x
Toen Knutas in de ontbijtzaal van het hotel kwam, zat Karin er al. Ze zat bij het raam, de krant lag opengeslagen voor haar, met een kop koffie ernaast. Donkere wallen onder haar ogen, gefronst voorhoofd. Ze was zoals altijd gekleed in spijkerbroek en T-shirt. Om haar pols droeg ze een leren bandje met een groene steen. Hij ving een glimp op van een paar lila gympen onder de tafel. Ze was diep verzonken in een artikel in de krant en merkte niet dat hij in de deuropening was blijven staan en haar gadesloeg. Knutas raakte opeens hevig ontroerd door de kleine gestalte bij het raam. Zijn handen en benen begonnen te tintelen, speldenprikjes die steeds heviger werden. Heel even werd het hem zwart voor de ogen en moest hij tegen de deurpost leunen. Hij had geen oog dichtgedaan, zijn lichaam deed pijn van vermoeidheid. Toen hij zijn kamer verliet, had hij een besluit genomen. Het was het enige juiste: hij moest Karin verzoeken om ontslag te nemen, het korps te verlaten. Hij deed een stap naar voren, nog een. De afstand naar de tafel was ongeveer tien meter. Als een slaapwandelaar liep hij verder, zijn ogen de hele tijd strak op haar gericht. Toen had ze plotseling in de gaten dat hij eraan kwam en ze keek op. Hun blikken ontmoetten elkaar.
Nee, dacht hij. Ik kan nu geen besluit nemen. Ik heb meer bedenktijd nodig.
‘Goedemorgen,’ zei hij.
‘Goedemorgen.’
‘Eén ding: ik wil nu niet praten over waar we het gister over hebben gehad. Ik heb tijd nodig om na te denken.’
‘Oké. Maar als we terug zijn, dien ik mijn ontslag in, dan weet je dat alvast. Ik wil jou niet in de problemen brengen, Anders.’
Hij raakte in paniek door haar woorden. Ze had al eerder op het punt gestaan om haar baan op te zeggen, en hij wilde dat niet nog eens meemaken, voor geen goud.
‘Doe in vredesnaam niets overhaast. Jij bent toch niet verantwoordelijk voor mijn wel en wee. Wat ik uiteindelijk ook besluit te doen, het is mijn keuze. Laat dit aan mij over, alsjeblieft,’ smeekte hij en hij hoorde zelf hoe wanhopig hij klonk. ‘Je hebt al genoeg gedragen in je eentje. Probeer alles zolang uit je hoofd te zetten.’
Ze glimlachte flauwtjes.
Ze haalden hun huurauto op uit de Katarina-garage, op een steenworp afstand van het hotel. Allebei deden ze hun best om te doen alsof ze er niet aan dachten, en dat ze zich concentreerden op hun opdracht van die dag. Hun privéproblemen moesten wachten.
De rit door de stad ging verrassend goed, vond Knutas. Eerst reed hij langs het water, over de Skeppsbron en de Strandvägen, langs het omroepgebouw in de Oxenstiernsgatan en daarna over de Valhallavägen, een van de promenades van Stockholm die was aangelegd als een Franse boulevard, vrij breed met een allee in het midden. De weg eindigde bij de ringweg van Roslagstull en daarna was het gewoon een kwestie van rechtdoor rijden over de Norrtäljevägen. Waarschijnlijk was er wel een snellere weg dwars door de stad, maar deze weg kende hij in elk geval goed. En het uitzicht was betoverend: alle eilanden met daartussen het glinsterende water, de deftige gebouwen zoals het Slottet, het Nationalmuseet, Dramaten en het Nordiska museet op Djurgården dat met al zijn kantelen en torentjes deed denken aan een paleis uit de renaissance.
Knutas was tijdens het onderzoek steeds nieuwsgieriger geworden naar Mikaela Hammar. Ze had een nieuw leven opgebouwd buiten Gotland. Was getrouwd met een man van het vasteland, naar de Stockholm-archipel verhuisd en was vervolgens een rijschool begonnen, die ze samen met haar man runde naast haar werk voor een liefdadigheidsorganisatie.
Het was een behoorlijk eind rijden. Knutas keek hoe laat het was toen ze Norrtälje passeerden en nog ruim tien kilometer te gaan hadden. Het was net elf uur geweest. Hun vliegtuig zou om halfvier vertrekken. Tijd zat.
