17
Voordat ons schip uit Zuid-Afrika vertrok om dapper onze reis voort te zetten, gebeurde er iets wat een bittere nasmaak gaf.
Sinds de Bounty voor de kerst uit Engeland was vertrokken, hadden we meer dan genoeg ellende en slecht weer meegemaakt, en van de rustperiode die de mannen in de False Bay in het vooruitzicht was gesteld was, doordat er even hard moest worden gewerkt als op zee, niets terechtgekomen. Maar de kapitein en de officieren genoten de gastvrijheid van sir Robert en de officieren van de Hollandse kolonie, en omdat ze daar bijna elke avond dineerden, had ik het ’s avonds minder druk dan anders. Pas de laatste avond voor ons vertrek werd ik weer aan het werk gezet, toen sir Robert de officieren had uitgenodigd voor een bal bij hem thuis en ik ervoor moest zorgen dat alle uniformen schoon en gestreken waren. Je had dat stel kerels die avond toen ze het schip verlieten eens moeten zien, glimmend gepoetst, klaar voor vrouwelijk gezelschap, met pommade in hun haar en hun gezicht besprenkeld met reukwater. Alleen meneer Elphinstone moest achterblijven om de wacht te houden, en dat vond hij helemaal niet leuk. Maar zo was het nu eenmaal, en als wij geen feest mochten vieren, waarom hij dan wel, dus hadden we geen medelijden met hem.
De dag daarop hielp ik laat in de ochtend aan dek mee met het poetsen van het houtwerk, samen met Edward Young, een adelborst die elke morgen aan wal had mogen gaan om een dienst bij te wonen in de plaatselijke kerk, want hij was heel gelovig. Maar dat nam ik hem niet kwalijk, omdat hij verder een heel verstandige, vriendelijke man was.
‘U vindt het zeker wel jammer dat u niet meer naar de kerk kunt gaan,’ zei ik tegen hem. Want op zee zat er voor hem niks anders op dan vanuit zijn kooi zijn gebeden tegen de Heer te prevelen.‘Maar u bofte natuurlijk wel dat u elke morgen een poosje van het schip af mocht, hè?’
‘Ja, het was aardig van de kapitein dat hij dat goedvond,’ antwoordde hij. ‘Daar ben ik hem dankbaar voor. Je had met me mee moeten gaan, Tuinboon. Je lijkt me een jongen die er baat bij zou hebben als hij af en toe eens in de Bijbel keek.’
Ik wilde net iets antwoorden wat hem waarschijnlijk niet zou bevallen toen ik het rijtuig van sir Robert in volle galop naar het schip zag komen.
‘Daar heb je nog iemand die de hulp van de Heer best zou kunnen gebruiken,’ zei Young met een hoofdknik in de richting van het rijtuig.‘Hij komt zeker iedereen uitnodigen voor nog meer frivoliteit in zijn legerplaats. Dansen, drinken en onzedelijk gedrag dat hun ziel verdoemt.’
‘Ik wist niet dat hij zou komen,’ zei ik. Ik legde mijn kwast neer en keek naar de lucht om te schatten hoe laat het was, een kunst die ik in de loop der maanden steeds beter onder de knie had gekregen.‘De kapitein heeft er geen woord over gezegd.’
Ik zag dat sir Robert, nadat hij uit het rijtuig was gestapt, even met een woedend gezicht naar de Bounty bleef staan kijken voordat hij naar de valreep beende en naar boven liep, waar meneer Elphinstone hem verwelkomde. Het viel me op dat meneer Heywood, de rotzak, vlug ergens ging staan waar ze hem niet konden zien, maar het enige wat bij me opkwam was dat hij een ongemanierde hond was die, nadat hij een avond bij iemand te gast was geweest, zijn gastheer de volgende dag de rug toekeerde.
‘Goedemiddag, sir Robert,’ zei meneer Elphinstone, alsof hij de gezagvoerder was in plaats van een van de jongste officieren. ‘Ik ben blij dat ik u nog een keer zie, want nu kan ik u nogmaals bedanken voor de...’
