1
Toen ik nog klein was, klaagde meneer Lewis altijd dat ik een lamlendig ventje was, omdat ik nooit iets afmaakte waaraan ik was begonnen. Het was een van de vele beschuldigingen die hij me naar mijn hoofd slingerde als hij een slechte bui had. Bijvoorbeeld wanneer een van mijn broers was thuisgekomen met een kleinere buit dan hij had verwacht of als een van de jongens had gevochten en zijn gezicht zat vol schrammen en builen, waardoor hij er niet meer zo aantrekkelijk uitzag en de Keus van de Avond waarschijnlijk niet op hém zou vallen. Als je thuis niets hoefde schoon te maken, was je op straat om zakken te rollen, en als je je daar niet mee bezig hoefde te houden, had je het druk met de bezigheden waarover ik niet wil praten. Ik denk dat meneer Lewis stomverbaasd zou zijn geweest als hij had kunnen zien hoeveel tijd ik al besteed aan het opschrijven van mijn herinneringen.
Alles bij elkaar brachten we bijna een heel kalenderjaar door aan boord van dat verdraaide schip. Weliswaar nam ons verblijf op het eiland de helft van die tijd in beslag, maar de Heer weet dat die periode minstens zo veelbewogen was. Want al was de reis soms zwaar geweest, en uitputtend, en al was er soms onenigheid geweest tussen matroos en bootsman, adelborst en officier, kapitein en eerste officier, we waren desondanks een opgewekte bemanning, een tevreden bemanning, een groep mannen die meneer Bligh als onze aanvoerder beschouwde, ongeveer zoals de Heer koning George had aangewezen om het gezag te voeren over ons allemaal. Het was een heilige opdracht, een opdracht waar we niet aan twijfelden, en wat dat betrof, waren we het met elkaar eens. Maar op het eiland, waar we niet hoefden samen te leven in zo’n kleine ruimte als op zee, kwam daar verandering in. De mannen veranderden, de officieren veranderden, de kapitein veranderde. En ik veranderde ook, dat weet ik zeker. Ieder van ons ontdekte daar iets in zichzelf wat hij nooit had verwacht. Goed of slecht, de dingen die daar gebeurden en het plezier dat we eraan beleefden, maakten van iedere opvarende van de Bounty een ander mens, en dat had voor ieder van ons, van de kapitein tot en met de scheepsjongen, invloed op de rest van ons leven.