x
Op de eerste dag na zijn vrije weekend liep Knutas van het politiebureau naar de woning van Veronika Hammar in de Tranhusgatan. De zon scheen en de straten van Visby waren bijna uitgestorven. In deze tijd van het jaar was de stad op haar allermooist, dacht hij toen hij de hooggelegen Klinten passeerde en uitkeek over de zee met op de voorgrond de machtige domkerk tussen de bonte verzameling pittoreske huizen, middeleeuwse ruïnes en kronkelende steegjes. Hij liep de domkerktrap af en liep verder door de Biskopsgränd, voorbij de Sankt Clemens-ruïne, de Tranhusgatan in, die langs de botanische tuin liep. Veronika Hammar woonde in een klein, witgepleisterd huisje dat waarschijnlijk rond 1900 gebouwd was. Er was verder niemand te bekennen. Gisteren was haar bewaking opgeheven, ondanks zijn pogingen om de hoofdcommissaris van het district over te halen er nog een week mee door te gaan. Hij had de gebruikelijke reactie gekregen: geen geld.
Knutas zag tegen de ontmoeting op; de uitbarsting van Veronika Hammar laatst herinnerde hij zich nog goed. Toch had hij ervoor gekozen om er alleen naartoe te gaan. Als ze met z’n tweeën kwamen, voelde ze zich waarschijnlijk alleen maar in het nauw gedreven, en hij besefte dat hij met deze vrouw heel voorzichtig te werk moest gaan. Hij had de dag ervoor gebeld en zijn bezoek aangekondigd. Toen had ze heel gewoon en coöperatief geklonken, alsof ze was vergeten hoe hun laatste ontmoeting was geëindigd.
Hij vermande zich en belde aan. Niemand deed open. Hij moest vier keer aanbellen en wilde net weggaan toen de deur voorzichtig op een kiertje werd geopend.
‘Ik wilde eerst zien wie het was. Ze hebben immers de bewaking ingetrokken, stelletje krenten,’ legde Veronika Hammar uit en ze keek hem met een doffe blik aan. Haar haar hing in dunne, piekerige slierten langs haar gezicht. Ze was gekleed in een lelijke joggingbroek en een oud vlekkerig vest waarvan de ceintuur om haar middel ontbrak. De anders zo elegante vrouw maakte een uitgebluste indruk.
Hij groette haar beleefd en hoopte dat het niet zichtbaar was hoe hij van haar verschijning was geschrokken. Ze liet hem binnen en samen liepen ze door een liefelijke woonkamer met dakbalken en gebloemde gordijnen naar het terras aan de achterzijde. De zon scheen in het kleine binnentuintje en ze namen plaats aan de tuintafel.
‘Hoe is het?’
Ze glimlachte bleekjes.
‘Tja, ik overleef het wel. Hopelijk.’
Knutas sloeg haar zwijgend gade toen ze koffie inschonk uit een ouderwetse, roze, gebloemde porseleinen koffiekan. Hij constateerde dat zijn kopje een beetje vuil was. Hij nam toch een slok, alleen maar om zich te concentreren. Veronika Hammar leek verward. De koffie was slap en bijna koud.
‘Hoe is het gegaan sinds u weer terug bent uit het ziekenhuis?’
‘Goed, dank u.’
Knutas fronste zijn wenkbrauwen. Veronika Hammars verschijning deed heel anders vermoeden.
‘Hebt u een vreemde persoon gezien of iets anders verdachts?’
‘Er lopen hier zoveel vreemde, onbetrouwbare mensen rond, dat wilt u niet weten. Sinds ik terug ben uit het ziekenhuis ben ik de deur niet meer uit geweest.’
‘Hoe doet u dat dan met het eten en zo?’
‘Ik vraag mijn zoon Andreas om boodschappen voor me te doen. Hij is mijn enige kind dat op Gotland woont.’
Het trok even bij haar mondhoeken. Ze viste een pakje sigaretten uit haar vestzak en stak er een op. Knutas zag dat haar handen beefden.
‘Ja, eigenlijk wilde ik het met u over uw kinderen hebben,’ zei hij. ‘Hoe zou u het contact met uw kinderen willen omschrijven?’
‘Ik leef voor de kinderen, en dat is ook altijd zo geweest. Het is fantastisch dat ik ze heb, daar ben ik zo blij om. Anders had het voor mij allang niet meer gehoeven.’
Ze keek hem recht in de ogen.
‘Mijn kinderen en ik staan elkaar zeer na, we hebben een bijzondere band.’
Knutas aarzelde.
‘Als we beginnen met Andreas, hoe zou u de relatie met hem willen beschrijven?’
‘Heel goed. Hij is mijn steun en toeverlaat. Ik kan altijd op hem rekenen, wat er ook gebeurt. Hij is immers ook al die jaren sinds hij het huis uit is alleen geweest, maar we hadden elkaar en hij heeft mij altijd erg geholpen.’
‘Bedoelt u dat u al die jaren ook alleen bent geweest?’
Veronika Hammar keek hem misprijzend aan.
‘Min of meer sinds de scheiding. Ja, ik denk dat je dat wel zo kunt stellen.’
‘U had toch een verhouding met Viktor Algård?’
