x
Misschien zijn het de regelmatig gevoerde gesprekken die ervoor zorgen dat de sluier voor mijn ogen begint te wijken. De mist trekt op. Mijn blik is helderder, maar ik voel me slechter. De hoofdpijn wordt steeds heviger.
Zoals altijd zitten we in de kamer, pauzeren even in stilte.
Als ik mijn hoofd draai en het licht vanaf de zijkant naar binnen valt, lijkt het stucwerk aan het plafond op een gezicht met een grote mond. Misschien zijn het de kaken van mijn moeder die steeds verder opengaan, hoe meer je erin stopt. De ontevredenheid neemt elke dag toe, elke maand, elk jaar. Altijd nieuwe zaken om over te klagen, om ontzet over te zijn. Nieuwe problemen, nieuwe strepen door de rekening, nieuw zand in de machinerie. De ondergang van de wereld zodra het leven even niet op rolletjes loopt. Ze is als een vette, glanzende regenworm die draait, zich nog eens omdraait en zich wentelt in zijn eigen ongeluk, zijn eigen martelaarschap. Als een kankergezwel, dat voortdurend nieuwe kwaadaardige cellen uitzet. Onophoudelijk op zoek naar nieuw hout om het ellendevuur mee op te rakelen. Hongerig bijt ze zich vast in de kleinste gebeurtenis die haar misère kan voeden. Soms voelt het alsof mijn hersenen op het punt staan over te koken.
Ik ben het zo ongelooflijk zat dat ze zoveel plaats inneemt. Als een vlieg op de muur, overal aanwezig, of je dat nu wilt of niet. Ze is veranderd in een dikke brij die zich van binnenuit omhoog perst om vervolgens als een brok in mijn keel te blijven steken. Het enige wat ik wil is al die ellende voor eens en voor altijd uitspugen. Haar eruit kotsen. Dat ze mijn lichaam verlaat, waar ze zich al vanaf mijn geboorte in heeft genesteld. Het is ziek, ik weet het.
Ik ben weer terug bij mijn gesprekspartner.
Het raam staat op een kiertje, de zon schijnt en het is warm buiten.
‘De laatste keer dat we elkaar zagen, was je ineens weg. Wat gebeurde er?’
‘Soms raak ik zo vol van mijn zogenaamde moeder dat ik overloop. Dan moet ik braken of poepen, ongeveer alsof ik een vuilnisbak ben en zij het afval.’
‘Kun je beschrijven hoe je je voelt op zo’n moment?’
‘Soms verdraag ik de gedachte aan haar niet meer, en op die momenten is het alsof iets het overneemt.’
‘Wat bedoel je?’
‘Alsof het lichaam het commando overneemt. Het reageert helemaal als vanzelf, het krijgt een eigen leven, is onmogelijk te sturen. Het protesteert. Alsof het wil voorkomen dat ze zich als een verdomde rotparasiet bij mij naar binnen vreet. Daarbinnen een plekje voor zichzelf bouwt dat steeds groter wordt, totdat ze me volledig om zeep helpt. Hoewel ik het niet wil, is zij de eerste aan wie ik denk als ik wakker word en de laatste die in mijn gedachten is voordat ik in slaap val. Ik kan er niets aan doen, hoe ik het ook probeer. Ze is mijn immer aanwezige slechte geweten.’
‘Op welke manier uit zich dat?’
‘Mijn hele leven lang heb ik bijvoorbeeld schuldgevoelens gehad wanneer ik iets leuks voor mezelf deed, zonder haar.’
‘Waarom?’
‘Omdat, zodra ik op skivakantie ga, of naar een concert of naar iets anders leuks, ik haar gemoedsuitstortingen moet aanhoren dat zij dat ook zo graag zou willen doen. Kon ik toch maar eens… Zelfs toen ik een gezin had, kon ik een slecht geweten krijgen als we bij kaarslicht lekker zaten te eten en het gezellig hadden. Ik had mijn moeder ook moeten uitnodigen. Niet omdat het zo leuk was om haar thuis te hebben. Ik herinner me dat Daniël pas was geboren en dat we naar ons nieuwe appartement waren verhuisd. Hoe mijn moeder soms ’s zondags op bezoek kwam. Ze had haar schoenen nog niet uitgetrokken of de vraag schalde al door de woning: Is de koffie klaar? Daarna nam ze plaats op de bank en bleef daar als vastgelijmd zitten tot het tijd was om te gaan. De koffie werd koud in haar kopje terwijl ze aan één stuk door over van alles en nog wat ratelde. Als ik vertelde over Daniëls slaapproblemen of Katrina over zijn krampjes, dan wuifde ze dat gewoon weg en begon ze onmiddellijk, aan Katrina gericht, uit te weiden over hoe lief haar eigen kinderen waren geweest. Zij hadden nooit problemen met hun maag, met eten of met slapen gehad. Met andere woorden: “Jij bent mislukt als moeder. Míjn kinderen functioneren perfect, maar ja, ík was dan ook hun moeder.” Zelf hield ik me vooral stil, probeerde het te vergoelijken, maar dat werkte alleen maar averechts. Mijn moeder kreeg nog meer voeding voor haar gemoedsuitbarstingen, de speldenprikken werden heuse mokerslagen. Het draaide er meestal op uit dat Katrina opstond en in de keuken begon te rommelen tot mijn moeder weg was. Ik schaamde me voor mijn laffe gedrag.’
‘Waarom gedroeg je je dan zo?’