Toen ze over de brug naar het eiland Vätö reden, moest hij denken aan hoe de scherenkust zich onderscheidde van Gotland. Een heel ander landschap. Geen lange zandstranden, maar klippen, lage, afgeronde rotseilandjes, en scheren. Vätö was een van de grotere eilanden in de Stockholm-archipel, met een vaste bevolking van ongeveer duizend inwoners, winkels, een postkantoor, bibliotheek en een school. Een groot aantal eilandbewoners pendelde naar Stockholm of Norrtälje. Mikaela Hammar woonde met haar gezin in Harg, midden op het eiland. Een groot, oud hek in een bocht leidde naar een paardenwei. De auto hobbelde verder over het smalle tractorpad en toen ze de heuvel over kwamen lag de boerderij voor hen. Majestueus lag ze daar hoog op een plateau, met aan de ene kant rotspunten en aan de andere kant een weids uitzicht over het dorp.
Toen ze uit de auto stapten, kwamen een paar fjordenpaarden op een sukkeldrafje op hen af.
Knutas, die respect had voor paarden, haastte zich naar het hek. De boerderij bestond uit een rood hoofdgebouw met twee vleugels. Een eindje verderop was een stal met een kraal ervoor. Achter de stal kon je een deel van een rijbaan zien. De voordeur ging open en een gebruinde, stevige vrouw van ongeveer vijfendertig jaar kwam het voorportaaltje uit lopen met een dienblad in haar handen. Ze glimlachte en begroette hen vriendelijk.
‘Ik wilde maar buiten gaan zitten. Het is immers zulk lekker weer.’
Ze ging hun voor naar een zitje aan de zijkant van het huis met uitzicht over de rotspunten. De gele sleutelbloem en het lelietje-vandalen bloeiden al. Het leek wel zomer.
‘Ik ben blij dat u ons na uw lange reis nu al wilde ontvangen,’ begon Knutas.
‘Geen probleem. Ik snap dat het belangrijk is.’
Haar stem klonk ietwat verdrietig.
‘U weet wat er gebeurd is. Tot twee keer toe heeft iemand geprobeerd uw moeder van het leven te beroven; eerst met behulp van vergif in haar drankje en daarna is het zomerhuisje waarin ze verbleef in brand gestoken. In hoeverre de gebeurtenis in het congrescentrum daadwerkelijk tegen haar was gericht, weten we nog niet helemaal zeker, maar dat is wat ze in elk geval beweert, en dat verhaal is gedeeltelijk bevestigd door getuigen. Wat is uw reactie hierop?’
‘Als iemand het op haar leven heeft gemunt, dan verbaast me dat niets, en dan druk ik me nog mild uit.’
‘Hoezo?’
‘Ik heb niet voor niets het contact met haar verbroken. Mijn moeder bezit het vermogen om mensen in haar omgeving kapot te maken.’
‘Hoe dan?’
Mikaela Hammar slaakte een zucht. Knutas constateerde dat ze helemaal niet op haar moeder leek. Ze was lang en vrij stevig, had lichtbruin, lang, golvend haar en lichtblauwe ogen. Niets aan haar deed hem aan Veronika Hammar denken.
‘Ik ben opgegroeid met een moeder die zo egocentrisch was dat ze noch mij noch mijn broers zag. Als ik alleen voor mezelf spreek, heb ik het over een jeugd die gekenmerkt wordt door negeren, gebrek aan respect, voortdurend kwetsen, problemen onder het vloerkleed vegen, martelaarschap – een leugenachtig leven. Eén groot toneelstuk. Ik ben lang depressief geweest, en in mijn tienerjaren werd dat alleen maar erger. Dat ging uiteindelijk zo ver dat ik mezelf ging verminken door me in mijn huid te snijden en eetstoornissen ontwikkelde. Ik had eetbuien en braakte vervolgens alles weer uit. Dat heeft vijf jaar geduurd, en al die tijd heeft ze nooit ook maar iets gemerkt.’
‘Hoe ging dat dan?’ vroeg Karin.
‘Het begon op mijn vijftiende en duurde tot ik het huis uit ging. Toen kwam ik godzijdank mijn man tegen. Hij was mijn redding. Zonder hem had ik hier niet gezeten.’
Ze constateerde het zakelijk, zonder een spoor van zelfmedelijden.
‘Wat was de oorzaak van deze problemen?’
‘Ik geloof dat ik me al een hele tijd niet goed voelde, maar niemand zag het. Uiteindelijk begon ik in mijn armen te krassen. Deels om de angst te verlichten en deels omdat ik diep vanbinnen heel graag wilde dat iemand mij zou zien, mij zou opmerken. Zou zien hoe het met me ging. Maar dat gebeurde niet.’
‘En toen u uw man leerde kennen?’