‘Laat me door, meneer,’ zei sir Robert. Hij duwde meneer Elphinstone met zijn hand opzij en liep het dek over, terwijl hij met flitsende frettenoogjes naar alle kanten keek. Tot zijn blik op mij viel, een eindje verderop, en hij zich mijn gezicht herinnerde van onze ontmoeting in het begin van de week. Hij kwam zo snel op me af dat ik een paar stappen achteruit deed, omdat ik bang was dat hij me wilde aanvallen. Ik probeerde razendsnel te bedenken of ik iets had gedaan wat hem niet beviel, maar ik kon me geen misstap herinneren. ‘Aha,’ zei hij en hij wees met zijn dikke vette vinger naar mijn gezicht.‘Jou ken ik, nietwaar, jongen?’
‘John Jacob Turnstile, meneer,’ zei ik. ‘De scheepsjongen van de kapitein.’
‘Hoe je heet kan me geen zier schelen. Waar is je meester?’
Zijn gezicht zag paars van nauwelijks onderdrukte woede en even durfde ik het hem bijna niet te vertellen, uit angst dat hun ontmoeting gewelddadig zou aflopen. Ik had sir Robert bijna elke dag dat we in de False Bay hadden gelegen gezien, maar nooit eerder had hij staan trillen van kwaadheid.‘Ik eh...Ik zal tegen kapitein Bligh zeggen dat u hem wilt spreken,’ zei ik en ik liep naar de ladder.‘Als u zo goed wilt zijn in de frisse lucht aan dek even te wachten.’
‘Dank je, maar ik ga meteen met je mee,’ zei hij en hij liep zo dicht achter me aan dat hij, als ik stil was blijven staan, tegen me aan zou zijn gebotst en dat zou voor mij erger zijn geweest dan voor hem, want hij was een forse kerel, een vetzak, om het ronduit te zeggen. Ik zou plat op het dek zijn gevallen. Een fijngestampte tuinboon.
‘Dit is het ruim,’ zei ik toen we beneden waren. Want al ontplofte hij bijna, ik vond het leuk om net te doen alsof er niets aan de hand was, omdat hij niet eens het fatsoen had gehad mijn naam te onthouden.‘Zoals u ziet, staan hier honderden potten voor de broodvruchten die we uit Otaheite gaan halen, maar voorlopig staan ze in de weg. Behalve de plantjes die de kapitein heeft meegebracht van zijn botaniseertocht met u. Daar zorgt meneer Nelson voor, de man die...’
‘Ik zeg het maar één keer, jongen,’ viel hij me op dreigende toon in de rede. ‘Hou je mond en doe hem niet meer open. Ik wil die domme praat niet horen.’
Ik hield gehoorzaam mijn mond, want het kwam bij me op dat ik beter niet grappig kon zijn, omdat sir Robert blijkbaar een ernstiger kwestie kwam bespreken dan ik had gedacht. Ik durfde niet te bedenken wat het zou kunnen zijn en zei alleen nog tegen hem dat de kajuit van de kapitein iets verderop lag.
Toen we er voor de deur stonden, zat die dicht, wat erg ongewoon was. Kapitein Bligh hield er niet van zijn deur dicht te houden, omdat hij wilde dat zijn mannen zouden begrijpen dat ze hem op elk uur van de dag of nacht voor wat dan ook mochten storen. Zelfs ’s nachts liet hij zijn deur op een kier staan, wat pech was voor mij, want hij snurkte verschrikkelijk, en wanneer ik in mijn kooi lag, hoorde ik elke in- en uitademing terwijl ik probeerde in slaap te vallen. Vaak had ik zin om met mijn kussen een van ons of ons allebei het ademen onmogelijk te maken.
‘Wilt u alstublieft even wachten, meneer,’ smeekte ik terwijl ik me naar hem omdraaide,‘dan zeg ik dat u er bent.’
Sir Robert knikte en ik klopte tweemaal op de deur. Er kwam geen antwoord, dus klopte ik nog een keer en deze keer blafte de kapitein: ‘Binnen!’ Ik opende de deur en ging naar binnen. De kapitein zat met meneer Fryer te praten en ze keken allebei geërgerd mijn kant op.
‘Ja, Turnstile, wat is er?’ vroeg de kapitein op heel ongeduldige toon.
Het viel me op dat hij een boos, rood gezicht had en dat meneer Fryer bleker was dan normaal en vastberaden keek.
