x

Mikaela Hammar schonk zichzelf nog een glas water in en nam een grote slok.

‘Voordat Mats contact met ons opnam, wist niemand van ons dat we een halfbroer hadden. Mijn moeder had het nooit over hem gehad. Op een dag kreeg ik een telefoontje. Het was een man die zichzelf Mats Andersson noemde en hij vertelde dat hij mijn halfbroer was. Hij wilde me zien, dus hebben we met elkaar afgesproken in een café in Norrtälje. Ik wist natuurlijk niet of het waar was wat hij zei. Maar ik had ook geen enkele reden om eraan te twijfelen.’

‘Wanneer was dat?’ vroeg Knutas.

‘Bijna precies twee jaar geleden; het was in mei. Ik weet nog dat we buiten koffie hebben gedronken en dat het behoorlijk warm was.’ Haar gezicht brak open in een glimlach. ‘En het werd echt een ontzettend leuke ontmoeting. Ten eerste hoefde ik hem alleen maar te zien om te weten dat hij de waarheid sprak. Hij lijkt verschrikkelijk veel op mijn moeder en op mijn broer Simon. Exact dezelfde ogen en mond. En hetzelfde kleine gezicht, dezelfde hoge jukbeenderen, donkere wenkbrauwen en natuurlijk rode lippen.’

Ze tekende met haar handen op haar eigen gezicht om te laten zien wat ze bedoelde.

‘Helaas heb ik zelf nooit die kleur gekregen. Bovendien liet hij mij zijn geboorteakte zien.’

‘En de vader?’ vroeg Karin.

‘Onbekend. Mats weet niet wie zijn vader is, en mijn moeder weigert het hem te vertellen.’

‘Dus hij heeft wel contact met haar?’

Mikaela slaakte een verbitterde zucht.

‘Hij heeft meer dan eens geprobeerd haar te ontmoeten, maar ze wil niets van hem weten. Ze doet alsof hij niet bestaat. De eerste keer dat ze hem afwees, was hij nog maar dertien. Kunt u zich dat voorstellen? Gewoon je kind in de steek laten en er daarna nooit meer naar omkijken.’

Knutas wierp een snelle blik op Karin. Hij legde een hand op haar arm.

‘Gaat het? Wil je even pauzeren?’

‘Nee, het is goed.’

Mikaela keek verbaasd, maar zei niets.

‘Wat is er gebeurd? Graag vanaf het begin,’ vroeg Knutas.

‘De eerste keer dat mijn moeder zwanger raakte, was ze nog maar vijftien jaar, lang voordat ze mijn vader tegenkwam. Het was een toevallige ontmoeting met een jongen die daarna gewoon weer verdween. En toen kwam Mats, in 1966. Ze wilde het kind niet houden, maar stond hem ook niet af. In plaats daarvan liet ze hem bij pleegouders wonen. Mats heeft echt pech gehad; hij heeft bij verschillende pleeggezinnen gewoond, elke keer maar een paar jaar, tot hij weer moest verhuizen. Daarom heeft hij zich nooit aan iemand durven hechten. Hij is erg eenzaam en ontheemd. Zijn hele jeugd is hij als een zwerver van het ene gezin naar het andere getrokken. En ze heeft nooit naar hem omgekeken.’

‘Waarom heeft ze hem niet afgestaan?’ vroeg Karin toonloos.

‘Zeg het maar. Misschien werd het haar afgeraden door haar ouders, ik weet het niet. Maar dat zou ongetwijfeld beter voor hem zijn geweest. Dan had hij immers een echte familie gehad, had hij een paar mensen gehad tegen wie hij papa en mama kon zeggen.’

‘Maar op een dag heeft hij contact met u opgenomen. Ook met zijn broers?’

‘Ja, en dat vonden we alle drie reuzeleuk; het was alsof we een onverwacht cadeau hadden gekregen. En het is niet moeilijk om Mats in je hart te sluiten; hij is een erg warme en empathische persoon. We bellen elkaar wel een paar keer per maand. Vorig jaar hebben we hier met z’n allen midzomer gevierd. Simon was er ook bij met zijn gezin. Het was fantastisch. We hadden niets tegen onze moeder gezegd. Zij zat in het buitenland.’

‘Hebben jullie alle drie goed contact met Mats?’

‘Ja, ik vind van wel. Simon nog het meest. Die twee lijken zo op elkaar en hebben elkaar meteen gevonden. Ze hebben nu ook nog het meeste contact. Mats woont immers vlak bij Simon, in Söder. Dat is nu alleen maar fijn, nu het niet zo goed gaat met Simon.’

Knutas wierp Mikaela een lange blik toe.