x
De groep van de rijksrecherche uit Stockholm landde in de loop van de ochtend. Dit ging niet gepaard met dezelfde drukte als wanneer Martin Kihlgård erbij was, en Knutas moest bekennen dat hij zijn charismatische collega miste. Ook al haalde Kihlgård om de haverklap het bloed onder zijn nagels vandaan, hij was tenminste onderhoudend. Karin begroette de pas aangekomen collega’s afgemeten en toonde een bijna demonstratieve desinteresse. Dat ergerde Knutas. Zij konden er niets aan doen dat Kihlgård ziek was.
De groep werd aangevoerd door een nietszeggende persoon met de naam Rylander, en onder zijn leiding gingen ze meteen aan de slag met het meest urgente: het registreren en structureren van het enorme aantal verhoren, zowel de verhoren die al waren gehouden als de honderden die nog moesten worden afgenomen.
De twee kinderen van Viktor Algård zouden op het politiebureau worden verhoord, maar zijn vrouw was niet in staat om daarheen te komen. Ze moesten naar haar toe. Wat alleen maar goed was, vond Knutas. Hij wilde Algårds huis zien om zich een beter beeld van hem als persoon te kunnen vormen. De politie had het huis al doorzocht, maar had niets van belang gevonden. Dat was daarentegen wel het geval in het pied-à-terre in de Hästgatan. In de badkamer stond een flesje parfum, lagen een föhn en andere vrouwelijke toiletartikelen, in de slaapkamer lagen damesschoenen en dameskleren, maar die konden natuurlijk ook van zijn eigen vrouw zijn.
Karin en Knutas vertrokken meteen na de ochtendvergadering naar Hamra om de kersverse weduwe te verhoren.
Eerst draaiden ze de Bokströmsgatan in en stopten ze bij het huis van Knutas.
‘Ik moet heel even naar Nils kijken,’ legde hij uit. ‘Hij had vanmorgen buikpijn.’
‘Maar hij is toch al zestien?’
‘Kinderen hebben je altijd nodig. Al het andere is onzin. Ze zijn nooit te oud voor de zorg van hun ouders.’
Knutas wierp haar een scheef lachje toe toen hij het portier opende. Karin haalde diep adem, alsof er iets in haar keel zat. Daarna kreeg ze een hoestaanval.
‘Ben jij soms ook bezig ziek te worden?’
Hij klopte haar op de rug. De tranen stroomden over de wangen van zijn collega. Knutas keek haar verbaasd aan.
‘Hoe is het met je?’
‘Het is niets,’ kermde Karin. ‘Waarschijnlijk iets in het verkeerde keelgat geschoten. Zeg, ik wacht wel in de auto.’
‘Oké.’
Het was donker en stil in huis. Hij sloop de trap op om Nils niet te wekken voor het geval dat hij sliep. Hij opende voorzichtig de deur van zijn kamer. Nils zat aan zijn bureau bij het raam met de rug naar hem toe. Zijn computer stond aan. Knutas zag onmiddellijk de foto van Alexander Almlöv die in de kranten had gestaan.
‘Hoi, hoe is het met je?’
Zijn zoon draaide zich met een ruk om. Zijn ogen glansden.
‘Wat doe jij thuis?’
Knutas liep naar hem toe, legde zijn handen op de smalle tienerschouders. Nils was veel te dun, dat vond hij al veel langer.
‘Ik wilde alleen maar even bij je kijken, jongen. Mama zei dat je pijn in je buik had.’
Knutas bekeek somber de foto. Die was deze zomer genomen bij het strand van Tofta. Alexander, bruinverbrand en met natte haren, lachte in de camera. Nu lag hij in coma.
‘Wat ben je aan het doen?’ vroeg hij zacht.
‘Niets.’ Nils zette zijn computer uit en ging op bed liggen. ‘Laat me met rust.’
‘Maar hoe is het met je?’
‘Beter. Niets aan de hand.’
Hij draaide zijn gezicht naar de muur. Knutas ging op de rand van het bed zitten.
‘Denk je aan Alexander?’
‘Ach. Wat doe je hier? Je hebt vast heel veel te doen met die moord en zo?’
‘Ja,’ verzuchtte Knutas. ‘Karin en ik zijn onderweg naar Sudret. Ze zit in de auto te wachten.’
‘Ga dan maar, ik red me wel.’
