15
De morgen waarop we Otaheite zouden verlaten, was een van de vreemdste van al mijn dagen op zee. De kapitein was al op voordat vijf slagen hadden geklonken en stond erop dat ik ook uit mijn kooi kwam.
‘Het is een prachtige morgen, Turnstile,’ zei hij opgeruimd toen ik zijn ontbijt klaarmaakte.‘Een mooie dag om het anker te lichten.’
‘Ja, meneer,’ beaamde ik, maar ik liet wel merken dat ik het een minder prettig vooruitzicht vond dan hij.
‘Wat is er, jongen? Ben je niet blij dat we de thuisreis aanvaarden?’
Ik dacht even na. ‘Neem me niet kwalijk, meneer, maar we zullen niet op tijd voor het avondeten thuis zijn, hè? Het zal nog maanden duren voordat we er zijn. Voordat we op weg gaan naar Engeland, moeten we eerst nog West-Indië aandoen.’
‘Dat is zo, maar de terugreis zal lang niet zo zwaar zijn als de heenreis is geweest. Dat moet je van me aannemen, Turnstile. We zullen er een prachtige reis van maken.’
Ik had de kapitein zelden in een betere stemming gezien dan toen we op het punt stonden van het eiland weg te varen en weer naar zee te gaan. Weliswaar was hij een stuk opgeknapt sinds hij de mannen had verboden nog langer aan wal te slapen, maar met de mannen was het omgekeerde het geval. Zij wilden niet weg, dat was duidelijk. Als ze de kans hadden gekregen, waren de meesten op Otaheite gebleven, maar die kans kregen ze niet. We moesten een opdracht uitvoeren en niemand had ook maar iets te kiezen. Ik niet, de matrozen niet, en zelfs de kapitein niet.
‘Ga je met me mee om afscheid te nemen van koning Tynah?’ vroeg hij. ‘Wil je nog één keer de wal op? Ik geloof dat je daar al een hele poos niet bent geweest.’
‘Tot uw dienst, meneer,’ antwoordde ik, want ik wist niet zeker of ik Kaikala nog wel wilde tegenkomen. Ik was nog lang niet vergeten wat ik die nacht had gezien en hoe ze me voor de gek had gehouden, ja, en ook meneer Heywood. Hoewel ik vermoedde dat zij aan het kortste eind zou trekken, want terwijl ik misschien een slimme manier zou hebben gevonden om haar aan boord te smokkelen en mee naar huis te nemen, als ik dat nog had gewild, dacht ik niet dat meneer Heywood, de rotzak, dat ook maar een seconde van plan was geweest.
‘Ik sta erop, Turnstile. Wat is er, jongen? Waarom kijk je zo somber? De hele bemanning is somber. Ze kijken allemaal even treurig, alsof ze helemaal niet terug willen naar huis.’
Het had geen zin om, wanneer hij in zo’n bui was, met hem te praten, want dan kwam het niet bij hem op dat wij ergens heel anders over konden denken dan hij. Wat mij betrof, ik probeerde te verzinnen hoe ik alsnog kon voorkomen dat ik weer naar Engeland zou gaan. We zouden nog maar één keer een haven aandoen, in West-Indië, dus zat er eigenlijk niets anders op dan daar op de vlucht te slaan als ik uit de greep van meneer Lewis wilde blijven. Want de straf die me thuis te wachten stond, was te erg om mijn schouders over op te halen.
‘Hoe lang blijven we daar liggen?’ vroeg ik de kapitein.‘In West-Indië, bedoel ik.’
‘Niet lang, denk ik,’ antwoordde de kapitein. ‘Een paar weken. We moeten ruim duizend broodvruchtplanten in de grond zetten en ik denk dat we daar ook reparaties aan het schip moeten verrichten en verse voorraden aan boord moeten nemen. Hooguit drie weken. Dan gaan we naar huis.’
Drie weken. Meer dan genoeg tijd om ervandoor te gaan. En in elk geval zou ik dat niet doen op een eiland, dus zou ik niet zo gemakkelijk te vinden zijn als Muspratt, Millward en Churchill dat waren geweest. Ze zouden geen spoor meer van me vinden.
De koning zat op zijn troon en koningin Ideeah zat naast hem, net als op de dag van onze aankomst, drieënhalve maand geleden, toen we hem mochten begroeten. Achter hem stond een bediende, die hem stukjes mango voerde, want het druiste tegen het protocol in dat de koninklijke hand zelf iets in de koninklijke mond stopte. Ons groepje bestond uit de kapitein, alle officieren behalve meneer Elphinstone, die aan boord moest blijven, en ik.