‘Neem me niet kwalijk dat ik u stoor, uwe grootheid,’ zei ik zo beleefd mogelijk.‘Maar u hebt een bezoeker die u dringend wil spreken.’
‘Zeg maar tegen de mannen dat ik nu geen tijd heb,’ zei de kapitein meteen en hij wuifde me met een hand zijn kajuit uit.‘Meneer Christian en meneer Elphinstone zijn aan dek, laat zij maar afhandelen wat ze...’
‘Het is niet een van de mannen, meneer,’ zei ik vlug.‘Het is sir Robert. Van de nederzetting.’
De kapitein opende zijn mond, sloot hem weer en keek meneer Fryer aan, die een wenkbrauw optrok en keek alsof het bezoek hem niet verbaasde. ‘Is sir Robert hier?’ vroeg de kapitein,bijna fluisterend.
‘Hij staat voor de deur,’ antwoordde ik. ‘Zal ik vragen of hij even wil wachten?’
‘Ja,’ zei hij vlug en hij streek over zijn snor, en toen keek hij naar meneer Fryer en bedacht zich.‘Nee, dat kan ik niet doen, hè? Ik kan iemand zoals hij niet laten wachten. Dat zou het toppunt van ongemanierdheid zijn. Laat hem maar binnen. U blijft hier, meneer Fryer?’
‘Ik weet niet of dat verstandig is, kapitein,’ zei meneer Fryer. ‘Zou u niet liever...’
‘Blijf hier, verdomme, en wees eens een beetje loyaal!’ siste de kapitein zacht.‘Laat hem maar binnen, Turnstile. Nee, wacht even.Vertel me eerst hoe zijn stemming is.’
Ik keek de kapitein verbaasd aan.‘Wat bedoelt u, meneer?’
‘Zijn stemming, jongen, zijn stemming,’ herhaalde hij kribbig.‘Maakt hij een opgeruimde indruk of...’
‘Boos, meneer,’ zei ik nadenkend. ‘Eerlijk gezegd maakt hij een nogal boze indruk.’
‘Vooruit dan maar,’ zei hij en hij stond zuchtend op. ‘Dan kunnen we hem maar beter niet langer laten wachten. Laat hem binnen.’
Ik knikte, opende de deur en zag dat sir Robert in de gang heen en weer liep, met zijn handen gevouwen op zijn rug en een gezicht als een donderwolk die elk moment boven onze hoofden kon losbarsten.
‘Sir Robert, de kapitein verwacht u,’ zei ik.
Zonder me nog een blik waardig te keuren, de onbeleefde lamzak, marcheerde hij langs me heen de kajuit in. Maar elk voorval is een onderbreking van de dagelijkse verveling en omdat ik deze kans niet voorbij wilde laten gaan, ging ik mee naar binnen.
‘Sir Robert,’ zei de kapitein en hij liep met uitgestoken hand naar hem toe, alsof hij zich zeer vereerd voelde en minder zenuwachtig was dan even tevoren. ‘Het is me een genoegen dat ik u weer zie. Ik...’ Hij zweeg toen hij mij in de hoek zag staan en keek me fel aan.‘Je kunt gaan, Turnstile,’ zei hij.
‘Ik dacht dat u thee zou willen, meneer,’ zei ik. ‘Of misschien wil sir Robert een glas brandewijn,’ ging ik verder, omdat de bezoeker erg van streek leek te zijn.
De kapitein keek me met samengeknepen ogen aarzelend aan voordat hij aan zijn gast vroeg:‘Een glas brandewijn, sir Robert?’
‘Ik weet niets van zeelieden, maar ikzelf drink geen brandewijn voordat ik mijn middagmaal heb gehad, meneer,’ antwoordde sir Robert kwaad.‘Ik wil dat u aandachtig luistert naar wat ik te zeggen heb.’
‘Dank je, Turnstile, nu mag je gaan,’ zei de kapitein, en toen moest ik wel gaan. Maar ik trok de deur niet helemaal achter me dicht, en nadat ik had gekeken of er iemand in de buurt was die me kon zien, hield ik mijn oor ervoor en toen was het alsof ik nog binnen stond, vooral omdat sir Robert nogal luid sprak.
