weet je. Ze stellen vragen aan het universum en helpen ons onze plaats daarin iets beter te begrijpen.’

   Ik knikte en wendde mijn hoofd af. Ik had niet de gewoonte gesprekken met heren te voeren en voelde er niets voor om daar die dag mee te beginnen.

   ‘Ik vroeg het alleen maar,’ vervolgde hij, alsof hij de aartsbisschop van Canterbury was en, zonder zich uit het veld te laten slaan door het feit dat er maar één man in de kerk zat, gewoon aan zijn preek was begonnen,‘ik vroeg het alleen maar omdat ik zeker weet dat ik je hier vaker heb gezien. Op deze markt, bedoel ik. Hier bij de boekenkramen. Ik vind lezen namelijk erg belangrijk. Ik kan mijn neef niet eens zover krijgen dat hij een boek openslaat.’

   Het was waar dat ik meestal bij de boekenkramen rondhing, maar dat was alleen omdat je daar de meeste kans had om je slag te slaan. Want alleen mensen met geld konden het zich veroorloven boeken te kopen, nietwaar? Maar zijn vraag, al was het geen beschuldiging, maakte me kriegel, dus besloot ik het gesprek voort te zetten om te zien of ik hem op de een of andere manier te grazen kon nemen.

   ‘Ik lees inderdaad graag een goed boek,’ zei ik, in mijn handen wrijvend en op een toon alsof ik de degelijk onderwezen zoon van de hertog van Devonshire was, keurig uitgedost in zijn zondagse kleren en met schone oren en gepoetste tanden. ‘Ja, dat vind ik geweldig. Ik ben eigenlijk van plan om een keer naar China te reizen, als ik met mijn drukke werkzaamheden daar de tijd voor vrij kan maken.’

   ‘China?’ zei de heer, terwijl hij me aankeek alsof ik was veranderd in een veelkoppig monster.‘Hoor ik dat goed? Zei je “China”?’

   ‘Dat zei ik inderdaad,’ antwoordde ik met een buiginkje, terwijl ik even hoopte dat hij me, als hij dacht dat ik een goede opvoeding had genoten, als knecht in dienst zou nemen en me mooie kleren zou geven. Het zou natuurlijk een hele verandering zijn, maar misschien geen slechte. 

   Hij bleef me aanstaren en ik dacht dat ik me faliekant had vergist, want hij keek alsof hij er geen snars van begreep. Eerlijk gezegd had meneer Lewis – de man die in die tijd voor me zorgde en bij wie ik al zo lang ik het me kon herinneren woonde – me in mijn hele leven maar twee boeken gegeven, en die verhalen speelden zich af in dat verre land. Het eerste ging over een man die daar in een roestige oude schuit naartoe was gevaren en daar een heleboel opdrachten van de keizer moest uitvoeren voordat hij met diens dochter mocht trouwen. Het tweede boek was een pikant verhaal met plaatjes erbij, dat meneer Lewis me nog steeds af en toe liet zien en dan vroeg hij of ik er aandrang van kreeg. 

   ‘Zal ik u eens wat vertellen, meneer?’ zei ik. Ik deed een stap naar hem toe en gluurde naar zijn zakken om te zien of er toevallig een zakdoek uit stak die op zoek was naar bevrijding en een nieuwe eigenaar. ‘Als ik tenminste zo vrij mag zijn? Ik denk er wel eens over om, als ik wat ouder ben, zelf boekenschrijver te worden.’

   ‘Boekenschrijver,’ herhaalde hij lachend. Ik verstijfde en keek hem koud aan. Zo gedragen heren zoals hij zich allemaal. Ze doen aardig wanneer ze een praatje met je maken, maar zodra je laat merken dat je hogerop wilt en misschien zelf ook ooit een heer wilt worden, behandelen ze je alsof je niet goed snik bent. 

   ‘Neem me niet kwalijk,’ zei hij toen hij de afkeurende blik in mijn ogen zag. ‘Ik lach je niet uit, echt niet. Ik bewonder juist je ambitie. Je verraste me, dat is alles. Boekenschrijver,’ zei hij nog eens toen ik geen antwoord gaf op zijn verontschuldiging.‘Dan wens ik je veel succes, jongeheer...?’

