x
Het was rustig voor het congrescentrum toen Knutas arriveerde. Een paar politieauto’s stonden slordig voor de hoofdingang geparkeerd, verder was er geen activiteit te bespeuren. Binnen kwam hij onmiddellijk technisch rechercheur Erik Sohlman tegen, die net gearriveerd was. Iemand van de ordepolitie wees hun de weg naar de vindplaats. Een paar schoonmakers stonden ontdaan bij hun karretjes met de politie te praten. Een vrouw met een Aziatisch uiterlijk zat luid huilend op een bank.
Het voelde een beetje surrealistisch toen hij door de foyer liep, dezelfde plek als waar hij minder dan een etmaal geleden samen met honderden feestelijk geklede mensen had gestaan en met champagne had geproost. Nu was het toneel volslagen anders. Ze liepen door de verlaten en rommelige salon op de begane grond en kwamen in een kleinere ruimte terecht met een paar banken en een bar.
Verborgen in een hoek bevond zich een kleine personeelslift waarin het lichaam lag; de benen staken half uit de lift. De dode was gekleed in een zijden overhemd en een zwarte broek. Zijn donkere haar was naar achteren gekamd, er was een lok over zijn voorhoofd gegleden. Hij droeg glimmende zwarte schoenen met zolen die nauwelijks versleten waren.
‘Zie je wie het is?’ vroeg Knutas grimmig.
‘Nee. Ik herken hem niet.’
‘Viktor Algård. De man die het feest van gisteren heeft georganiseerd.’
De beelden van de zaterdagavond schoten voorbij. De gastheer, elegant gekleed zoals altijd. Vol sprankelend enthousiasme had hij zijn gasten ontvangen, had wat rondgelopen, hier en daar een praatje gemaakt en bediend. Hij had erop toegezien dat alles goed verliep. Nu lag hij hier, morsdood. Het was een angstaanjagende aanblik en Knutas voelde zich een beetje misselijk.
‘Maar kijk eens naar de kleur. Vreemd,’ mompelde Sohlman. Hij ging op zijn hurken zitten, onderzocht het lichaam.
Knutas was verbaasd over de gelaatskleur. Hij kon zich niet herinneren dat hij zoiets eerder had gezien. Zijn huid was fel lichtrood, hier en daar bijna varkensroze. Zijn handen en zijn armen ook.
De technisch rechercheur boog nog verder naar voren en snoof de lucht op, vlak boven het gezicht van het slachtoffer. Voorzichtig trok hij de bleke lippen uit elkaar, stak een vinger tussen de tanden en duwde de kaak open. Met zijn gezicht vertrokken tot een grimas deed hij een stap naar achteren.
‘Wat ben je aan het doen?’ vroeg Knutas ontzet.
Sohlman wierp hem een veelbetekenende blik toe.
‘Ruik zelf maar.’
Knutas boog zich naar voren. Een onaangename geur kwam hem tegemoet.
‘Wat is dat?’
‘Bittere amandelen,’ mompelde Sohlman. ‘Dat betekent dat hij waarschijnlijk is vergiftigd met kaliumcyanide. Dat ruikt altijd sterk naar bittere amandelen, bovendien wijst de lichaamskleur er ook op. Vroeger werd het cyaankali genoemd. Herinner je je nog die oude detective van Agatha Christie? Cyaankali en champagne. Dit komt daar akelig goed mee overeen. Jij was toch ook op het feest? Jullie hebben toch champagne gedronken, niet?’
Knutas reageerde niet. Hij probeerde zich te herinneren wanneer hij Algård gisteravond voor het laatst had gezien.
‘Hoe lang is hij al dood, denk je?’
Sohlman tilde voorzichtig een arm op.
‘De lijkstijfheid is volledig ingetreden en bovendien heeft hij lijkvlekken, dus we hebben het hier over minstens twaalf uren, misschien meer.’