‘Ik vermoed dat u wel weet wat ik kom doen, meneer,’ zei sir Robert.
‘Nee, dat weet ik niet,’ zei de kapitein.‘Al doet het me natuurlijk genoegen u weer te zien. Mag ik trouwens van deze gelegenheid gebruikmaken om u en uw echtgenote nogmaals te bedanken voor het gezellige bal gisteravond. Ik heb ervan genoten, net als mijn officieren, die...’
‘Juist, uw officieren, meneer,’ snauwde sir Robert nog even kwaad.‘Uw officieren, zeg dat wel! Over die officieren wil ik het hebben, degenen die van mijn gastvrijheid hebben genoten, mijn gerechten hebben gegeten en mijn wijn hebben gedronken.Vooral over een van hen.’
‘O ja?’ zei de kapitein en hij klonk minder zelfverzekerd dan eerst. ‘Mag ik aannemen dat ze zich allemaal fatsoenlijk hebben gedragen?’
‘De meesten wel, ja. Maar ik ben hierheen gekomen om u te laten weten dat een van hen zich heeft gedragen als een dolle, loopse hond, en om daarvoor genoegdoening te eisen, want ik zweer u dat als ik zo’n hond had, ik hem met mijn pistool dood zou schieten en niemand me dat kwalijk zou nemen.’
Er viel een lange stilte en toen hoorde ik gemompel, onverstaanbare woorden, voordat ze hun stem weer verhieven en ik sir Robert hoorde zeggen: ‘... in mijn huis en maakt kennis met mijn gezin en alle dames en heren van een kolonie waar we, dat kan ik u verzekeren, meneer, lang en hard hebben gewerkt om huizen te bouwen en veiligheid te bieden voor een fatsoenlijke, christelijke manier van leven. En dan waagt die zogenaamde officier het een dame te beledigen. Ik weet niet of het de gewoonte van Engelse officieren is om...’
‘Dat is het niet, meneer, dat kan ik u verzekeren,’ antwoordde de kapitein, nu ook op luide toon, want al had hij er een hekel aan op zijn eigen schip met iemand te redetwisten, hij wilde een verwijt aan het adres van een van zijne majesteits marineofficieren niet zonder weerwoord voorbij laten gaan. ‘Iedereen aan boord van dit schip heeft het allergrootste respect voor u, meneer, en voor de kolonie die u hier in Zuid-Afrika hebt gesticht. Het siert u, meneer,’ zei hij nadrukkelijk. ‘Het siert u allen, mag ik wel zeggen.’
‘Wat nou sieren, meneer!’ schreeuwde sir Robert.‘Respect, zei u? Als ze zo veel respect voor ons hebben, dan kunt u me misschien uitleggen hoe die smerige hond een jongedame zo’n onzedelijk voorstel heeft kunnen doen? Misschien praat hij op die manier tegen zijn hoeren in Engeland, tegen zijn snollen en sletten, zijn lellebellen en gevallen vrouwen, maar mejuffrouw Wilton is een keurige, respectabele, christelijke jongedame, een bewonderenswaardig meisje. Sinds de dood van haar vader ben ik verantwoordelijk voor haar welzijn, dus een belediging aan haar adres is voor mij een klap in mijn gezicht en een dreun waarvoor ik genoegdoening eis.Als ik ook maar één moment had gedacht dat een officier van dit schip zich op zo’n minderwaardige manier zou gedragen, zou ik geen van u ooit hebben uitgenodigd, noch u de afgelopen week de hulp hebben geboden waar u om vroeg. Dan had ik u meteen laten wegjagen, dat kan ik u wel vertellen!’