Hoewel de kapitein de koning gedurende ons verblijf op het eiland al heel wat geschenken had gegeven, had hij toch nog een paar afscheidscadeaus meegebracht, die hij de koning plechtig overhandigde. Tynah nam ze genadig in ontvangst, en zo te zien was het merendeel van de eilandbewoners toegestroomd om ons uit te zwaaien. Zoals gewoonlijk werd er verschrikkelijk gehuild en gejammerd – ik vroeg me af of het niet beter was dat we zo gauw mogelijk vertrokken, zodat ze weer vrolijk konden zijn – en de vrouwen renden naar de waterlijn en wuifden hysterisch naar de matrozen aan boord.
Na de formaliteiten stond Tynah op en nam de kapitein mee naar een plek een eindje bij ons vandaan om nog even onder vier ogen met hem te praten. De officieren en de eilandbewoners knoopten een praatje met elkaar aan. En wie denk je dat ik toen opeens uit het bos tevoorschijn zag komen? Juist, Kaikala, en ze wenkte me. Eerst weigerde ik naar haar toe te gaan, maar een deel van mijn lichaam dwong me ertoe, en toen ik voor haar stond, trok ze me vlug mee het struikgewas in, waar niemand ons kon zien.
‘Jeeko,’ zei ze en ze kuste me op mijn mond en wangen alsof haar leven ervan afhing.‘Waar was je? Ik heb je heel lang niet meer gezien.’
‘We moesten van de kapitein aan boord blijven,’ legde ik uit.‘Maar dat weet je natuurlijk best.’
‘Ja, maar kon je niet af en toe ontsnappen? Om je Kaikala op te zoeken?’
‘Misschien had ik dat wel kunnen doen,’ zei ik en ik deed een stap achteruit terwijl ik haar armen wegduwde van mijn lichaam, ondanks het feit dat ik er met elke vezel naar verlangde haar op de grond te gooien en ter plekke met haar de liefde te bedrijven. ‘Ik denk dat ik best op een avond het risico had kunnen nemen om overboord te klimmen en naar je toe te zwemmen, maar wie weet wat ik dan had ontdekt. Ik had naar onze speciale plek kunnen gaan en kunnen zien dat je daar met de fluit van meneer Heywood lag te spelen in plaats van met die van mij.’
Ze keek me aan en trok een bezorgd gezicht.‘Je bedoelt Pie-ta,’ zei ze.
‘Juist, Peter,’ beaamde ik. ‘Peter Heywood, de grootste rotzak die de Heer ooit rechtop heeft laten lopen en van wie het me zou verbazen als er ook maar één christelijke vrouw was die hem zou willen aanraken, zo mismaakt is hij.’
‘Maar ik ben geen christelijke vrouw, Jeeko,’ zei ze glimlachend.
Ik opende mijn mond om iets te zeggen, maar ik was met stomheid geslagen. ‘Hoe kon je dat doen, Kaikala?’ vroeg ik opeens smekend. ‘Hoe kon je me zo bedriegen?’
Ze schudde haar hoofd en begreep blijkbaar niet wat ik bedoelde. ‘Ik heb je helemaal niet bedrogen, Jeeko,’ antwoordde ze.
‘Maar ik heb jullie gezien,’ zei ik.‘Hij was je minnaar.’
‘En dat is bedriegen? Waarom?’
Ik staarde haar aan. Eerst dacht ik dat dit een bewijs te meer was dat we uit verschillende culturen kwamen, maar toen schoot het me te binnen dat de mannen van de Bounty hun relaties met de vrouwen van het eiland net zomin als ontrouw beschouwden, maar alleen als het bevredigen van een behoefte. Zouden de vrouwen van het eiland er net zo over denken?
‘Je hebt hem ook gevraagd of hij je mee naar Engeland wil nemen,’ zei ik.
‘Hij heeft me afgewezen,’ antwoordde ze. ‘Hij is gisteravond naar me toe gekomen en heeft gezegd dat het afgelopen was tussen ons en dat ik niet met hem mee mocht.’
‘Dan ben jij net zo bedrogen als ik.’
