16
Niemand kan door het leven gaan zonder zo nu en dan een beetje geluk te hebben, en mijn beetje geluk kwam zowaar toen we in de False Bay aankwamen, een baai waar de Bounty afmeerde nadat we Kaap de Goede Hoop aan de zuidkust van Afrika hadden gerond. Ik hoopte al wekenlang op een kans om het schip te kunnen verlaten en te ontsnappen en eindelijk, zonder waarschuwing, bood die kans zich aan.
Ik had op de kaarten in de hut van meneer Bligh elke dag onze voortgang bijgehouden en wist dat we door de zeeën die ons van het stormachtige Zuid-Amerika naar het zonnige Zuid-Afrika brachten flink opschoten. De mannen juichten van opluchting en blijdschap toen we eindelijk land in zicht kregen. Het schip werd afgemeerd en meneer Christian en meneer Fryer gingen aan wal – samen – om te zien of we er vriendelijk zouden worden ontvangen. Toen ze terugkwamen, kregen we te horen dat we er waarschijnlijk een week zouden blijven om de voorraden aan te vullen en de schade te herstellen voordat we doorvoeren naar Australië en Otaheite. Ze hadden een uitnodiging bij zich van kolonel Gordon, de commandant van de Nederlandse vestiging aan de False Bay, voor kapitein Bligh om te komen dineren. Op de afgesproken avond legde ik in de kajuit zijn mooiste uniform voor hem klaar, en net toen ik op de kaart aan de muur de omgeving aan het verkennen was, kwam hij binnen om zich te verkleden.
‘Turnstile, wat is er met je aan de hand, jongen?’ vroeg hij goedsmoeds en zichtbaar in een goed humeur. ‘Heb je niets beters te doen dan hier rond te hangen? Ga aan je werk, jongen. Er is meer dan genoeg te doen aan dek, als je hier beneden klaar bent.’
‘Ja, meneer. Neem me niet kwalijk, meneer,’ zei ik, hoewel ik liever nog wat langer de kaart wilde bestuderen om te zien wat de vluchtroutes waren rondom de baai.
‘Waar stond je trouwens naar te kijken?’
‘Hoe bedoelt u, meneer?’ vroeg ik nerveus.
‘Je stond naar mijn kaart te kijken,’ zei de kapitein en hij kwam met een wantrouwig gezicht naast me staan.‘Waarom deed je dat? Heb je eindelijk belangstelling gekregen voor het leven op zee?’
Ik voelde dat ik rood werd en ik had het gevoel dat er een minuut, een uur en toen een heel leven voorbijging terwijl ik een antwoord probeerde te bedenken, en eindelijk schoot me te binnen hoe mijn verhaal was begonnen en flapte ik dat eruit, zonder erbij stil te staan hoe lachwekkend het klonk.
‘China, meneer,’ antwoordde ik.‘Ik zocht China.’
‘China?’ herhaalde kapitein Bligh en hij staarde me aan alsof ik straalbezopen was en de grootst mogelijke onzin uitkraamde. ‘Hoe kom je erbij dat je China zou kunnen vinden op een kaart van Afrika?’
‘Ik wist niet zeker waar ik het zou kunnen vinden,’ zei ik. ‘Ik heb toevallig twee boeken over China gelezen en die vond ik heel boeiend.’
‘O ja?’ zei hij, alsof hij me eindelijk geloofde. Hij draaide zich om en keek of het uniform dat ik had klaargelegd er niet te verfomfaaid uitzag. ‘Waar gingen ze over, die boeken van je?’
‘Het eerste ging over een avontuur,’ begon ik. ‘En een reeks opdrachten, gevolgd door een huwelijk. Het tweede...’ Ik aarzelde omdat ik me herinnerde dat het tweede een schunnig boek was, met plaatjes van onzedelijke strekking.‘Het tweede was net zoiets,’ zei ik toen.‘Dat was ook een avontuur. Een soort avontuur.’
‘Aha,’ zei hij.‘En wie had je die boeken gegeven, als ik vragen mag? Ik kan me niet voorstellen dat je op de Bounty veel tijd hebt om boeken te lezen.’
‘Die had meneer Lewis me gegeven,’ legde ik uit.‘De man die voor me zorgde toen ik klein was.’
‘Meneer Lewis?’ vroeg hij. ‘Ik herinner me niet dat je die naam ooit eerder hebt genoemd.’
‘Dat heb ik ook niet,’ zei ik.‘U hebt me nooit gevraagd waar ik was.’