   ‘Turnstile, meneer,’ zei ik, met nog een buiginkje uit gewoonte, hoewel ik dat wilde afleren. Mijn rug had net zomin behoefte aan die beweging als heren van stand dat hadden aan eerbied.‘John Jacob Turnstile.’

   ‘Dan wens ik je veel succes, jongeheer John Jacob Turnstile,’ zei hij op wat je bijna een vriendelijke toon zou kunnen noemen. ‘Het beoefenen van de schone kunsten is een bewonderenswaardige bezigheid voor een jongeman die iets van zichzelf wil maken. Ik wijd al mijn hele leven aan het bestuderen en steunen ervan. Eerlijk gezegd ben ik als bibliofiel geboren, wat mijn leven heeft verrijkt en me ’s avonds glorieus gezelschap biedt. De wereld heeft goede verhalenvertellers nodig en misschien zul jij er, als je daar je best voor doet, ook een worden. Ken je het alfabet?’ vroeg hij en hij hield zijn hoofd een beetje scheef, als een schoolmeester die op antwoord wacht.

   ‘A,b,c,’ zei ik zo arrogant mogelijk.‘Gevolgd door hun soortgenoten d tot en met z.’

   ‘En kun je netjes schrijven?’

   ‘De man die voor me zorgt, zegt dat ik even netjes schrijf als zijn moeder, en zij was min.’

   ‘Dan raad ik je aan net zo veel papier en inkt te kopen als je je kunt veroorloven, jongen,’ zei de man.‘En begin meteen, want het is een kunst die je slechts langzaam kunt leren, die veel concentratie vereist en waarvan je het resultaat steeds weer moet bijschaven. Ik neem aan dat je er rijk mee wilt worden?’

   ‘Dat is zo, meneer,’ zei ik. En toen gebeurde er iets heel vreemds. Ik besefte dat ik hem niet langer te grazen wilde nemen en dacht dat dat inderdaad geweldig zou zijn. Want ik had die verhalen over China erg mooi gevonden en ik bracht inderdaad de meeste tijd door bij de boekenkramen op de markt, terwijl iedereen dacht dat er in de buurt van de stoffenhandelaren en de kroegen veel meer te halen viel. 

   Ik kon zien dat de heer het zo wel genoeg vond. Hij zette zijn bril weer op zijn neus, maar voordat hij zich omdraaide, waagde ik het hém een vraag te stellen.

   ‘Meneer?’ begon ik met zenuwachtige stem, wat ik probeerde te verdoezelen door mijn toon te laten zakken.‘Mag ik u iets vragen?’

   ‘Wat dan?’ zei hij.

   ‘Als ik boekenschrijver zou willen worden,’ zei ik, zorgvuldig mijn woorden kiezend omdat ik wilde dat hij me een verstandig antwoord zou geven,‘als ik dat zou willen proberen, terwijl ik mijn alfabet ken en netjes kan schrijven, hoe zou ik dan moeten beginnen?’

   De man haalde met een lachje zijn schouders op. ‘Ik heb zelf nooit de behoefte gevoeld om iets te scheppen, moet ik bekennen,’ antwoordde hij na een poosje. ‘Ik ben beschermheer van de kunsten, geen kunstenaar. Maar als ik een verhaal zou willen vertellen, zou ik eerst nadenken over het begin, het moment waarop de gebeurtenissen in het verhaal een aanvang nemen. Dat moment zou ik bepalen en daarmee beginnen.’

   Toen knikte hij en liep weg om verder te snuffelen, terwijl ik in gedachten verzonken achterbleef.

   Het begin. Het moment waarop de gebeurtenissen een aanvang nemen.