‘Ik heb hem in de zomer ontmoet. Hij was met vakantie op Gotland, zoals iedereen. Natuurlijk boorde mijn moeder hem helemaal de grond in. Compleet. Zijn uiterlijk, zijn baan, die in haar ogen niet goed genoeg was, het feit dat hij in Stockholm woonde. Ze klaagde over alles wat ze maar kon bedenken. Maar deze keer luisterde ik niet. En daar ben ik God nog altijd dankbaar voor. Voor het eerst in mijn leven mocht ik ervaren dat iemand echt van me hield, en dat was heerlijk, moet ik zeggen. Iemand die van me hield zoals ik was, zonder enig voorbehoud of verwachting. Hij luisterde naar mij, liet me uitpraten, liet me mijn eigen mening hebben. Door hem groeide ik als mens en begon ik te geloven in de liefde. Geloofde ik dat echte liefde bestaat en dat die blijvend is. Daar ben ik hem eeuwig dankbaar voor. Hij heeft me genezen.’
Mikaela Hammar sprak de woorden zo oprecht en zo warm uit dat zowel Karin als Knutas erdoor geraakt werd.
‘U hebt al lang geen contact meer met uw moeder gehad. Hoe lang is dat nu precies geleden?’
‘Het is nu ruim tien jaar geleden dat we elkaar voor het laatst hebben gesproken.’
‘Wat is er toen gebeurd?’
‘Die keer was ik het definitief zat. Ik was met de kinderen op bezoek bij mijn moeder in het zomerhuisje. We zouden een paar dagen blijven, langer hield ik het niet uit. De kinderen waren toen nog klein, Linus was vier en Doris twee. Op een middag moest ik boodschappen doen en ik vroeg mijn moeder of zij op de kinderen kon passen terwijl ik weg was. Ik zou hooguit twee uur wegblijven. Ja, dat was geen enkel probleem. Ik had mijn moeder nog nooit eerder laten oppassen, maar ik dacht dat er in die korte tijd niets kon gebeuren. Bovendien was het veel gemakkelijker om zonder de kinderen de boodschappen te doen, en Linus was zo lekker in het gras aan het spelen met zijn plastic autootjes en Doris lag in de kinderwagen te slapen toen ik vertrok. Toen ik terugkwam, krijsten ze allebei, Doris’ wang bloedde en de buren stonden te schreeuwen op het erf. Het was één grote chaos. Het bleek dat Linus naar de buiten-wc was gegaan die een eindje verderop op het erf stond, en mijn moeder zou zijn billen afvegen als hij klaar was, maar ze was hem vergeten. Hij had daar meer dan een uur zitten huilen, terwijl zij in het huisje aan het bellen was. Ondertussen was Doris met onvaste pasjes naar de buren getrippeld, waar de hond haar in het gezicht beet. Dat was de druppel, na jarenlang haar verdomde egocentrisme te hebben verdragen. Ik heb haar de huid vol gescholden, heb mijn spullen bij elkaar gegraaid, heb alles ingepakt en ben met de kinderen weggegaan.’
‘En daarna – heeft zij geprobeerd contact op te nemen?’
‘Volgens mijn broers vond zij natuurlijk dat ik me verschrikkelijk had gedragen. Zo doe je toch niet tegen je eigen moeder, en meer van dat soort dingen, het aloude liedje. Het kon me niks schelen en ik vertikte het om haar te bellen. Er ging een maand voorbij, en daarna begon ze brieven te sturen. Lange tirades waarin ze verongelijkt alles beschreef wat ze al die jaren voor me had gedaan en hoe dankbaar ik haar moest zijn. De eerste heb ik gelezen en de rest heb ik weggegooid. Ze zat me al zo lang tot hier dat het bevrijdend was om eindelijk met haar te breken. Het is het beste wat ik ooit heb gedaan. Het grootste geschenk dat ik zowel mezelf als mijn man en mijn kinderen heb gegeven. Hoe wreed dat ook mag klinken.’
Mikaela Hammar klonk zelfverzekerd, maar haar handen beefden toen ze haar koffiekopje pakte. Het bleef even stil rond de tafel. Knutas zag de scène duidelijk voor zich. Hij nam een slok koffie.
‘Omdat jullie al zo lang geen contact meer hebben gehad, snap ik dat het moeilijk voor u is om iets te zeggen over wie haar iets aan zou willen doen. Als zo iemand bestaat, tenminste.’
‘Eigenlijk denk ik dat ze ieder van ons zover zou kunnen krijgen. Zo heeft ze ons vertrapt, gebruikt en misbruikt. Bovendien heeft ze ook nog dingen geheimgehouden. Heeft een van de anderen jullie over Mats verteld?’