Hij draaide zich langzaam om en keek me met samengeknepen ogen aan.Waarschijnlijk vroeg hij zich af of het een brutale opmerking van me was, maar zo had ik het niet bedoeld. Ik had gewoon gezegd hoe het zat. Het bleef even stil tussen ons en ten slotte slaakte hij een zucht en richtte hij zijn aandacht weer op zijn kleren.
‘Je kunt gaan, want ik ga me verkleden,’ zei hij. ‘Het ziet ernaar uit dat ik een heel prettige avond voor de boeg heb, en dat heb ik verdomme ook wel eens verdiend.’
Het moet zelfs een veel prettiger avond zijn geweest dan hij zich had voorgesteld, want de volgende morgen schopte hij me in alle vroegte zonder een woord te zeggen met de punt van zijn laars mijn kooi uit, zodat ik op de grond viel en daar bij bewustzijn kwam, iets waaraan ik steeds meer gewend raakte.
‘Opschieten, jongen,’ riep hij monter. Hoe hij het voor elkaar kreeg op zo’n onchristelijk uur al zo vrolijk en bij de tijd te zijn, was me een raadsel. ‘Wij tweeën gaan zo meteen de wal op.’
‘De wal op?’ zei ik en ik sperde mijn ogen wijd open, want dit was eindelijk mijn kans om dat verdomde schip te verlaten.‘Wij tweeën?’
‘Ja, wij tweeën,’ zei hij opeens bits (hij was een bijzonder humeurige man). ‘Ik moet tegen jou altijd alles herhalen wat ik zeg, Turnstile. Hoe komt dat? Sir Robert neemt me mee de heuvels in om me de prachtige flora te laten zien waarmee dit land is gezegend, en ik mag stekjes meenemen voor sir Joseph in Londen.’
Ik knikte en probeerde me te vermannen. Hij liep al langs me heen de gang in, en terwijl ik aannam dat het ontbijt mijn neus voorbij zou gaan, rende ik opgewonden achter hem aan. (Nog steeds kan ik me niemand herinneren die genoeg had aan zo weinig slaap als de kapitein en toch zo veel energie had.) Aan dek gaf hij meneer Christian enkele bevelen, en de laatste keek een beetje onzeker mijn kant op.
‘Misschien kan ik beter met u meegaan, kapitein,’ zei hij, de kruiper. ‘Meneer Fryer of meneer Elphinstone kan wel op het schip passen. Waarom neemt u Tuinboon eigenlijk mee? Hij is de scheepsjongen, meer niet.’
‘Hij is een uitstekende scheepsjongen,’ zei de kapitein en hij gaf me een klopje op mijn rug alsof ik zijn eigen zoon was. ‘Jongeheer Turnstile zal ervoor zorgen dat alle stekjes in een mand worden gedaan. En jij moet hier blijven, Fletcher. Je moet toezicht houden op de herstelwerkzaamheden. Ik wil niet langer dan nodig is in Afrika blijven, ook al is het, zoals je ziet, voor een paar dagen een heel prettige onderbreking. We hebben al genoeg tijd verloren.’
‘Goed, meneer,’ zei meneer Christian met een zucht, en ik durfde hem niet de zelfvoldane blik te geven die ik eigenlijk voor hem in petto had, voor het geval dat het me later zou bezuren. Ik wist dat hij graag wat langer in de False Bay wilde blijven, omdat het gerucht de ronde deed dat hij aan de wal al een meisje had versierd. Ik had hem inmiddels haarscherp door. Onder aan de valreep stond een rijtuig op ons te wachten en even later reden de kapitein en ik door stoffige straten en verdween het schip langzaam uit het zicht.
‘U had het over sir Joseph, kapitein,’ zei ik na een poosje. Ik had om me heen naar de onbekende omgeving zitten kijken en draaide me naar hem toe en keek hem nieuwsgierig aan.
‘Dat is zo.’
‘U hebt het tijdens de reis wel vaker over hem gehad. Mag ik vragen wie dat is?’
Hij keek me verbaasd aan en glimlachte.‘Ach, beste jongen, heb je dan nog nooit van sir Joseph Banks gehoord?’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Nee, meneer, nog nooit,’ antwoordde ik. ‘Behalve wanneer u zijn naam noemde, natuurlijk.’
De kapitein schrok van mijn onwetendheid. ‘O. Ik dacht dat elke jongen van jouw leeftijd van sir Joseph had gehoord en hem als een afgod beschouwde. Hij is een groot man, een heel groot man. Zonder hem zouden we hier niet zijn.’
Even dacht ik dat hij sir Joseph vergeleek met niemand minder dan de Heer, maar dat kon natuurlijk niet, dus bleef ik hem zwijgend aankijken.
