x
Al sinds gisteravond ben ik me aan het voorbereiden. Het begon al om acht uur, toen het nieuwsprogramma Rapport was afgelopen. Ik kijk elke avond naar het nieuws, hoewel het me geen klap kan schelen wat er in de wereld gebeurt, maar het is de enige verankering in de werkelijkheid die ik nog heb. Verder is mijn leven een pseudoleven. De dagen rijgen zich aaneen in een gelijkmatige stroom, iedereen ziet er ongeveer hetzelfde uit. Ik zit hier in mijn zelfverkozen gevangenis; mijn langste wandeling is die van de keuken naar de badkamer.
Ik ontmoet maar een enkele persoon. Vandaag is het weer zover. Het betekent dat ik naar buiten moet. Dat vereist voorbereiding.
Gisteravond heb ik kleren bij elkaar gezocht die heel en schoon zijn. Aan dat soort dingen denk ik niet als ik alleen ben. Ik hang ze over een stoel: onderbroek, sokken, overhemd, spijkerbroek. Voordat ik naar bed ga zet ik drie wekkers met een tussenruimte van een kwartier om er zeker van te zijn dat ik op tijd wakker word. Aangezien ik slaappillen gebruik, slaap ik diep en lang.
Eén wekker zet ik op het nachtkastje, één in de nis, zodat ik op moet staan, en de wekker met het irritantste geluid zet ik in de keuken, zodat ik niet in de verleiding kom om weer het bed in te duiken en het dekbed over mijn hoofd te trekken.
En alle drie de wekkers zet ik ruim op tijd, zodat ik goed wakker kan worden en de ochtendrituelen kan uitvoeren die verplicht zijn voor gewone mensen die gewone dingen doen, die naar buiten gaan.
Deze ochtend heb ik gedoucht en mijn haar gewassen. Een hele onderneming, gezien mijn toestand. Het vereist een enorme krachtsinspanning om mijn slaapwarme pyjama uit te trekken en te douchen. Elke keer is het weer even moeizaam. Ja, ik slaap in een pyjama, net als toen ik klein was. Dat is mijn beschermende omhulsel. Tegen angst, kwade geesten en tegen wat voor boosaardige wezens dan ook die mijn slaapkamer zouden kunnen binnendringen. Soms lig ik in het donker en beeld ik me in dat er iemand in het appartement is. Er zijn heel veel hoekjes en kasten waar je je kunt verstoppen. Ik heb mijn intrek genomen in het enige bewoonde appartement in het hele pand. De rest van het pand bestaat uit kantoren. Nee, nu zeg ik het verkeerd. Op dezelfde verdieping is nog een woning. Die is van een gezin dat in het buitenland woont, ergens in Saudi-Arabië, geloof ik. Ik weet niet wanneer ze terugkomen.
Daarom is het ’s nachts stil in het pand. Heel stil. Buiten deze muren is het anders. Daar speelt zich het stadsleven af.
Ik heb een kop koffie gedronken en mezelf gedwongen twee boterhammen met kaas naar binnen te werken. Ik heb energie nodig om de wandeling die ik voor de boeg heb vol te kunnen houden. Ik lees altijd tijdens het eten. Op dit moment lees ik De rode kamer van August Strindberg. Dat boek heb ik mijn vader eens een tijdje voorgelezen toen hij altijd op zaterdagmiddag wilde rusten. Ik herinner me dat ik een keer een bloedneus kreeg. Er kwam een rode vlek in het boek. De sporen daarvan zijn nog steeds te zien.
Toen ik een paar dagen geleden dat boek tevoorschijn haalde, dat al heel lang ingepakt zat, viel er een vergeten foto uit die daar al die tijd tussen de bladzijden had gelegen. Het was een foto van papa, genomen in de boot tijdens een vakantie. Hij draagt een korte broek en een lichtblauw overhemd en lacht schalks naar de camera. Rimpelt zijn neus tegen de zon zoals hij altijd deed. Ik heb nog nooit een foto van papa gezien waarop hij echt blij is. Hij kon gezichten trekken en een beetje glimlachen, maar hij staat nooit lachend op de foto.