‘Moet ik iets voor je halen? Heb je dorst?’
‘Nee.’
‘Zeker weten?’
‘Ja, heb ik toch gezegd.’
Knutas liep teleurgesteld naar de auto, vervuld van angst. Hij moest een manier vinden om het contact met Nils te herstellen.
Ze namen de kustweg naar het zuiden. Het was mooi weer, de voorjaarszon scheen over de akkers en velden. De vacht van de koeien die in de weilanden stonden te grazen, glansde en de strook zee die af en toe aan hun rechterkant opdook, glinsterde veelbelovend. Na de lange, troosteloze winter was het alsof iemand de mistsluier die maandenlang over het eiland had gelegen, had opgetrokken en de natuur weer tot leven had gewekt. Langs de weg stonden hier en daar vuurrode klaprozen en de zomer voelde plotseling helemaal niet meer zo ver weg. Het was warmer geworden. Knutas draaide het raampje naar beneden.
‘Mooie dag,’ zei hij terwijl hij Karin onderzoekend aankeek.
‘Zeker.’
‘Hoe gaat het eigenlijk met jou?’
‘Goed, dank je.’
Ze keek hem even aan en glimlachte. Ze had in verhouding tot haar kleine gezicht een relatief brede mond met een behoorlijk spleetje tussen haar voortanden. Dat gaf haar een vrolijk uiterlijk.
‘We hebben de laatste tijd niet de kans gehad om met elkaar te praten.’
‘Nee.’
‘Je leek een beetje down.’
‘Vind je?’
Karins gezicht betrok. Het was duidelijk dat ze het er niet over wilde hebben. Zwijgend vervolgden ze de tocht naar het zuiden.
Knutas keek weer door het raampje naar buiten en vroeg zich af wat haar dwarszat. Hij werkte al meer dan vijftien jaar met Karin samen en zij was zijn grootste vertrouwelinge. Tenminste van zijn kant bekeken. Hij vertelde haar alles, zowel over de problemen thuis als al het andere. Ze kon goed luisteren, steunde hem en gaf hem raad. Maar wanneer het om Karins privéleven ging, was het een ander verhaal. Zodra haar aangelegenheden ter sprake kwamen, klapte ze dicht en zei ze niets meer.
Een paar jaar geleden had hij haar benoemd tot adjunct-commissaris bij de recherche en zijn plaatsvervanger, wat heel wat kwaad bloed had gezet op het bureau, ook al waren de meesten positief geweest. Er werd gekletst door een paar oudere mannelijke collega’s die zich gepasseerd voelden door een goede, veel jongere, en bovendien vrouwelijke collega. Dat Karin klein was maakte het voor haar niet gemakkelijker om respect af te dwingen. En omdat ze bovendien niet leefde volgens de heersende normen was dat een bron van speculaties. Hoewel ze al veertig was, woonde ze nog steeds alleen, samen met haar kaketoe Vincent. Haar vrije tijd besteedde ze vooral aan voetbal; ze was trainster en speelde ook mee in het damesteam.
‘Heb je nog iets van Kihlgård gehoord?’ vroeg hij, vooral om maar iets te zeggen.
‘Ja, hij heeft een week in het Karolinska gelegen en heeft heel veel onderzoeken ondergaan, maar hij is nu thuis. Ze weten niet wat er aan de hand is.’
‘Ik wist niet eens dat hij was opgenomen. Wat voor symptomen heeft hij dan?’
‘Zwak, misselijk, duizelig.’
‘Wanneer krijgt hij de uitslag?’
‘Over een week of twee.’
‘We zouden een bloemetje moeten sturen.’
‘Dat vind ik ook.’
Hij wierp Karin een blik toe. Ze zag er vermoeider uit dan anders.
‘Je weet dat je er met mij over kunt praten als er iets is waar je je zorgen over maakt,’ zei hij. ‘Ik ben er voor je.’
‘Ja, Anders. Dat weet ik. Een andere keer, niet nu.’
‘Zeker weten?’
‘Zeker weten.’
Knutas ging over op iets anders om de bedrukte stemming te doorbreken.
‘Wat denk jij van de moord? Het motief?’
‘Lastig. Er zijn een paar mogelijke motieven, maar ik denk niet dat het toeval is dat Viktor Algård maar een paar weken na de mishandeling van Alexander Almlöv is vermoord, gezien alle ophef die er de laatste tijd rond zijn persoon is geweest.’