‘Ik ben u diep dankbaar voor uw gastvrijheid, meneer,’ zei kapitein Bligh.‘Diep dankbaar.’Toen zweeg hij, en ik weet dat zowel sir Robert als meneer Fryer hem verwachtingsvol aankeek om te zien wat hij zou doen. ‘Het is een ernstige aanklacht,’ zei hij ten slotte. ‘En hoewel ik ieder lid van mijn bemanning tot het bittere einde zou verdedigen tot ik een reden heb om dat niet te doen, sta ik hier beschaamd voor u, omdat u van mening was dat u aan boord moest gaan om deze aanklacht tegen een van mijn mannen in te dienen. Ik ben dankbaar voor alles wat u voor ons hebt gedaan en ik beloof u als heer en als officier van koning George, als u daar genoegen mee wilt nemen, dat ik de zaak met de betrokken officier zal bespreken en naar behoren zal afhandelen. Er zal niets worden vergoelijkt, dat beloof ik u. Ik hecht bijzonder veel waarde aan hoffelijkheid en goede manieren, en ik vind een respectvolle houding ten opzichte van vrouwen nog belangrijker. Dat zou mijn lieve vrouw Betsey kunnen beamen. Ik bied u namens hem mijn verontschuldigingen aan, meneer, en ik beloof u dat het recht zijn loop zal hebben.’
Er viel een lange stilte toen sir Robert hierover nadacht. Op de reactie van de kapitein viel niets aan te merken en hij kon er weinig aan toevoegen. Achter de deur brandde ik van nieuwsgierigheid naar wat er precies was gebeurd en vooral naar wie daarvan werd beschuldigd, maar omdat ik iets hoorde bewegen in de kombuis van meneer Hall, moest ik maken dat ik wegkwam voordat ik werd betrapt omdat ik voor luistervink speelde en zo’n draai om mijn oren zou krijgen dat ik de rest van de dag bellen zou horen rinkelen.Wel bleef ik in de gang rondhangen in de hoop dat de kok terug zou gaan naar waar hij vandaan kwam en ik weer voor de deur kon gaan staan, maar even later ging die open en kwamen kapitein Bligh en sir Robert naar buiten. De kapitein keek even met samengeknepen ogen geërgerd mijn kant op.
‘Dus u vertrekt binnen het uur?’ vroeg sir Robert, die minder rood zag dan toen hij zo driftig aan boord was gekomen. Blijkbaar was hij gesust door wat ze binnen hadden afgesproken.
‘Inderdaad, meneer,’ zei de kapitein. ‘We hebben nog een lange reis voor de boeg. Om Australië heen en naar Otaheite. Dat gaat nog wel een paar maanden duren, denk ik.’
‘Dan wens ik u goede reis en behouden vaart,’ zei sir Robert en hij gaf de kapitein een hand. ‘Het spijt me dat onze kennismaking op zo’n teleurstellende manier moest eindigen.’
‘Dat spijt mij ook, sir Robert. Maar u kunt er gerust op zijn dat ik alles zal doen wat nodig is om onze reputatie te zuiveren, en ik zal u schrijven zodra ik mijn onderzoek heb afgerond.’ Sir Robert knikte en de kapitein keek naar mij. ‘Turnstile, aangezien je toevallig in de buurt bent,’ zei hij op sarcastische toon,‘wil jij misschien onze gast wel even naar de valreep brengen?’
‘Natuurlijk, meneer,’ zei ik en ik durfde hem niet aan te kijken.
‘Meneer Fryer, wilt u meneer Heywood en meneer Christian bij me laten komen?’
‘Ja, meneer,’ zei meneer Fryer.
Een paar minuten later, nadat ik zwijgend met sir Robert mee naar boven was gegaan, stond ik weer beneden, en deze keer had de kapitein zelf vergeten de deur van de kajuit dicht te doen, zodat ik de ondervraging die daarbinnen plaatsvond zonder moeite kon volgen. Gelukkig had ik er nog niet veel van gemist, want wat meneer Christian ook had gezegd, de kapitein wilde er niets van horen.
‘Daarvoor heb ik je niet hier laten komen,’ zei de kapitein op scherpe toon. ‘Ik heb je alleen maar gevraagd met meneer Heywood mee te komen omdat jullie samen op het bal waren en jij hem waarschijnlijk beter kent dan wie dan ook aan boord.’
‘Meneer,’ begon de rotzak,‘ik weet niet wat u hebt gehoord, maar...’
‘En u, meneer,’ brulde de kapitein zo woedend als ik hem nooit eerder had gehoord, zelfs niet tijdens een van zijn ruzies met meneer Fryer, zelfs niet nadat Matthew Quintal zijn straf had ondergaan,‘u houdt uw mond stijf dicht tot ik tegen u spreek en u een vraag stel en antwoord verwacht. U hebt me te schande gemaakt, meneer, en dit schip en ook zijne majesteits marine, begrijpt u dat? Beseft u wel wat er in de kolonie van sir Robert nu over ons allemaal wordt gezegd? Houd dus uw mond tot ik iets anders van u verlang of ik beloof u, met God als mijn getuige, dat ik u persoonlijk zal geselen. Hebt u me begrepen?’