Knutas keek op zijn horloge. Kwart voor vijf. Hij was Algård tegen het lijf gelopen op weg naar het toilet. Dat was na het dessert, vlak voordat het dansen begon. Hoe laat zou het toen geweest kunnen zijn? Minstens elf uur, halftwaalf. Dat was de laatste keer dat hij hem had gezien. Maar er waren zo veel mensen geweest en het werd vrij druk toen iedereen van tafel opstond en zich onder elkaar ging mengen. Hij had bijna de hele avond met Line gedanst, was alleen af en toe naar buiten gegaan om te roken. Ze waren gebleven tot de muziek er om twee uur mee ophield. Hij kon zich niet herinneren dat hij Algård toen had gezien. Line was in een diep gesprek verwikkeld geweest met de commissaris van de koning, zodat het nog wel even had geduurd voor ze naar huis waren gegaan. Ze waren bij de laatsten geweest die het congrescentrum hadden verlaten.
Op de vloer voor de lift waren bloedvlekken en vage sleepsporen te zien. Viktor Algård had bovendien een diepe snee op zijn voorhoofd met daaromheen geronnen bloed.
‘En de wond op zijn voorhoofd?’ vroeg Knutas.
‘Joost mag het weten,’ mompelde Sohlman. ‘Overal zijn bloedvlekken.’ Hij stond op en wees. ‘Blijkbaar heeft de dader het slachtoffer naar de lift gesleept. Hier kun je de sporen zien.’
Knutas keek om zich heen. Een glazen deur leidde naar een betegeld terras met een paar tafeltjes dat uitkeek op een smalle zijstraat en een klein parkeerterrein. De andere kant op lagen de zee, het buiten badhuis en de haven.
Er liep een vrouw met een hond voorbij die nieuwsgierig door de grote glaspartijen naar binnen keek. Die verrekte ramen, dacht Knutas. Ze zijn overal. De straat moet afgezet worden. Hij riep rechercheur Thomas Wittberg, die in de deuropening verscheen.
‘Zet het gebouw, de zijstraat en de directe omgeving af! Jan en alleman kan immers zo naar binnen kijken. Het zal waarschijnlijk niet lang duren voordat de eerste journalisten zich melden! Roep versterking op. Ik wil hier honden hebben.’
‘Oké. Zeg, de schoonmaakster die hem heeft gevonden staat op het punt om weg te gaan. Wil je nog met haar praten voor ze weggaat?’
‘Jazeker.’
Wittberg wees naar de Aziatische vrouw, die op een bank zat en tegen de schouder van een agent leunde. Ze moest zo huilen dat haar spichtige schouders schokten. Knutas liep naar haar toe en stelde zich voor.
Knutas’ collega, wiens naam hij was vergeten, stond op, zodat Knutas daar kon zitten. De vrouw was ongeveer vijfentwintig jaar oud en droeg haar lange donkere haar in een paardenstaart. Pas toen hij naast haar ging zitten besefte hij hoe klein ze was.
‘Hoe heet je?’
‘Navarapat, maar ze noemen me Ninni.’
‘Oké, Ninni. Kun je vertellen wat er is gebeurd vanaf dat je hier aankwam?’
‘Ik kwam hier samen met mijn collega Anja, de anderen waren hier al. Onze kleedkamer is beneden in de kelder, waar ons materiaal ook staat. We kleedden ons om en begonnen op de begane grond. Zij zou de garderobe en dit gedeelte doen, en ik de andere kant.’ De jonge vrouw stak haar arm uit en wees. ‘Daar ontdekte ik het lichaam.’
‘Vertel eens nauwkeurig wat je zag,’ vroeg Knutas. ‘Probeer je alles te herinneren. Elk detail is belangrijk.’
‘Ik liep met mijn kar langs de bar.’ Ze wees weer. ‘En daarna ontdekte ik hem daar op de vloer in de lift. Hij lag op zijn buik zodat ik zijn gezicht niet kon zien.’
‘Wat heb je toen gedaan?’
‘Ik heb Anja geroepen en daarna hebben we de politie gebeld.’
‘Hoe laat waren jullie hier?’
‘We beginnen om vier uur en waren hier ongeveer vijf voor.’
‘En hoe lang heeft het geduurd voordat jullie hem vonden?’
‘Tien minuten, een kwartier misschien.’
‘Jullie waren samen, zei je, jij en Anja. Hoe zijn jullie hier gekomen?’
‘Op de fiets. We wonen allebei in Gråbo.’
Voorlopig was dit voor Knutas voldoende. Hij bedankte haar en vertelde dat zij en Anja later op de avond voor een uitvoeriger verhoor op het politiebureau zouden moeten komen.