‘Sir Joseph is de beste botanicus van heel Engeland,’ legde hij uit. ‘Ha, zei ik Engeland? Van de hele wereld, had ik moeten zeggen. Een briljante verzamelaar van zeldzame en exotische planten. Een heel verstandige man, met veel smaak. Hij is lid van allerlei besturen en commissies, en hij adviseert meneer Pitt op het gebied van maatschappelijke en ecologische zaken, zoals hij daarvoor ook Portland, Shelburne en Rockingham heeft bijgestaan. Hij bezit een groot aantal plantenkassen en hij ontvangt zo veel post van enthousiaste plantkundigen overal ter wereld, dat men zegt dat hij er een tiental secretarissen op na houdt om die te beantwoorden. Het was zijn idee dat wij deze reis zouden maken.’
Ik knikte, niet in het minst beschaamd om mijn onwetendheid.‘O,’ zei ik en ik leunde naar voren.‘Dus hij is een beroemdheid. Mag ik u nog iets vragen, kapitein?’
‘Dat mag.’
‘De opdracht die we moeten uitvoeren, wat houdt die eigenlijk in?’
De kapitein staarde me stomverbaasd aan voordat hij begon te schateren van het lachen en zijn hoofd schudde.‘Ach, beste jongen, hoe lang zitten we nu al samen op de Bounty? Vijf maanden? En jij hebt elke dag voor of in mijn kajuit gestaan en naar de gesprekken van de officieren en de bemanning geluisterd, en je weet nog steeds niet wat het doel van onze reis is? Ben je echt zo dom of hou je me voor de gek?’
‘Neem me niet kwalijk, meneer,’ zei ik en ik leunde rood van schaamte naar achteren.‘Het was niet mijn bedoeling u te schande te maken.’
‘Nee, ik hoor jou mijn verontschuldigingen aan te bieden,’ zei hij vlug. ‘Ik wilde je niet voor schut zetten, Turnstile, heus niet. Ik bedoelde alleen maar dat deze vraag sinds ons vertrek heel vaak bij je moet zijn opgekomen, terwijl je hem nu pas stelt.’
‘Ik wilde u niet lastigvallen, meneer,’ zei ik.
‘Als je niets vraagt, kom je nooit iets te weten. Onze opdracht, beste jongen, is een heel belangrijke. Je bent natuurlijk bekend met de Engelse slavenkolonies in West-Indië?’
Ik had er nog nooit van gehoord, dus deed ik wat me onder de omstandigheden het beste leek. Ik knikte bevestigend.
‘Mooi zo,’ ging hij verder.‘De slaven daar... Ook al zijn het wilden, het zijn wel mensen en ze moeten eten. Hoeveel het de Kroon kost om ze te onderhouden, nou ja, ik zou het bedrag niet precies weten, maar het is een vermogen. Een paar jaar geleden, toen kapitein Cook en ik op de Resolution zaten, hebben we allerlei monsters van planten en eetbare gewassen mee naar huis genomen die we op de eilanden in de Stille Oceaan hadden ontdekt, en een van die gewassen was een broodvrucht. Dat is een heel bijzondere vrucht. Hij heeft de vorm van een... van een kokos noot, echt waar, maar hij groeit in de grond. Het is een uitstekend voedingsmiddel met veel proteïne, dat goedkoop kan worden verbouwd. En nu gaan wij duizenden broodvruchten ophalen en die op de terugreis afleveren in West-Indië. Daar worden ze dan weer in de grond geplant en vermeerderd, en zo zullen we de Kroon een heleboel geld besparen.’
‘En mensen geketend houden,’ zei ik.
‘Wat zeg je?’ vroeg hij.
‘Dus we moeten het goedkoper maken om slaven te houden.’
Hij staarde me aan en aarzelde voordat hij verderging. ‘Bedoel je... Turnstile, ik begrijp niet wat je wilt zeggen. Vind jij dat we die mensen niet te eten moeten geven?’
‘Nee, meneer,’ zei ik en ik schudde mijn hoofd. Hij kon er niks aan doen dat hij mijn gedachtegang niet kon volgen, want hij had een te goede opleiding genoten en was van te hoge komaf om respect te hebben voor dat waar elk mens recht op had. ‘Ik ben blij dat ik het nu tenminste weet, echt waar. Dus over niet al te lange tijd staat het ruim vol met die broodvruchten.’