‘Toen heb ik gezegd dat jij me wel mee zou nemen. Dat Jeeko nooit van Otaheite zou vertrekken zonder mij, dat je me mee zou nemen naar Engeland en daar met me zou trouwen, dat ik in je paleis zou gaan wonen en je paarden zou mogen berijden en samen met jou naar de koning zou gaan.’
‘Aah, dat,’ zei ik geschrokken.
‘En weet je wat Pie-ta toen deed? Hij lachte me uit. Hij zei dat je tegen me had gelogen. Dat je geen paleis hebt en ook geen paarden. Dat je helemaal niet rijk bent. En jij zegt dat ik jou heb bedrogen?’
‘Kaikala,’ begon ik, opeens beschaamd, en terecht, ‘het spijt me. Ik dacht dat het geen kwaad kon. Ik dacht dat...’
‘Ach, Jeeko, het maakt niet uit,’ viel ze me in de rede. ‘Ik vind het niet erg, ik wil hier alleen maar weg. Wil je me meenemen?’
‘Turnstile!’ riep een stem vanaf het strand. De stem van kapitein Bligh.
‘Dat is de kapitein,’ zei ik en ik wilde weglopen.‘Ik moet gaan.’
‘Nee, wacht even!’ riep ze en ze greep me bij de arm.‘Je moet me meenemen!’
‘Dat kan niet,’ zei ik. ‘Ik heb andere plannen. En ook al geef ik nog zo veel om je, na meneer Heywood... Nee, nooit van mijn leven.’
Ik liep door het struikgewas terug naar het strand, waar de officieren al bij de sloep stonden en rondkeken op zoek naar mij.
‘Ha, Turnstile, ben je daar,’ zei de kapitein. ‘Ik was even bang dat jij er ook vandoor was gegaan. Schiet op, jongen.We gaan terug naar het schip.’
‘Het spijt me, kapitein,’ zei ik.‘Ik had niet gehoord...’
Voordat ik mijn zin kon afmaken, hoorde ik dat iemand gillend naar ons toe kwam rennen en zag ik dat de officieren hun ogen wijd opensperden. Even dacht ik dat iemand me wilde vermoorden, want ik voelde een stomp in mijn rug en viel in het zand. Het was Kaikala.
‘Neem me mee, Jeeko!’ schreeuwde ze. ‘Alsjeblieft! Ik zal een goede vrouw voor je zijn!’
Ik ging rechtop zitten en schoof een eindje achteruit van schrik toen ik de waanzinnige blik in haar ogen zag, en toen keek ik naar de officieren en de kapitein, die allemaal schaterden om mijn benarde situatie. Behalve meneer Heywood, die kwaad keek omdat Kaikala mij smeekte om met haar te trouwen en niet hem.
‘Dat kan ik niet doen,’ zei ik en ik krabbelde overeind en rende naar de sloep.‘Kapitein, zegt u haar dat ook!’
‘Ach, Turnstile, je hebt jezelf wel in de nesten gewerkt, hè?’
‘Kapitein, alstublieft!’
‘Het spijt me, juffrouw,’ zei de kapitein toen tegen haar, terwijl hij de tranen van het lachen uit zijn ogen veegde, ‘u kunt echt niet mee.We nemen geen vrouwen mee aan boord, dat kunnen we echt niet doen.’
We klommen in de sloep en voeren weg, maar dat belette haar niet achter ons aan te zwemmen, waarbij ze bijna een klap op haar hoofd kreeg van een roeispaan.
‘Grote goedheid, Tuinboon,’ zei meneer Christian, ‘je hebt blijkbaar talenten waar we niets van hebben gemerkt.’
Ik fronste mijn wenkbrauwen en durfde niet naar meneer Heywood te kijken. Een paar minuten later werd Kaikala moe en naderden wij de Bounty. De mannen lachten nog steeds en ik zag dat ze omkeerde en terug zwom naar de kust, terwijl haar hoofd op de golven op en neer deinde en ze voorgoed uit mijn leven verdween.
Ze had me verdriet gedaan, dat was waar.
Ze had me bedrogen, hoewel zij het niet als bedrog beschouwde.
En ze had zich op het laatst zodanig gedragen dat ik blij was dat ik haar achterliet.
Maar ik had een tijdje van haar gehouden. Ze was mijn eerste liefde. Ze had me iets over mezelf geleerd. Het speet me dat ik haar moest laten gaan. Ziezo, ik heb het gezegd. En als ik klink als een mietje, dan is dat maar zo.