   Ik heb dit verteld omdat mijn ontmoeting met die Franse heer twee dagen voor Kerstmis het moment was waarop mijn gebeurtenissen een aanvang namen. Als die niet had plaatsgevonden, had ik de goede en slechte tijden die zouden volgen waarschijnlijk nooit gekend. Als hij die morgen niet naar Portsmouth was gekomen en als zijn horloge niet los van de ketting zo verleidelijk uit de zak van zijn overjas had gestoken, zou ik geen stap naar voren hebben gedaan om dat vanuit de behaaglijke warmte van zijn kleren te verplaatsen naar een koude plek tussen de mijne. Dan zou ik niet voorzichtig, op de manier die me was geleerd, bij hem zijn weggelopen, een deuntje fluitend om de indruk te wekken dat ik iemand was die zorgeloos een eerlijk leven leidde. En dan zou ik de markt beslist nog niet hebben verlaten, voldaan omdat ik die dag mijn geld al had verdiend. Ik kon meneer Lewis weer betalen en dat kerstmaal twee dagen daarna zou mijn neus niet voorbijgaan.

   Als ik dat allemaal niet had gedaan, zou ik ook niet het genoegen hebben gehad het schrille geluid van een politiefluitje te horen, een massa mensen met een boos gezicht en gretige ledematen naar me toe te zien draaien en het schrapen van mijn hoofd over de straatkeien te voelen toen een kolossale vlerk die zich wilde uitsloven boven op me sprong en me tegen de grond drukte.

   Dat zou allemaal niet zijn gebeurd en dan had ik geen verhaal kunnen vertellen.

   Maar het is wel gebeurd. En ik kan het vertellen. Hier komt het.

Scheepsjongen
titlepage.xhtml
index_split_000.xhtml
index_split_001.xhtml
index_split_002.xhtml
index_split_003.xhtml
index_split_004.xhtml
index_split_005.xhtml
index_split_006.xhtml
index_split_007.xhtml
index_split_008.xhtml
index_split_009.xhtml
index_split_010.xhtml
index_split_011.xhtml
index_split_012.xhtml
index_split_013.xhtml
index_split_014.xhtml
index_split_015.xhtml
index_split_016.xhtml
index_split_017.xhtml
index_split_018.xhtml
index_split_019.xhtml
index_split_020.xhtml
index_split_021.xhtml
index_split_022.xhtml
index_split_023.xhtml
index_split_024.xhtml
index_split_025.xhtml
index_split_026.xhtml
index_split_027.xhtml
index_split_028.xhtml
index_split_029.xhtml
index_split_030.xhtml
index_split_031.xhtml
index_split_032.xhtml
index_split_033.xhtml
index_split_034.xhtml
index_split_035.xhtml
index_split_036.xhtml
index_split_037.xhtml
index_split_038.xhtml
index_split_039.xhtml
index_split_040.xhtml
index_split_041.xhtml
index_split_042.xhtml
index_split_043.xhtml
index_split_044.xhtml
index_split_045.xhtml
index_split_046.xhtml
index_split_047.xhtml
index_split_048.xhtml
index_split_049.xhtml
index_split_050.xhtml
index_split_051.xhtml
index_split_052.xhtml
index_split_053.xhtml
index_split_054.xhtml
index_split_055.xhtml
index_split_056.xhtml
index_split_057.xhtml
index_split_058.xhtml
index_split_059.xhtml
index_split_060.xhtml
index_split_061.xhtml
index_split_062.xhtml
index_split_063.xhtml
index_split_064.xhtml
index_split_065.xhtml
index_split_066.xhtml
index_split_067.xhtml
index_split_068.xhtml
index_split_069.xhtml
index_split_070.xhtml
index_split_071.xhtml
index_split_072.xhtml
index_split_073.xhtml
index_split_074.xhtml
index_split_075.xhtml
index_split_076.xhtml
index_split_077.xhtml
index_split_078.xhtml
index_split_079.xhtml
index_split_080.xhtml
index_split_081.xhtml
index_split_082.xhtml
index_split_083.xhtml
index_split_084.xhtml
index_split_085.xhtml
index_split_086.xhtml
index_split_087.xhtml
index_split_088.xhtml
index_split_089.xhtml
index_split_090.xhtml
index_split_091.xhtml
index_split_092.xhtml
index_split_093.xhtml
index_split_094.xhtml
index_split_095.xhtml
index_split_096.xhtml
index_split_097.xhtml
index_split_098.xhtml
index_split_099.xhtml
index_split_100.xhtml
index_split_101.xhtml