Stilte. En toen ‘ja, meneer’, zo timide dat het nauwelijks hoorbaar was.
Daarna bleef het weer een poosje stil en hoorde ik de kapitein heen en weer lopen. ‘Meneer Christian,’ vervolgde hij op kalmere maar bezorgde toon, ‘klopt het dat u een groot deel van de avond in gezelschap van meneer Heywood hebt doorgebracht?’
‘Een groot deel, maar niet de hele avond,’ antwoordde meneer Christian.
‘Weet u wie die mejuffrouw Wilton is? Ik moet bekennen dat ik me haar niet kan herinneren.’
‘Dat weet ik, meneer. Ik heb gisteravond kennis met haar gemaakt.’
‘En jij, jongeman,’ zei meneer Bligh tegen meneer Heywood, ‘wist je waarvan je zou worden beschuldigd?’
Geen antwoord.
‘Geef antwoord!’ blafte de kapitein.
‘Dat wist ik niet, meneer, eerlijk niet. Ik stond aan dek tussen de mannen mijn werk te doen toen meneer Fryer naar me toe kwam en zei dat ik bij u moest komen, en ik weet echt niet wat ik zou hebben misdaan, dat zweer ik.’
‘Ha!’ zei de kapitein met een lach. ‘Dus je wilt me wijsmaken dat je geen flauw idee hebt waar sir Robert je van heeft beschuldigd?’
‘Ja, meneer.’
‘Dan ben je óf onschuldig en onterecht belasterd, óf schuldig aan ijskoud liegen tegen je gezagvoerder, naast het andere feit dat je ten laste is gelegd. Welke van de twee is het, meneer?’
‘Ik ben onschuldig, meneer.’
‘Onschuldig waaraan?’
‘Aan waar ik van word beschuldigd, meneer.’
‘Een antwoord dat alles dekt,’ zei de kapitein boos. ‘En u, meneer Christian, bent u even onschuldig als hij?’
‘Ik moet eerlijk zeggen, meneer,’ zei meneer Christian kalm, ‘dat ik geen idee heb waar sir Robert meneer Heywood van beschuldigt. Ik dacht dat we allemaal een genoeglijke avond hadden gehad.’
‘Dat dacht ik ook, meneer! Dat dacht ik ook!’ zei de kapitein fel.‘Maar nu heb ik te horen gekregen dat meneer Heywood, toen hij de eer kreeg een aantal keren met deze mejuffrouw Wilton te mogen dansen – sir Robert heeft haar persoonlijk onder zijn hoede genomen, moet ik erbij zeggen...’
‘Ik heb inderdaad met haar gedanst,’ viel meneer Heywood hem in de rede. ‘Dat geef ik toe. Ik heb twee walsen en een polka met haar gedanst en ik dacht dat dat gepast was.’
‘Twee walsen en een polka, zei je?’ herhaalde de kapitein. ‘Waarom vond je het nodig zo veel aandacht aan dat meisje te schenken?’
‘Omdat,’ zei meneer Heywood nadat hij even had geaarzeld, ‘ik niet anders kan zeggen dan dat het een knap meisje is. En ze kan goed dansen. Ik dacht dat ik haar een genoegen deed.’
‘O ja? En wat heb je gedaan toen het dansen was afgelopen?’
‘Toen heb ik haar nederig voor haar vriendelijkheid bedankt en ben teruggegaan naar meneer Christian, meneer.’
‘Is dat waar, meneer Christian?’
‘Het was een lange avond, meneer,’ antwoordde meneer Christian.‘En we hebben allemaal gedanst en met de andere gasten gepraat. Ik kan me dat moment niet meer precies herinneren en ik had ook geen reden om erbij stil te staan, maar omdat ik veelvuldig een paar woorden met meneer Heywood heb gewisseld en omdat ik weet dat hij een heer is, ben ik ervan overtuigd dat hij de waarheid spreekt.’