‘Wie zou hem vermoord kunnen hebben, denk je?’
‘Vermoedelijk iemand die Alexander zeer na staat, of iemand uit de omgeving van de portiers, die beiden in criminele kringen verkeerden, of een of andere gekke betweter die het jongerengeweld zat is en het recht in eigen hand heeft genomen. Er zijn allerlei verschillende varianten denkbaar. In negen van de tien gevallen is de dader te vinden binnen de naaste familie. Het kan natuurlijk een van hen zijn.’
‘Het is misschien geen toeval dat Algård op het punt stond om te scheiden.’
‘Nee, en dat met die minnares is vreemd,’ zei Karin nadenkend. ‘We moeten uitzoeken wie zij is. Wist de echtgenote dat haar man vreemdging? Misschien niet, als de verhouding nog heel pril was, maar iemand in de vriendenkring zou toch wel iets moeten weten. Denk je dat ze ook op het feest was?’
‘Misschien. We moeten maar zien wat de verhoren opleveren. Ze kan wel vertrokken zijn. Misschien weet ze helemaal niets van de moord.’
Toen Karin en Knutas bij muziekcafé Hamra Krog waren aangekomen, stopten ze even op het uitgestorven parkeerterrein. Het café was in de zomer enorm populair, maar nu lag het er verlaten bij. Een paar borden gaven aan dat links de Coconut Bar lag en rechts Pepes Texmex. De rustieke houten tafels stonden in elkaar geklapt tegen de muur, in het restaurant was geen mens te bekennen. Op een gehavend publicatiebord bij het parkeerterrein hingen een paar mededelingen: ‘Rommelmarkt in Burgsvik’, ‘Weefcursus in Havdhem’, ‘Bijeenkomst voor AA elke dinsdag in het wijkcentrum in Hablingbo’, ‘Goedkope schapenscheerder’ en ‘Kat vermist’.
‘We moeten hier linksaf, richting zee,’ zei Karin, en ze draaide een onverharde weg in. Het landschap was vlak en bestond voornamelijk uit akkerland. Dit was landbouwgebied, en de boerderijen wisselden elkaar af. Weldoorvoede koeien graasden in de weiden en kuddes schapen staarden hen aan toen ze langsreden. De zee schitterde op de achtergrond. Ze bevonden zich bijna op het zuidelijkste puntje van Gotland, ver van hun eigen geboortestreek.
Ze volgden een smallere weg die langs de zee liep. De boerderij aan het einde van de weg was van de familie Algård. Toen ze het grindpleintje voor het huis opreden kwamen er twee hazewindhonden blaffend naar hen toe gerend. Knutas, die bang was voor honden, stapte aarzelend uit de auto en verloor de twee mormels geen moment uit het oog. Karin lokte de honden, die meteen vrolijk blaffend om haar heen sprongen. Toen ging de voordeur open en klonk er een kort fluitje over het erf. De honden braken abrupt hun spelletje af en haastten zich naar de bazin.
Elisabeth Algård vroeg hun binnen te komen. Ze namen plaats in de grote boerenkeuken met alle denkbare landelijke charme: blauwgeruite katoenen gordijntjes, zichtbare dakbalken, grote gemetselde open haard, wit gezeepte houten vloer en de grootste en meest rustieke klaptafel die Knutas ooit had gezien. De hoge ramen boden een vrij uitzicht over de akkers en de zee daarachter. De weduwe serveerde hun ongevraagd koffie en kaneelbroodjes. Ze joeg de honden de keuken uit, sloot de deur en ging met een diepe zucht op een stoel tegenover de beide politiemensen zitten. Ze was mager en pezig, gekleed in een spijkerbroek en een katoenen blouse met korte mouwen. Haar dunne, donkerblonde haar had ze met een speld in haar nek vastgezet. Ze droeg geen make-up, haar lippen waren dun, haar mond een smal streepje. Ze was geen schoonheid, maar had mooie, zuivere gelaatstrekken. Toen ze de koffie had ingeschonken keek ze Knutas recht in de ogen.
‘Wat willen jullie weten?’
‘Allereerst willen we u natuurlijk condoleren. Het spijt ons dat we u moeten lastigvallen, maar helaas moeten we een aantal vragen stellen. Wanneer hebt u Viktor voor het laatst gezien?’
‘Zaterdagmiddag, vlak voordat hij naar het feest vertrok.’
