x
Ik loop van kamer naar kamer en trek de luxaflex voor alle ramen naar beneden. Dat duurt even. Op dit moment is de verdieping weliswaar een toevluchtsoord, maar ik zit hierbinnen vast, als een gevangene in een te grote cel. Om de lift te nemen, vier verdiepingen naar beneden, lijkt zoals meestal bijna onoverkomelijk, ook al moet ik eigenlijk boodschappen doen. Naar buiten, de straat op gaan, me tussen al die mensen begeven die van hot naar her rennen. Ik maak daar geen deel meer van uit. Het lijkt wel alsof ik naar een reusachtige mierenhoop kijk. Mensen lopen heen en weer, auto’s rijden rond, ogenschijnlijk in het wilde weg alle kanten op in de tredmolen van alledag. Wat voor nut heeft dat?
In de badkamer neem ik mijn medicijnen in, aarzelend. Ik druk twee capsules en een klein rond pilletje uit een strip. Met tegenzin spoel ik ze weg met een glas water. Ik heb altijd moeite gehad met doorslikken. Vermijd in de spiegel te kijken, ben me er heel goed van bewust dat het niet zo’n fraaie aanblik is. Mijn maag is leeg, maar ik heb geen honger, hoewel ik al vier dagen lang nauwelijks iets gegeten heb.
Keer terug naar de bank, ga in de foetushouding liggen met mijn rug naar de kamer toe. Mijn ogen zijn droog en staan wijd open, staren leeg naar de witte stof van het kussen. Weet dat ik niet kan slapen. Lig maar wat, stil en roerloos. Als een deel van het interieur. Net als toen.
Ga in mijn gedachten terug in de tijd.
Een van die zondagen. We gingen naar tante Margareta en oom Ulf die binnen de stadsmuur woonden, vlak bij de kerk. Hun oudste zoon, Marcel, was net zo oud als ik. We zaten op dezelfde school, maar negeerden elkaar. Ik keek altijd de andere kant op als ik hem in de gang zag. Verdacht Marcel ervan dat hij zich ervoor schaamde dat we neven waren.
Hij werd Marcel genoemd, omdat zijn moeder dol was op de Italiaanse acteur Marcello Mastroianni. We hadden misschien vrienden kunnen zijn. Als de omstandigheden anders waren geweest. Als ik geen sukkel werd gevonden. En als we niet voortdurend met elkaar werden vergeleken. Iets waar onze moeders verantwoordelijk voor waren.
Marcel was al een meter vijfentachtig, had haar onder zijn oksels en een snor. Hij had donkere krullen, fluwelen ogen, was goed gebouwd, had mooie gespierde bovenarmen, die hij graag demonstreerde aan zijn moeder en tante, die daarop verrukt begonnen te giechelen.
De woonkamer rook naar een schoenenwinkel, misschien door de witleren hoekbank. Twee porseleinen honden van een meter bewaakten de ingang. De onvermijdelijke koffie op het vaste tijdstip. Twee uur en geen minuut later. De leren bank kraakte wanneer je je erin liet zakken. Het koekje knarste tussen je tanden, de limonade was een tikkeltje te zoet. Tante Margareta en moeder praatten over koetjes en kalfjes, over weer en wind en over andere zinloze dingen. Zoals gewoonlijk over de hoofden van hun kinderen heen. Alsof we niet bestonden. Wij waren hun publiek. Oom Ulf zei meestal niets, slurpte van zijn koffie en keek een beetje geamuseerd naar de twee babbelende vrouwen. Marcel werkte de inhoud van zijn volgeladen bord met koekjes naar binnen en vertrok naar een vriend. Hij was nog maar amper de deur uit of het opscheppen begon pas echt.
‘Weet je, Marcel is zo populair. Hij heeft echt altijd vrienden om zich heen. We zien hem tegenwoordig alleen maar weggaan,’ kakelde tante Margareta en ze zag er gigantisch opgetogen uit. ‘Er bellen aan de lopende band meisjes voor hem. Kort geleden heeft hij twee maanden lang iets met een meisje gehad, Helena, superlief en schattig, echt aardig, maar toen heeft hij het uitgemaakt en je kunt je niet voorstellen hoe vaak ik met dat arme meisje aan de telefoon heb zitten praten. Ze is er helemaal kapot van, arm kind. Maar nu heeft hij kennelijk een nieuw meisje, Isabelle, die tot overmaat van ramp twee jaar ouder is. Daar maak ik me wel wat zorgen over. Ze neemt geen genoegen met gewoon zoenen en knuffelen, als je begrijpt wat ik bedoel. Ja, ik heb het met hem over voorbehoedsmiddelen en zo gehad. Eigenlijk ben ik toch wel wat ongerust. Je wilt niet dat hij iemand zwanger maakt, dat zou vreselijk zijn. En elk weekend gaat hij uit, zowel op vrijdag als op zaterdag. Er zijn allemaal partijtjes, feestjes en god weet wat nog meer. Maar zolang het goed gaat op school laten we hem zijn gang gaan. Hij is zo knap, haalt voor bijna alle vakken hoge cijfers. Hij heeft het erover dat hij arts wil worden, stel je voor. Hoewel, hij zou er zeker geschikt voor zijn, hij is zo warm en open en extravert, hij moet absoluut met mensen werken, vind ik. Ik begrijp alleen niet hoe hij dat allemaal doet. Dat ijshockey neemt zoveel tijd in beslag. Ze trainen drie keer in de week en dan nog de wedstrijden in de weekenden. Weet je trouwens dat hij door zijn club is gekozen tot hockeyjongen van het jaar? Ja, hij is erg goed. Ik snap niet van wie hij dat heeft. Haha. Ulf is nooit geïnteresseerd geweest in sport, nee toch lieverd?’
Ze zweeg alleen als ze een slok koffie nam. Mama glimlachte verrukt, knikte aanmoedigend, roerde in haar koffie en humde af en toe bewonderend. Tante Margareta snaterde louter en alleen over Marcel, alsof hij Gods geschenk aan de mensheid was.
Het kaneelbroodje zwol op in mijn mond. Bij elk woord voelde ik me kleiner worden. Plotseling richtte mijn tante zich tot mij. Alsof ze net had ontdekt dat ik ook nog in de kamer was.
‘En jij dan, heb jij een meisje?’
De vraag kwam zo onverwacht dat het even duurde voordat ik me hersteld had en ik schudde mijn hoofd.
Ik wilde wel opgezogen worden door dat groene geweven behang. Opgeslokt worden.
In de auto op weg naar huis weidde mama nog verder uit over hoe voortreffelijk Marcel wel niet was.
‘En stel je voor, Margareta vertelde dat hij zich al scheert,’ riep ze uit. ‘Hij moet het zelfs al elke dag doen.’
Ik zei niets.
Mijn broer en zus ook niet.