Papa en mama gingen scheiden toen ik vijf jaar was, en daarna zagen ze elkaar zelden. Op de dag voor mijn dertiende verjaardag kwam papa om bij een auto-ongeluk. Ik heb maar weinig herinneringen aan hem, en de herinneringen die ik heb zijn fragmentarisch, maar af en toe verschijnen er ineens beelden op mijn netvlies. Papa’s donkere nek in de auto wanneer hij autoreed, hoe hij het gaspedaal tot op de bodem indrukte wanneer we over die heuvel met een hobbel reden, zodat wij kinderen het alle drie van plezier uitschreeuwden op de achterbank. Zijn unieke manier om broodjes te eten, zodat ze er goddelijk lekker uitzagen, hoe hij de lucht opsnoof door zijn neus, zijn droge handen en hoe hij zijn hoofd naar achteren gooide als hij lachte. Zijn buik was rond en vaag kon je het gat onder zijn hemd zien waar zijn navel zat. Papa rook lekker naar aftershave; de fles met Paco Rabanne stond op zijn plank in de badkamerkast.
Ik herinner me dat we tijdens een vakantie in Norrland in het water van een diep, zwart bosmeer speelden. Papa stoeide met ons en joeg ons het water in. Ik stikte bijna van het lachen toen ik door hem werd vastgegrepen en in zijn grote, natte armen terechtkwam.
Papa werkte op het vasteland en kwam alleen in de weekenden thuis. Ik herinner me hoe mama zingend aan het schoonmaken was voordat hij thuis zou komen. De tafel mooi dekte met brandende kaarsen, de wijn tevoorschijn haalde en biefstuk met frietjes en bearnaisesaus klaarmaakte. Wanneer hij dan eindelijk op vrijdagavond thuiskwam, stonden wij kinderen te glimmen in de hal alsof het de koning in hoogsteigen persoon was die op bezoek kwam.
Een verklaring voor de scheiding heb ik nooit gekregen. Alleen dat er iets was gebeurd wat mama hem niet kon vergeven. Zij was degene die wilde scheiden. Toch was ze daarna ontroostbaar en iedereen in de vriendenkring was volop bezig om voor haar te zorgen. Arme vrouw die er alleen voor stond met drie kleine kinderen. En zo jong nog. Zonder geld of opleiding. Het dagenlang huilen werd wekenlang, maandenlang, jarenlang. Niemand had tijd voor mijn gemis en het gemis van mijn broer en zus. We stonden in de schaduw. En dat zou zo blijven.
Eigenlijk stond ik al vanaf het moment dat ik ter wereld kwam in de schaduw. Als iemand die eigenlijk niet het recht heeft om te leven. Ik vraag me af waarom ik geboren werd.
Mama heeft me nooit willen hebben, dat heeft ze me zelf verteld.
Ze heeft altijd gezegd dat ze het een wonder vond dat ik als kind zo blij kon zijn, omdat zij tijdens de zwangerschap zo wanhopig was. Eerst was ze in alle staten toen ze ontdekte dat ze zwanger was, daarna huilde ze elke dag terwijl ik in haar buik groeide. Pas aan het einde van de zwangerschap kon je zien dat ze zwanger was, daarvoor nauwelijks. Zo sterk ontkende ze me.
Ik was misschien veertien toen ik het verhaal voor het eerst te horen kreeg. Ze vertelde het alsof het een grappige anekdote was. Ik kan me mijn reactie niet meer herinneren, of ik boos of verdrietig was. Ik reageerde waarschijnlijk zoals altijd, neem ik aan. Accepteerde het. Nam de krenking in ontvangst. Ongeveer zoals ik me verzoende met alles wat ze tegen me zei, hoe vernederend het ook was. Ik hoor nog de echo van haar stem in mijn hoofd.
En het is onvoorstelbaar: ondanks dat ik zo verdrietig was omdat ik jou zou krijgen, was je supervrolijk toen je eruit was! Vanaf het allereerste begin!
O, mama. Echt? En waarom vertel je me dat ik ongewenst was? Ik heb echt geen flauw idee.
Nu heb ik me aangekleed. Ik ga naar buiten, neem de lift naar beneden en meng me tussen de mensen op straat. Adem in. Diep.