‘Hoe was hij toen?’
‘Hij was in een stralend humeur, ook al probeerde hij dat te verbergen.’
Knutas keek haar vragend aan.
‘Viktor wilde scheiden,’ zei ze toonloos.
‘Dat weten we. Kunt u vertellen waarom?’ vroeg Karin, en ze nam een hap van het kaneelbroodje.
‘Het kwam als een donderslag bij heldere hemel. Ik snap er niets van. Mijn hemel, we zijn tweeëndertig jaar getrouwd geweest. We hebben twee volwassen kinderen, deze boerderij met de dieren en mijn atelier. Viktor had zijn bedrijf, we hadden het goed. Het was heerlijk rustig, en het leven ging zijn gangetje. En toen wilde hij alles wat we hadden opgebouwd kapotmaken.’
‘Wanneer heeft hij verteld dat hij wilde scheiden?’
‘Een paar weken geleden. Vlak na die mishandeling. Eerst dacht ik dat het daarmee te maken had, dat de commotie en alle kritiek die hij te verduren had gekregen hem hadden beïnvloed. Maar hij zei dat het niets met die zaak te maken had.’
‘Wat gaf hij als reden op?’
‘Reden? Hij had geen reden. Hij zei alleen dat hij weer zijn eigen leven wilde leiden. Heb je ooit zoiets gehoord! Hij verlangde ernaar om in zichzelf te investeren, zijn eigen geluk. Je leeft maar één keer, zei hij, en ik wil niet bitter worden.’
De weduwe schudde haar hoofd.
‘Bitter! Hoe kun je überhaupt het woord in de mond nemen als je kijkt naar alles wat we hier in al die jaren hebben bereikt? Twee fatsoenlijke kinderen die zijn opgegroeid tot zelfstandige individuen met een stabiel bestaan, een complete boerderij die we vanaf de grond weer hebben opgebouwd en die beschouwd wordt als een van de mooiste op Gotland. We wonen in een prachtige natuurlijke omgeving vlak bij de zee, waar we beiden zo van houden. We hebben honden en onze eigen kippen, die elke dag de verrukkelijkste eieren leggen voor ons ontbijt. Ik heb mijn weven, waarvan ik tegenwoordig kan leven, hij zijn bedrijf en de discotheek, die liep als een trein, tenminste tot die mishandeling plaatsvond. We hebben geld om te reizen en doen leuke dingen als we dat willen, we kunnen elke dag lekker eten. En hij heeft het over bitterheid en om eindelijk zichzelf op de eerste plaats te zetten. Sorry hoor, maar daar begrijp ik niets van.’
Elisabeth Algårds stem was luider geworden, ze leunde over de tafel heen en keek Karin en Knutas beurtelings aan alsof ze hen wilde overtuigen. Karin keek haar aan terwijl ze haar handen om het koffiekopje gevouwen hield. Elisabeth Algård ging verder alsof er een sluis was opengezet.
‘En dit alles wilde hij stukmaken, laten instorten. Hij bekommerde zich er niet om dat hij mijn hele leven verwoestte. En de kinderen. Hij hield ook helemaal geen rekening met hen. Nee, hij dacht alleen maar aan zichzelf. Een week voor mijn verjaardag vertelde hij dat hij wilde scheiden. Dat alleen al. En deze zomer zouden we met het hele gezin een maand lang naar Italië gaan, we hadden een huis in Toscane gehuurd. Dat zou misschien wel de laatste vakantie met ons allemaal samen worden; ooit krijgen de kinderen hun eigen gezin. Onze vrienden begrepen er ook niets van, ze begrepen niet hoe hij mij en alles wat we hebben in de steek kon laten. Ze dachten dat het een gril was, een leeftijdscrisis. Maar ik weet niet… En wat gebeurt er? Hij gaat weg en een paar weken later is hij er niet meer. Wat een investering in zijn eigen leven. Als het niet zo triest was, dan zou ik me kapot lachen. Ja, werkelijk. De hele situatie is volstrekt absurd.’
Eindelijk zweeg ze en ze nam een grote slok koffie. Elisabeth Algård gedroeg zich helemaal niet zoals Knutas had verwacht. Niet als de rouwende, vertwijfelde weduwe. Ze leek eerder boos. Hij besefte dat ze de laatste weken behoorlijk had lopen piekeren.