‘Alstublieft zeg, dat was nog maar een paar maanden. We hadden elkaar net ontmoet.’
Knutas keek haar onderzoekend aan. De laatste keer dat ze met elkaar hadden gesproken, had ze Viktor beschreven als haar grote liefde en had ze beweerd dat ze op het punt stonden om te gaan trouwen.
‘En de anderen? Simon?’
‘Hij is degene die me het meest na staat. Simon en ik denken zo gelijk. We begrijpen elkaar.’
‘Maar hij woont nu in Stockholm…’
‘Dat is maar tijdelijk. Hij moest weg, begrijpt u, weg van die vreselijke Poolse met wie hij samen was, of waar kwam ze ook alweer vandaan? Hongarije? Ze was verschrikkelijk tegen hem, ze was ronduit… Ik zag het meteen al, dat dat nooit stand zou houden.’
‘Waarom dan?’
Haar lippen versmalden, haar blik was bijna hatelijk.
‘Ach, mijn hemel. Ten eerste waren ze elkaars tegenpolen. Simon is een zachtaardig en open mens, net als ik. Die Katrina was hard, stil en gesloten. Zuur en bot. Nee, bah, ik ben echt blij dat hij bij haar weg is.’
‘Het gaat niet zo goed met hem, heb ik begrepen.’
‘Niet zo verwonderlijk. Ze heeft hem in al die jaren afgebroken. Ze was verschrikkelijk dominant, hij moest de hele tijd naar haar pijpen dansen. Zij bepaalde wat er gebeurde in huis; dat was overduidelijk zodra je er binnenstapte. Hij is binnenkort wel weer hersteld en dan komt hij hier weer terug, waar hij thuishoort. Ik heb gezegd dat hij bij mij kan wonen, ik heb immers plaats genoeg.’
‘Hoe vaak hebben jullie contact met elkaar?’
‘We bellen elke dag met elkaar.’
‘Elke dag?’
‘Ja, we hebben een bijzondere band. We begrijpen elkaar, zitten op precies dezelfde golflengte. Het is bijna eng hoeveel we op elkaar lijken. Hij begrijpt altijd wat ik bedoel. Maar het is niet goed dat hij daar helemaal alleen in Stockholm zit.’
‘Als jullie het zo goed met elkaar kunnen vinden, waarom trekt hij dan niet nu al bij u in? Dan zou hij toch ook dichter bij zijn eigen zoon zijn. Wat houdt hem tegen?’
‘Maar alstublieft zeg, zo vreemd is dat toch niet? Simon zit in een depressie, hij moet een tijdje met rust gelaten worden. Maar binnenkort is het voorbij en dan komt hij hierheen, daar ben ik van overtuigd.’
‘Hoe lang is hij nu al weg bij zijn partner?’
‘Dat weet ik niet meer precies. Sinds kerst, geloof ik.’
‘Meer dan vier maanden dus.’
Veronika Hammar zei niets. Haar mond was een smalle streep.
‘En uw dochter Mikaela – hoe vaak zien jullie elkaar?’
‘Ja, Mikaela.’ Ze zuchtte zachtjes en glimlachte weer. ‘Mijn kleine dochter. Ze gaat haar eigen weg.’
‘Ze woont hier ver vandaan. Is het niet moeilijk om contact te houden?’
‘Moeilijk? Waarom zou het moeilijk zijn? Er zijn mensen die kinderen in Australië hebben wonen.’
‘Ik had begrepen dat jullie elkaar niet zien?’
‘Wat bedoelt u? Dat ik geen contact met mijn dochter zou hebben? Zoiets belachelijks heb ik nog nooit gehoord.’
Ze stond abrupt op en begon de kopjes af te ruimen. Zonder een woord te zeggen liep ze met het serviesgoed het huis in. Knutas wachtte, terwijl hij probeerde te bedenken hoe hij verder zou gaan zonder het risico te lopen dat ze opnieuw een uitbarsting zou krijgen. De zon stak en hij zweette in zijn colbert. Plotseling voelde hij zich opgesloten in dat kleine erfje, hij wilde weg van die plek. Er was iets onaangenaams aan Veronika Hammar. Ze was onberekenbaar, het was onmogelijk om de volgende stap te voorspellen. Waarom ontkende ze zo glashard dat haar dochter het contact had verbroken?
Verder kwam hij niet met zijn verwarde gedachten. Veronika Hammar verscheen in de deuropening. Haar gezicht stond strak, ze vertrok geen spier.
‘Ik wil dat u nu gaat,’ zei ze stijfjes.
‘Maar ik heb nog meer vragen,’ protesteerde hij. ‘Hoe is het met uw oudste zoon, Mats?’
Veronika Hammars blik werd donker. Ze hapte naar lucht, kon even geen woord uitbrengen. Toen herstelde ze zich.
‘Hebt u gehoord wat ik heb gezegd? U moet gaan, mijn huis uit,’ siste ze zo hard dat haar speeksel rondspatte.
Knutas staarde haar verbaasd aan. In haar ogen zag hij een glimp van waanzin. Deze vrouw is krankzinnig, dacht hij.
Hij stond op en glipte langs haar heen.
‘Bedankt voor de koffie,’ zei hij zacht.