‘Nadat we op Otaheite zijn aangekomen en ze daar hebben opgehaald, ja. We doen mee aan een heel belangrijk avontuur, Turnstile,’ vervolgde hij, terwijl hij met zijn vinger naar me wees alsof ik een peuter was.‘Wanneer je later een oude man bent, zul je er je kleinkinderen over kunnen vertellen. Misschien zullen hun slaven dan ook nog broodvruchten eten, en dan zul jij geweldig trots op onze prestatie zijn.’
Ik knikte, hoewel ik daar lang niet zo zeker van was. We reden een poosje zwijgend verder en ik keek uit het raampje, blij dat ik eindelijk iets anders zag dan dat eeuwige blauwe water van de oceaan. Toch stelde het me een beetje teleur dat het landschap weliswaar groen en heuvelachtig was, maar dat er weinig wegen waren of dorpen waar ik me kon schuilhouden. Midden in een dorpje hielden we halt. Ons mooie rijtuig en een tweede, dat er al stond en dat even mooi was, vielen er uit de toon, maar meteen kwam er een man uit een herberg naar buiten die ons met uitgestrekte armen en een vriendelijke glimlach tegemoetkwam.
‘William!’ riep hij hartelijk.‘Ik ben blij dat je er bent!’
‘Sir Robert,’ antwoordde de kapitein. Hij stapte uit en gaf de man een hand. ‘Ik had dit niet graag willen missen. Ik heb mijn scheepsjongen meegebracht om de stekjes te dragen, als u het niet erg vindt.’
Sir Robert trok een grimas terwijl hij me van hoofd tot voeten opnam en toen schudde hij zijn hoofd, alsof ik niet aan zijn eisen voldeed. ‘Als jij het niet erg vindt, William,’ zei hij en hij boog zich naar de kapitein toe, ‘neem ik daar liever zelf iemand voor mee. Ik moet met je praten over dringende staatszaken en dat kan ik niet doen als er vreemden bij zijn. Ik wil graag geloven dat hij betrouwbaar is, maar...’
‘Natuurlijk, natuurlijk,’ zei kapitein Bligh vlug. Hij nam de manden van me over en zette ze terug in het rijtuig, en toen kwam er een jongen die ouder moest zijn dan ik en die er veel serieuzer uitzag, met zijn eigen manden uit de herberg naar buiten en ging een eindje bij ons vandaan staan.‘Ga jij dan maar terug naar het schip, Turnstile.’
Ik keek teleurgesteld om me heen, want ik had me verheugd op de lange wandeling en de kans om de omgeving te verkennen en mijn vlucht route te bepalen. Maar sir Robert zag blijkbaar aan mijn gezicht hoe ik me voelde, want hij gaf me een klopje op mijn rug.
‘De arme jongen heeft maandenlang op een schip gezeten,’ zei hij. ‘Misschien vind je het goed, William, dat hij hier in de herberg op je wacht en zijn middagmaal eet, zodat jullie later samen terug kunnen gaan?’
De kapitein moest er even over nadenken voordat hij tot mijn grote vreugde toestemmend knikte. ‘Natuurlijk,’ zei hij. ‘Dat is een goed idee. Maar laten wij nu dan op pad gaan, sir Robert. Ik wil graag zo veel mogelijk planten zien. En zoals u weet, verwacht sir Joseph...’
Zijn stem stierf weg toen de twee mannen wegslenterden en ik draaide me om naar een paar bedienden van sir Robert, die me toeknikten en wenkten dat ik mee naar binnen moest gaan, uit de zon.
‘Je moet niet zo somber kijken,’ zei een van hen. ‘Je kunt beter de rest van de dag hier binnen zitten dan de hele middag heuvels beklimmen.’
‘Dat zou je niet zeggen als jij vijf maanden lang op zee had gezeten,’ zei ik meteen. Maar toen er een bord voor me werd neergezet ging ik er anders over denken, want op dat bord lagen vlees, aardappels en groente die vers waren klaargemaakt, een feestmaal zoals ik dat sinds vorige kerst niet meer had gezien.
Ik at hongerig alles zo vlug mogelijk op, terwijl de bedienden van sir Robert me allerlei vragen stelden over het schip. De Nederlandse kolonie aan de False Bay bestond al tientallen jaren, en het werd me duidelijk dat de meesten die daar woonden even graag terug wilden naar Holland als ik de Bounty wilde verlaten. Maar denk je dat ze me met rust lieten? Geen sprake van. Uiteindelijk kreeg ik hen zover dat ze me iets over de omgeving vertelden, en toen hoorde ik dat Kaapstad de stad was die het dichtstbij lag. Daar wilde ik naartoe, besloot ik. De avond was gevallen toen er drank werd geserveerd en ik eindelijk in mijn eentje naar buiten kon gaan.