‘Weet u of hij vijanden had?’ vervolgde Knutas. ‘Iemand die hem iets wilde aandoen?’
‘Het is wel duidelijk dat hij die had. Na de mishandeling van die zestienjarige jongen voor zijn discotheek kreeg hij zo ongeveer half Gotland over zich heen. Veel mensen vonden dat het zijn fout was dat die jongen bijna dood werd geslagen. En dan die scheiding. Onze hele familie en al onze vrienden waren verbaasd over zijn besluit, niemand begreep hem. Maar dat iemand hem daarom zou vermoorden is natuurlijk volkomen belachelijk.’
‘Hoe keek Viktor zelf naar de mishandeling?’
‘Hij vond het natuurlijk verschrikkelijk. Was erg geschokt en gaf alles en iedereen de schuld, behalve zichzelf. Het was de schuld van de ouders die hun kinderen niet beter in de gaten hielden, de portiers hadden eerder en krachtiger moeten ingrijpen toen ze zagen wat er dreigde te gebeuren, de politie had meer moeten patrouilleren in de wetenschap van wat de gevolgen van dronkenschap en ruzie kunnen zijn. Hij was er kapot van en is met een bos bloemen naar het huis van de moeder gegaan, maar hij werd niet binnengelaten. Ze vond dat het zijn schuld was. Ze is immers eigenaar van restaurant Kloster, dat daar vlakbij zit, en Viktor beweerde dat zij, afgezien van de mishandeling, kwaad op hem was omdat hij haar klanten verjoeg met zijn luidruchtige discoavonden.’
‘U bedoelt Ingrid Almlöv?’
‘Ja. En ik weet dat het Viktor erg dwarszat dat zij hem niet wilde ontvangen. Hij heeft het een paar keer geprobeerd.’
‘Kan hij andere vijanden hebben gemaakt in verband met de mishandeling, of gewoon in verband met de manier waarop hij de club runde?’ vroeg Karin.
‘Natuurlijk. De portiers waren nijdig omdat hij hen ervan beschuldigd had dat ze hun werk niet goed hadden gedaan. Zij dreigden hun baan kwijt te raken. En denk eens aan alle ouders en al die anderen die stennis hebben lopen maken sinds de opening van de club.’
‘Maar hij heeft geen concrete bedreigingen ontvangen – voor zover u weet?’
‘Nee.’
Knutas dacht na over wat de weduwe had gezegd. Die hele geschiedenis met de mishandeling en de club van Viktor moesten ze grondig onderzoeken. Hij zou zelf dezelfde dag nog met Ingrid Almlöv bellen. Hij had na de gebeurtenis al een aantal keren met haar gesproken, maar daar was het gesprek niet over gegaan. Bij de gedachte dat hij dit met haar moest bespreken, terwijl haar zoon tussen leven en dood zweefde, voelde hij zich ongemakkelijk.
‘Denkt u eens goed na,’ kwam Karin tussenbeide, ‘als we de mishandeling en de scheiding buiten beschouwing laten – had Viktor nog met iemand anders onenigheid? Het kan iets zijn wat lang geleden is, het hoeft niet om iets te gaan wat op dit moment speelt.’
Elisabeth Algård pakte een broodje van de schaal en kauwde langzaam terwijl ze leek na te denken.
‘De enige die ik kan bedenken is Sten Bergström, die even buiten Holmhällar woont. Een paar jaar geleden is hij begonnen met een soortgelijk bedrijf als dat van Viktor. In het begin ging het alleen maar om hier en daar een feest. Eerst organiseerde hij hier in het dorp een grote, zeer geslaagde bruiloft. Ja, wij waren zelfs ook uitgenodigd. Daarna kreeg hij zoveel aanvragen voor bruiloften en ook voor andere feesten dat hij een bedrijf startte dat zich specialiseerde in voornamelijk dorpsfeesten, wat eenvoudigere arrangementen dan die Viktor meestal had. Maar het probleem was dat hij zijn bedrijf een naam gaf die belachelijk veel op de naam van Viktors bedrijf leek. Dat heet Go Gotland, en Sten Bergström doopte dat van hem Goal Gotland. Langzaamaan begon Sten opdrachten te krijgen van klanten die daarvoor Viktor in de arm hadden genomen. Zijn bedrijf groeide. Viktor werd steeds ontevredener en begon zich zelfs zorgen te maken over de concurrentie. Na een tijdje begon het gerucht de ronde te doen dat Sten Bergströms feesten ontaardden en dat ze vaak uitliepen op dronkenschap en vechtpartijtjes. Ik geloof dat hij zijn drankvergunning kwijtraakte, en uiteindelijk ging hij failliet.’