‘Dan hebben we een verschil van mening,’ zei de kapitein boos. ‘Een ernstig verschil van mening. Want mejuffrouw Wilton heeft gezegd dat u haar hebt gevraagd een wandeling door de tuin met u te maken om wat frisse lucht in te ademen, en dat u haar toen een heel onzedelijk en onbehoorlijk voorstel hebt gedaan.’
‘Dat is helemaal niet waar!’ schreeuwde meneer Heywood. Ik moet zeggen dat hij zo gekwetst klonk vanwege die beschuldiging, dat ik hem zelf bijna geloofde.
‘Helemaal niet waar, zei u? U bedoelt dat u mejuffrouw Wilton niet hebt gevraagd met u te gaan wandelen?’
‘Dat bedoel ik, meneer.’
‘En tijdens die wandeling hebt u niet haar hand vastgepakt en haar tegen een boom geduwd en geprobeerd haar te kussen?’
‘Meneer, ik...ik moet protesteren,’ zei meneer Heywood.‘Hier moet ik hevig tegen protesteren. Dat heb ik niet gedaan. Dat is een leugen.’
‘Een leugen? Dat spreekt zij tegen. Zij zegt dat u haar hardhandig hebt beetgepakt en uw zin probeerde te krijgen en dat ze vreest dat u haar, als zij niet groter en sterker was geweest dan u en u niet had weggeduwd, voor eeuwig zou hebben bezoedeld en geruïneerd. En behalve dat had ik, al voordat sir Robert hier aan boord kwam, uit betrouwbare bron vernomen dat u dronken was, meneer, en dat u zichzelf te schande had gemaakt met een schunnige grap over de avonturen van een Russische keizerin zaliger en haar strijdros.’
Meneer Heywood zei een tijdje niets meer, en toen hij zijn mond weer opendeed zei hij, zachter dan ik hem ooit had horen praten: ‘Kapitein Bligh, ik zweer u als een heer, ik zweer u als een officier van koning George, God zegene zijn heilige naam, en ik zweer u als christen, als christen en als Engelsman, dat de gebeurtenissen waarover u het hebt nooit hebben plaatsgevonden. In elk geval niet met mij in de hoofdrol van het stuk. Als mejuffrouw Wilton in een onaangename situatie is terechtgekomen met een van de heren op het bal en daar nu spijt van heeft, dan mag ze iemand anders zwartmaken met haar verhaal, maar doet ze er verkeerd aan mij bij haar ondeugende escapade te betrekken. Want ik was er niet bij, meneer. Ik niet, dat zweer ik u.’
Er viel een lange stilte, en toen de kapitein ten slotte weer het woord nam, klonk hij minder boos en eerder nietbegrijpend en geërgerd om de lastige situatie.‘Wat vind jij hiervan, Fletcher? Ik moet bekennen dat ik er geen touw meer aan vast kan knopen.’
‘Meneer, we zijn hier met mannen onder elkaar, nietwaar? Wat ik nu ga zeggen, blijft onder ons?’
‘Natuurlijk, Fletcher,’ zei de kapitein en hij klonk een beetje verbaasd. ‘Zeg alsjeblieft precies wat je ervan denkt.’
‘Dan, meneer, zeg ik het volgende, en ik zeg het vanuit het standpunt van iemand die niets heeft gezien van het voorval dat sir Robert heeft gemeld, en die alleen zijn mening kan geven over de twee personen die erbij betrokken waren. Ik ken meneer Heywood al jaren en ik ken niemand die zo precies weet hoe hij zich moet gedragen als hij. Hij komt van een heel goede familie en ik kan net zomin geloven dat hij zich aan een dame zou opdringen als ik kan geloven dat Tuinboon overboord zou springen om een foxtrot te dansen op de golven.’
Welja, Tuinboon! Hij kon mij er beter buiten laten.
‘Wat mejuffrouw Wilton betreft,’ vervolgde meneer Christian, ‘ik moet bekennen dat we elkaar gisteravond verscheidene malen zijn tegengekomen en dat ze me toen iets over zichzelf heeft verteld, en dat ik daarom geloof dat ze niet zo maagdelijk is als sir Robert denkt. Ik heb begrepen dat ze romans leest, meneer, wat nauwelijks gepast is. Ze heeft een bepaalde manier van doen, meer wil ik niet zeggen. Een ervaren manier, als u begrijpt wat ik bedoel, meneer, waardoor ik de indruk heb dat ze zich wel eens eerder heeft gecompromitteerd.’
