x
Er is een nieuwe dag aangebroken, als een pijnlijke bevestiging dat het leven doorgaat. Ik zit, of eerder hang onderuitgezakt op de bank, zoals ik zo vaak doe. Zoals gewoonlijk heb ik een gevoel van onwerkelijkheid.
Ik lig hier al een aantal uren, ben verhuisd van het bed naar de bank, in de troosteloze hoop dat ik hier de slaap zal kunnen vatten. Herinneringen aan mijn jeugd dringen zich steeds vaker op. Het is alsof de tijd ze heeft ingehaald. Ik ontkom er niet meer aan.
Op een keer in een zomer gingen we zoals we vrijwel elke zomer deden bij mijn grootmoeder in Stockholm op bezoek. We zouden eindelijk een keer naar de dierentuin in Skansen gaan. Mama had het al heel lang geleden beloofd. Ik had wekenlang naar dit uitstapje uitgekeken. Kon aan niets anders denken. Toen het zondagochtend werd, was ik zo opgewonden dat ik nauwelijks een hap naar binnen kreeg. Ik was gek op dieren en bleef maar zeuren dat ik een hond wilde hebben. Of een kat. Op z’n minst een cavia. Ik was acht jaar en zou voor het eerst een dierentuin bezoeken.
Buiten scheen de zon en mama was in een stralend humeur.
Bij de ontbijttafel at ze gulzig haar boterhammen op en goot haar koffie naar binnen. Ze popelde om alles ingepakt te krijgen zodat we konden vertrekken.
‘’t Wordt vast leuk om naar alle dieren te kijken, hè kinderen? En Skansen is zo mooi!’
Ze was een beetje aan het opruimen in de keuken, zette spullen klaar en scharrelde wat rond, zong met Lill-Babs het liedje Leva livet mee op de radio. Smeerde boterhammen met salade, kaas en ham, mengde limonade en haalde de kaneelbroodjes uit de vriezer.
‘We nemen een lunchpakket mee, dan kunnen we mooi in het park bij Solliden zitten. Daar kun je over de hele stad uitkijken, weet je. O, wat zullen we genieten!’
Ze haastte zich de badkamer in, deed mascara op haar lange mooie wimpers zodat ze nog langer werden. Ik zat op het deksel van het toilet vol bewondering naar haar te kijken toen ze zich klaarmaakte.
‘Je hebt zulke mooie ogen, mama.’
‘Vind je?’ giechelde ze verrukt. ‘Bedankt, jongeman!’
Grootmoeder was te zwak om met ons mee te gaan, dus gingen we met tante Rut en neef Stefan, die een paar jaar ouder was dan ik. Tante Rut was alleenstaand, net als mama. Haar man had haar verlaten omdat hij verliefd was geworden op zijn secretaresse. Het gezin woonde vroeger in een villa in Saltsjöbaden en ‘had het goed’, zoals mama het uitdrukte. Nu was tante Rut met Stefan verhuisd naar een flat in Östermalm.
We namen de trein; grootmoeder woonde mijlenver buiten de stad. Bij elk station dat we passeerden werd ik nerveuzer. Kon amper nog stil blijven zitten. Mijn broer en zus praatten met mama, gaven commentaar op het uitzicht vanuit de trein en op de mensen die voorbijliepen op het perron wanneer de trein stopte bij een station. ‘Kijk eens, wat een vreemde hoed heeft die mevrouw op! Waar zijn we nu? Zag je die dronkenlap? Hoe ver is het nog? Wat een lief klein hondje!’
Ik kon me niet concentreren. Wilde gewoon rustig zitten tot we er waren.
Na een eeuwigheid kwamen we aan op Stockholms Central. Daar namen we de bus naar Skeppsbron in Gamla Stan, waarvandaan het pontje vertrok. Mama reisde niet graag met de metro. Het stonk daar zo, zei ze. En er waren zoveel ongure types.
Tante Rut en Stefan stonden al op de kade te wachten. Mama en Rut omhelsden elkaar, ik en mijn neef schudden elkaar de hand. We zagen elkaar niet zo vaak, maar een paar keer per jaar. Tot mijn opluchting leek Stefan blij te zijn me te zien. Daar was ik ook een beetje zenuwachtig over geweest.
We stapten op de boot en wij, de kinderen, bleven op het dek. De zon scheen, het water glinsterde. Het was mei, bijna zomer, en ik zou naar groep vijf gaan. Stefan en ik stonden naast elkaar en hingen over de reling, bekeken de kerken en huizen van Gamla Stan met zijn smalle straatjes dat steeds verder achter ons verdween.
Mama en tante Rut zaten binnen, omdat het waaide. Ze hadden allebei hun haar opgebonden met een sjaaltje, Rut met een marineblauw en mama met een roze sjaaltje. Dat was haar lievelingskleur. Ze was netjes gekleed in een strakke zwarte rok en een kort roze jasje met grote knopen. Ik was trots op mama. Ze was supermooi. Vergeleken met haar zag Rut eruit als een oude vrouw, hoewel ze bijna even oud waren. Mama was tenger en leek veel jonger. Ze zat binnen, lachte en was zo lief. Ik was blij omdat zij blij was.
En binnenkort zou ik al de dieren die ik alleen nog maar op een foto of op de tv had gezien in het echt zien. Ik kon nauwelijks geloven dat het waar was.
Toen lag Djurgården opeens voor ons. Stefan wees. ‘Zie je Grönan? De achtbaan? Daar. Daar heb ik al heel wat keren in gezeten. Vind je die eng?’
Ik schudde mijn hoofd. Was daar nog nooit geweest, maar het voelde onbelangrijk op dat moment. Ik mocht naar Skansen.