‘Ik weet het niet. Als ik eraan terugdenk, kan ik met de beste wil van de wereld niet begrijpen waarom ik mijn moeder toestond zo’n grote macht over mij te hebben. Zelfs als volwassene met een eigen gezin heb ik me nog gedragen als een angstig jongetje. Het is net alsof zij ervoor zorgt dat ik me schuldig tegenover haar voel. Alsof ik iets voor haar zou moeten doen.’
‘Het is een manier om de controle te houden. Om in het middelpunt te blijven staan.’
‘Dat wil ze zeker. Als zij langskomt, moet alles wijken. Ze verwacht van iedereen dat je onmiddellijk stopt met waar je mee bezig bent om haar je onverdeelde aandacht te schenken. En zodra het koffiedrinken achter de rug is, wil ze dat je haar met alle mogelijke zaken helpt. “Heb je een telefoonboek, een nagelvijl, kun je me helpen met het bestellen van theatertickets op internet, hebben jullie een naaimachine, ik zou graag deze broek willen repareren, ik moet mijn haar verven – kan ik dat in jullie badkamer doen? Mag ik de telefoon even gebruiken, hoe werkt mijn mobieltje – kun je de gebruiksaanwijzing hardop voorlezen, dan nemen we alles door, punt voor punt.”
En het komt geen moment in haar op dat wij misschien andere dingen te doen hebben. Als ik vertel dat het nogal hectisch is op mijn werk, wuift ze dat gewoon weg met: “Wees blij dat je werk hebt,” of als ik in een zwak moment steun zoek wanneer Katrina en ik ruzie hebben gehad: “Wees blij dat je een vrouw hebt – dat jullie met z’n tweeën zijn. Denk eens aan hoe dat voor mij was als alleenstaande moeder.” Dat ze zelf is weggegaan bij elke man die ze gedurende onze jeugd heeft gehad, is ze natuurlijk vergeten.’
Mijn gesprekspartner kijkt steeds verbaasder. Alsof het moeilijk te geloven is dat het waar is wat ik zeg. Maar het is waar, woord voor woord. Nu ben ik op dreef. Ook al doet het pijn, het is fijn om die ellende eens hardop uit te spreken. Dat heb ik nog nooit eerder gedaan.
‘Het ergste is dat wat ik ook voor haar doe, ze nooit tevreden is. Al help ik haar met de wekelijkse boodschappen en breng ik uren met haar door in de supermarkt, al rijd ik haar naar huis en sjouw ik alle boodschappen naar binnen, zelfs dan vraagt ze nog of ik niet wat langer kan blijven en of ik het eten kan klaarmaken. Zeg ik dan nee, dan weet ik zeker dat ik haar ontevreden achterlaat. Als ik op bezoek kom en een fles wijn heb meegenomen om haar te verrassen, zit ze te kankeren waarom ik niet een hele doos heb meegenomen. Wat ik ook voor haar doe, het is nooit genoeg. Het meest onbegrijpelijke is wel dat hoe meer ik voor haar doe, hoe ontevredener ze wordt.’
‘Hoe dan?’
‘Hoe meer ze krijgt, des te meer ze wil hebben. Haar eisen gaan gelijk op met mijn inzet. Ze kan nooit eens denken als een normaal mens, bijvoorbeeld: nu heb ik al zóveel hulp gekregen, laat ik nu maar eens een poosje tevreden zijn. Dat bestaat niet voor haar. Zodra er één project is beëindigd, moet er weer iets nieuws worden opgestart.’
‘Waarom blijf je dingen voor haar doen? Zo hou je haar gedrag immers alleen maar in stand. Waarom protesteer je niet?’
‘Ik weet het niet. Het is gewoon altijd zo geweest. En ik heb geleerd om geen vragen te stellen. Zodra ik het niet met haar eens ben of haar tegenspreek, wordt ze woedend. Ze duldt geen tegenspraak. Dan verheft ze haar stem, windt ze zich steeds meer op, gaat steeds luider praten en zeurt eindeloos door met dezelfde argumenten, als een papegaai. Het wordt dan zo vervelend en ze is zo onredelijk dat ik het liever zo laat. Dat heb ik al vroeg geleerd.’
‘Kun je haar niet uitleggen hoe jij je voelt?’
‘God weet hoe vaak ik daarover droom. Omdat mijn moeder nooit naar me luistert, heb ik fantasieën over dat ik haar vastbindt op een stoel, haar mond dichttape, om haar zo te dwingen om naar me te luisteren. Dan vertel ik alles. Hoe ik mijn hele jeugd en haar manier van doen heb ervaren. Ik geef heel concrete voorbeelden, zodat ze begrijpt wat ik bedoel. Ze moet daar op de stoel zitten, haar handen en voeten vastgebonden en dikke ducttape over haar mond, zodat ze elk woord wel in zich op moet nemen.’
‘Waarom fantaseer je hierover, denk je?’
‘Diep vanbinnen koester ik misschien toch een beetje hoop dat alles goed komt. Dat ze me uiteindelijk ziet, me begrijpt en respect voor me toont. Dat we elkaar ontmoeten.’
Ik hoor mezelf diep zuchten.
‘Binnenkort hou ik het niet meer vol.’
‘Wat bedoel je?’
‘Precies zoals ik het zeg, dat ik het niet meer volhou.’
‘En wat ga je daaraan doen?’
‘Ik moet iets doen, dat weet ik.’
‘Wat dan?’
Ik kijk recht in een paar ongeruste ogen en verkies geen antwoord te geven.