De zaak had een heel andere draai gekregen, dat was zeker. Ik was er een voorstander van dat meneer Heywood, de rotzak, zou worden gekielhaald als hij zich ongepast had gedragen, maar al had ik nog zo’n hekel aan hem, ik vond niet dat hij moest worden gestraft vanwege de kwaadaardige leugen van een hoer.
‘Dit is allemaal heel vervelend,’ zei kapitein Bligh ten slotte. ‘Heel vervelend. Ik kan niet anders doen dan u op uw woord als heer geloven, meneer Heywood, en u niet te straffen.’
‘Ik ben blij dat te horen,’ zei meneer Heywood.
‘Maar ik zal dit voorval niet vergeten,’ ging de kapitein verder.‘Want er zit iets in dit gerecht wat niet goed smaakt, al zal ik het daar voorlopig op houden. Maar ik zal u in de gaten houden, meneer Heywood. Hebt u dat gehoord? Ik zal u scherp in de gaten houden.’
‘Ja, meneer. Mag ik zeggen...’
Ik kon niet horen wat er nog volgde, want toen kwamen meneer Nelson, de tuinman, en meneer Brown, zijn rechterhand, op weg naar het ruim de hoek om, en daar schrok ik zo van dat ik de hut van de officieren in schoot tot ik zeker wist dat ze weg waren. Maar tot mijn nog grotere schrik hoorde ik, toen ik daar stond, de deur van de kajuit opengaan en de drie mannen naar buiten komen.
‘Turnstile!’ riep de kapitein, en ik kon niets anders doen dan hem negeren, want ik had geen enkele reden om in de officiershut te zijn, en als hij me daar zou vinden, zou ik mezelf te schande hebben gemaakt.‘Waar is die jongen nu weer?’ zei hij, en ik hoorde dat hij aan dek ging, ongetwijfeld om me te zoeken. Ik wilde wachten tot meneer Heywood en meneer Christian ook waren weggelopen voordat ik uit mijn schuilplaats tevoorschijn zou komen, maar tot mijn ontsteltenis greep meneer Christian de rotzak vast en trok hem mee de hut in, en toen kon ik niets anders doen dan in een donker hoekje uit het zicht blijven.
‘Blijf hier,’ zei meneer Christian en hij deed de deur dicht. Ik probeerde heel zacht adem te halen om mezelf niet te verraden.‘Stom rund dat je bent!’ vervolgde hij, en toen gaf hij meneer Heywood zo’n harde draai om zijn oren dat de rotzak een kreet van pijn slaakte en begon te huilen. ‘Ik lieg nooit meer voor je, begrepen?’
‘Ze was een hoer,’ zei meneer Heywood fel, terwijl hij snikte als een kind dat werd gestraft.‘Waarom wilde ze wel al die keren met me dansen als ze me niet beter wilde leren kennen?’
‘Geen enkel meisje wil jou beter leren kennen,’ zei meneer Christian. ‘Ik heb gelogen om je te beschermen, maar ik zweer je dat ik dat nooit meer zal doen. Als je opnieuw in de problemen raakt, zul je zelf voor de gevolgen moeten opdraaien. Heb je dat goed begrepen?’ Meneer Heywood zei niets meer en liet zich snikkend op een kooi zakken. ‘En als ik jou op een dag om hulp vraag, verwacht ik dat je me die zult geven. Begrijp je dat ook?’
‘Ze was een verleidster, echt waar,’ was alles wat meneer Heywood antwoordde, maar dat wilde meneer Christian niet horen.
‘Begrijp je dat ook?’ herhaalde hij.
‘Ja,’ zei meneer Heywood snikkend. Meneer Christian zei niets meer en liep de hut uit, en ik stond in mijn hoekje en had hoge nood en kon geen kant op, tot de rotzak zich eindelijk vermande, zijn ogen droogwreef en ook de hut verliet.
Aha, dacht ik, zit het zo. De rotzak was door en door slecht, dat was nu wel bewezen.