De zon was ondergegaan en het verbaasde me dat de kapitein en sir Robert nog niet terug waren. In de avondschemering moest ik zoeken naar de weg. Er stonden nergens borden en ik wist alleen dat Kaapstad in noordwestelijke richting lag, dus besloot ik dat ik me die nacht ergens zou verstoppen om te slapen en dat ik de volgende morgen de zon als kompas zou gebruiken. Maar toen ik hooguit een minuut of tien had gelopen, hoorde ik geluiden.
Aan boord van een schip is het of heel stil, of een hels kabaal. Bij een kalme zee staren de mannen voor zich uit en zorgen ervoor dat het schip rustig doorvaart. Bij een onstuimige zee schreeuwen de mannen en maken ze ontzettend veel herrie. In het etablissement van meneer Lewis was het altijd rumoerig: mijn broers waren druk, op straat was het druk en de gasten waren dronken. Maar daar, in die vreemde omgeving te midden van bergen en heuvels, verbeeldde ik me dat allerlei dieren me elk moment zouden bespringen om zich te goed te doen aan een lekker maal. Toen hoorde ik voetstappen. En stemmen. Ik wist dat misdadigers zich op dit soort plaatsen schuilhielden, maar ik zei tegen mezelf dat ik me niet moest aanstellen. De stemmen werden steeds luider en eindelijk drong het tot me door dat ik een groepje mannen tegemoet liep. Ik bleef staan, keek in het donker om me heen en wilde net wegrennen in de richting waar ik vandaan was gekomen toen er een hand zwaar op mijn schouder werd gelegd. Ik schrok me wild en gaf een schreeuw van angst.
‘Turnstile!’ riep een stem.‘Wat doe jij hier, verdomme?’
Mijn ogen raakten gewend aan het donker en ik herkende de stem.
‘Ik ben verdwaald, kapitein,’ zei ik.
‘Verdwaald?’ zei sir Robert. ‘Je bent een kwartier lopen bij de herberg vandaan. Wat bezielt je om op dit uur zo’n eind te gaan wandelen?’
Ik kon vaag zien dat de kapitein verbaasd naar me keek en ik probeerde vlug te bedenken wat ik moest zeggen.‘Ik ben naar buiten gelopen om mijn behoefte te doen, meneer,’ antwoordde ik.‘En toen ben ik iets te ver doorgelopen. Toen ik klaar was, wist ik niet meer hoe ik terug moest en nu sta ik hier.’
‘Dan is het maar goed dat we je hebben gevonden,’ zei sir Robert lachend. ‘Anders had je misschien de hele nacht rondgedwaald.Anders was je misschien in Kaapstad terechtgekomen, je ging precies de goede kant op.’
‘Heeft de herberg geen faciliteiten?’ vroeg de kapitein wantrouwig.
‘Ja, meneer,’ zei ik. ‘Maar ik dacht dat ik daar beter geen gebruik van kon maken omdat ik maar een scheepsjongen ben. Ik dacht dat die alleen voor het betere publiek waren.’
Hij knikte en wenkte dat ik mee moest en dat deed ik toen maar, boos op mezelf omdat ze me hadden gevonden en mijn eerste vluchtpoging was mislukt. De bediende van sir Robert droeg manden vol stekjes, wortels en plantjes, die voorzichtig tussen ons in op de vloer van ons rijtuig werden gezet.
‘Ik hoop dat ik niet te inhalig ben geweest,’ mompelde kapitein Bligh op de terugweg. ‘Al had ik tien keer zoveel kunnen meenemen, zo veel onbekende planten heb ik gezien. Ik zal deze straks meteen aan meneer Nelson geven, dan zal hij er verder voor zorgen. Sir Joseph zal er erg blij mee zijn.’
‘Ja, meneer,’ zei ik en ik tuurde voor me uit op zoek naar het schip.
Opeens zag ik water, met daarboven onze hoge zeilen wapperend in de wind.
‘Turnstile,’ zei de kapitein toen we het schip naderden. ‘Toen we je daarnet tegen het lijf liepen, was je toen echt verdwaald?’
‘Natuurlijk,’ antwoordde ik, maar ik durfde hem niet aan te kijken. ‘Dat zei ik toch? Ik wist niet meer hoe ik terug moest.’
‘Deserteurs van zijne majesteits vloot worden streng gestraft, onthoud dat goed.’
Ik zei niets meer en staarde voor me uit naar de Bounty, de plek waar ik de afgelopen vijf maanden had gewoond. Tot mijn verbazing vond ik het niet erg het schip terug te zien. Het was een soort thuis geworden.