Het pontje legde aan en iedereen stapte uit. Er waren veel mensen en ik raakte de anderen in het gedrang voor de ingang van Gröna Lund bijna kwijt. Plotseling voelde ik iemand hard in mijn arm knijpen.
‘Waar was je?’ siste mama geïrriteerd. Heel even was die gemene stem er weer, ondanks dat ze zonet nog zo had gelachen. ‘Je snapt toch wel dat je bij ons in de buurt moet blijven?’
De steen in mijn maag kwam terug en ging op zijn vaste plek liggen. Ik probeerde hem weg te schuiven, hem te vergeten. We waren er bijna. Ik maakte een opmerking richting Stefan in een halfhartige poging om een grapje te maken, deed mijn best om zo gewoon mogelijk te doen. Dit werd een leuke dag. Ik had zó lang naar dit uitstapje uitgekeken. De dieren wachtten daarbinnen.
Bij de ingang moesten we in de rij staan. Mama’s gezicht verstrakte. Er stonden zeker dertig mensen voor ons en wij stonden helemaal achteraan. De onrust in mijn buik nam toe. ‘Het duurt vast niet zo lang, mama. Ik kan je tas wel vasthouden.’
De zon scheen, het was lekker warm en de mensen om ons heen leken het niet erg te vinden dat ze moesten wachten. Ze praatten en lachten en maakten grapjes. Ik wenste dat mama net zo onbezorgd kon zijn.
De rij kroop vooruit. Tante Rut poederde haar neus. Mama stak een sigaret op. ‘God, wat duurt dat lang. Waar zijn ze daar vooraan mee bezig?’
Toen we eindelijk de tourniquet gepasseerd waren moesten we allemaal naar de wc. Zelf was ik te gespannen om te kunnen plassen.
Skansen lag boven op de heuvel en we begonnen over het wandelpad naar boven te lopen. Al snel dook er een ijscokraampje op en toen bleef tante Rut staan.
‘Ik trakteer op een ijsje! Dan gaan we even zitten en krijgen we nieuwe energie voordat we verder lopen. Jullie moeten weten, kinderen, dat Skansen heel groot is; we zullen er best lang over doen om alles te bekijken. Precies hierboven zijn de olifanten, en voordat we daar zijn moeten jullie je ijsje op hebben, want anders kapen ze het misschien vlak voor je neus weg! Jullie mogen zelf een ijsje uitkiezen!’
Mama’s gespannen gezicht verdween toen ze met een kop koffie en een vanille-ijsje aan een cafétafeltje zat.
‘Dit was precies wat we nodig hadden,’ zei ze dankbaar en ze glimlachte naar tante Rut.
De stemming werd onmiddellijk lichter en ik haalde opgelucht adem.
Toen we een ijsje mochten uitkiezen was ik eerst voorzichtig en ik durfde niet het ijsje te nemen dat ik het liefst wilde hebben, een hoorntje met softijs. Maar Rut hield hardnekkig vol en gaf het niet op voordat ik dat ijsje had gekozen. De man in het ijscokraampje knipoogde naar me en liet zo lang mogelijk het softijs uit de machine stromen tot ik het hoogste ijsje had dat ik ooit had gezien. Blij pakte ik het hoorntje beet. Vanille en chocolade, het smaakte verrukkelijk. Ik had nog maar een paar keer softijs gehad en het was het lekkerste wat ik kende. Ik ging naast mama aan het tafeltje zitten.
Ik had vlinders in mijn buik toen ik naar de ingang van het olifantenverblijf keek. Straks zouden we daar zijn. Alle kinderen hadden hetzelfde ijsje gekregen en toen ik naar de ijsjes van de anderen aan de tafel keek, constateerde ik tevreden dat die van mij nog een beetje hoger was. Alsof mijn neef mijn gedachten had gelezen, riep hij plotseling uit: ‘Wie heeft het grootste ijsje?’
Stefan boog naar voren om te vergelijken. Ik kwam ook half overeind om hetzelfde te doen. In mijn enthousiasme stootte ik per ongeluk tegen het koffiekopje van mama. Dat viel van de tafel op mama’s schoot. Ik kan nog steeds haar woeste geschreeuw horen toen de hete koffie op haar rok en haar blote benen terechtkwam. Ik schrok zo dat ik mijn ijsje liet vallen.
‘Wat ben je godverdomme aan het doen?’ schreeuwde ze, en het volgende moment begon ze hard te huilen.
Tante Rut sprong op en begon nerveus haar rok te deppen met papieren servetjes uit de servethouder terwijl ze haar probeerde te troosten. ‘Nou, nou, zo erg is het niet. We maken het hiermee droog en dan gaan we daarna naar het toilet en spoelen het af met water. Je zult zien dat de rok zo weer droog is in de zon.’
Wij kinderen zaten zwijgend en verschrikt te kijken terwijl mama huilde en zich beurtelings zat te beklagen en op mij vitte. ‘Waarom moet alles altijd zo verpest worden? Mag ik nou nooit eens een beetje blij zijn?’ Ik merkte dat de mensen aan de andere tafeltjes verbaasd en onthutst naar mama keken.
Daarna voelde ik tot mijn ontzetting dat er iets langs mijn benen begon te stromen. Toen mama dat ontdekte werd ze nog kwader.
‘Plas je in je broek? Je lijkt wel een baby. Heb je nog niet genoeg problemen veroorzaakt? Is het weer niet genoeg, vervelend rotjoch! Je verpest alles – echt alles!’
Verstijfd van schrik zat ik op mijn stoel, niet in staat om me te bewegen. In mijn handen hield ik nog steeds het lege ijshoorntje.
De hele weg terug naar grootmoeder zweeg mama verbeten. Een olifant heb ik nooit gezien. Naar Skansen zou ik nooit meer gaan.