‘Hoe lang geleden is dit?’ vroeg Karin.
‘Drie, vier jaar geleden misschien. Na het faillissement hebben ze nooit meer met elkaar gesproken. Dat is de enige echte vijand die ik kan bedenken.’
Knutas noteerde de naam. Karin begon over iets anders.
‘En de kinderen – wat vonden zij ervan dat jullie gingen scheiden?’
‘Moeilijk te zeggen, ze zijn al volwassen. Fredrik is achtentwintig en Sofia zesentwintig. Ze wonen allebei in Stockholm en hebben hun eigen leven. Geen van hen leek bijzonder geschokt, hoewel ze misschien niet wilden zeggen wat ze eigenlijk vonden en dachten. De kinderen komen immers in een loyaliteitsconflict terecht, ze willen geen partij kiezen.’
Elisabeth Algård zuchtte diep en schonk nog eens koffie in.
‘Wat was uw eerste reactie op het bericht van Viktors dood?’ vroeg Karin.
‘De eerste keer dat de politie kwam had ik zo’n last van migraine dat ik nauwelijks in staat was te reageren toen ze vertelden dat Viktor dood was, en dat ze bovendien vermoedden dat het om een misdrijf ging. Later, toen de hoofdpijn eindelijk afnam, kon ik het nauwelijks bevatten en toen het langzaam tot me doordrong wat er was gebeurd, werd ik boos. Omdat hij dood was en ik niet met hem kon praten. Omdat ik nog steeds niet snap waarom hij wilde scheiden. Hoe hij op het idee was gekomen. Ik was boos omdat we nooit meer de kans zouden krijgen om het erover te hebben. Ik voel me bedrogen. Ik bevind me in een vacuüm, kan me nergens toe zetten. Er moet nu nog veel geregeld worden voor de begrafenis. En dan de erfenis, het testament en de financiën. Wat moet ik met de boerderij doen, als ik hier überhaupt kan blijven wonen, met Viktors bedrijf, ja met alles. Het lijkt wel alsof er geen ruimte is voor verdriet. Alleen maar voor praktische zaken die geregeld moeten worden. En dan mijn eigen woede, waarvan ik niet weet waar ik ermee naartoe moet.’
Knutas voelde oprecht medelijden met Elisabeth Algård. Hij was bewust nog niet begonnen over de mogelijke liefdesaffaire van haar man.
Karin maakte het hem gemakkelijk door dit gevoelige punt aan te snijden.
‘Er is iets wat we u moeten vragen,’ begon ze. ‘Wist u dat Viktor iemand had ontmoet? Een andere vrouw?’
Elisabeth Algårds ogen versmalden zich.
‘Wat bedoelt u?’
Karin aarzelde, slecht op haar gemak, wierp Knutas een snelle blik toe alsof ze hulp zocht. Die kreeg ze niet.
‘Een aantal mensen met wie we hebben gesproken beweren dat Viktor een minnares had.’
De weduwe stond op, ging voor het raam staan, half afgewend van de twee politiemensen, en keek naar buiten. Haar stem klonk beheerst.
‘Wie beweren dat?’
‘Een aantal getuigen hebben verteld dat ze de laatste tijd het vermoeden hadden dat hij verliefd was. Dit kan voor het onderzoek van zeer grote betekenis zijn. Denkt u eens na. Hebt u enige verandering in zijn gedrag gemerkt? De kleinste aanwijzing die daarop zou kunnen duiden?’
‘Niets. Ik heb absoluut niets gemerkt.’
‘Sliep u weleens in Viktors appartement in Visby?’
‘Nee.’
‘Wanneer bent u daar voor het laatst geweest?’
‘Jeetje, dat moet toch minstens een jaar geleden zijn geweest. Ik heb daar niets te zoeken.’
‘Dus daar liggen geen persoonlijke bezittingen van u, zoals kleren en toiletspullen?’
‘Nee.’
Elisabeth Algård draaide zich om, keek gelaten naar de beide politiemensen.
‘Dat hebben jullie dus gevonden? In Viktors appartement?’
Knutas knikte.