x
Toen Karin afremde bij de boerderij in Hablingbo was het al donker geworden. Het erf lag er verlaten bij, geen blaffende honden die hun tegemoetkwamen, geen mens te bekennen. De rode pick-up waar Andreas in had gereden toen ze hem laatst hadden bezocht was weg. Knutas keek op zijn horloge. Het was kwart over tien.
Ze naderden voorzichtig het huis. Het leek verlaten. Er brandde geen licht. Knutas sloop naar de voordeur en voelde aan de deur. Die zat niet op slot. Langzaam, met getrokken pistool, liepen ze van kamer naar kamer, maar ze konden al vrij snel vaststellen dat er niemand was.
Het grind knerpte onder hun voeten toen ze om het hoofdgebouw liepen. Terwijl ze de boerderij doorzochten, arriveerden er verschillende politiewagens.
De agenten verzamelden zich en splitsten zich daarna op in kleine groepjes. Knutas en Karin gingen weer in de auto zitten en reden naar het lammerenhok en het weiland waar ze eerder waren geweest toen ze Andreas hadden verhoord terwijl hij de ooien woog. Misschien was Andreas daar, eventueel samen met Mats. Knutas hoopte vurig dat ze niet te laat zouden komen.
Ze draaiden de pikdonkere weg in richting Havdhem. Straatverlichting was er niet en de bebouwing hierbuiten was spaarzaam. Ergens ver weg zagen ze licht van een of andere boerderij. Geen van beiden zei iets, alsof ze allebei het ergste vreesden.
‘Weet je nog waar je toen afsloeg?’ vroeg Knutas.
‘Ja, hier.’
Karin draaide de smalle, onverharde weg in. Ze hadden nog geen honderd meter gereden toen een kudde schapen de weg blokkeerde. Karin moest stoppen.
‘Shit,’ verzuchtte ze.
Er doken er steeds meer op. Ze stonden luidkeels te blaten. Het geluid zwol aan tot een oorverdovende kakofonie. Met hun open bekken en lege ogen zagen ze er spookachtig uit in het schijnsel van de koplampen. Karin toeterde en gaf een beetje gas, maar de schapen weigerden aan de kant te gaan. Ze omsingelden de auto, drukten zich ertegenaan alsof het hun veilige haven was.
‘Verdomme, wat doen we nu?’
‘Het kan niet ver meer zijn,’ zei Knutas. ‘We laten de auto staan en lopen het laatste stuk.’