47
‘Ik haar gevonden, meneer,’ vertelde de bloemenman Bill de volgende morgen met een ernstig gezicht.
‘Waar is ze?’
Het bleef een tijd stil terwijl de man naar zijn vuile tenen keek. Bill haalde nog twee bankbiljetten uit zijn zak en gaf hem die.
‘Ik breng u daar.’ De man floot naar de jongen in het aangrenzende stalletje dat hij even op het zijne moest letten en hij gebaarde Bill hem te volgen.
‘Juffrouw Lidia verhuisd,’ legde de bloemenman uit toen hij Bill voorging door een labyrint van smerige straatjes. ‘Haar leven… niet goed. Mijn nicht zegt zij heel, heel ziek. Kan niet werken, niet geld voor huis.’
‘Wat is er met haar gebeurd?’ vroeg Bill, bang voor wat hij zou kunnen aantreffen.
‘Denk u weet wel, meneer,’ zei de man nors. ‘Maar ik ga naar haar toe, zeg Harry is hier en zij heel blij. Zij zegt kom. U helpt haar, ja? Denk zij gaat dood.’
De bloemenman was blijven staan voor een gebouw met een halfverrotte, met planken opgelapte deur. Toen Bill naar binnen ging struikelde hij bijna over een bedelaar met één been die bij de deur zat. Hij klemde zijn kaken op elkaar tegen de vertrouwde stank van ongewassen en zieke mensen waarvan de verstikkend hete, benauwde gang doordrongen was. De man ging hem voor over een smalle, krakende trap en klopte ergens aan.
Er klonk een gemompeld antwoord. De bloemenman zei iets in het Thais door de deur en weer klonk een zwak gemompel.
‘Oké, meneer Harry. Ik ga. Zij ziek. Ik wil niet. Kom terug als u wil bloemen.’
De man haastte zich de trap af voor Bill iets terug kon zeggen. Hij ademde diep in, draaide de deurknop om en stapte naar binnen. Het was donker in de kamer, er kwamen alleen wat strepen licht door de ongelijke latjes van de luiken en de hitte was overweldigend.
‘Harry?’ Een zwakke stem uit een hoek van de kamer trok Bills aandacht toen hij iets probeerde te zien in het donker. Er lag een matras op de vloer met een kleine gestalte erop.
‘Harry, ben jij het? Of droom ik?’
Bill slikte. Hij deed een stap naar het matras. Hij wilde haar niet laten schrikken met zijn onbekende stem voordat ze wist dat ze veilig was.
‘Harry?’
Bill zette nog een stap en nog een, tot hij haar duidelijk kon zien op het matras aan zijn voeten. Haar ogen waren gesloten, haar hoofd op het witte laken opzij gedraaid. Bill boog zich voorover en nam even de tijd om de volmaakte, inmiddels vertrouwde trekken te bestuderen. En hij wist zeker dat hij Harry’s Lidia had gevonden.
‘Harry, liefste,’ prevelde ze, ‘ik wist dat jij zal komen… naar mij terugkomen…’
Bill wist dat hij niets moest zeggen, de betovering niet moest verbreken. Zwaarmoedig knielde hij naast haar neer en hij raakte haar voorhoofd aan. Het was gloeiend heet.
‘Harry,’ verzuchtte ze, ‘ik heb dit gedroomd… godzijdank, godzijdank, jij bent hier… Ik hou van jou, Harry, ik hou van jou…’
Bill streelde teder over haar voorhoofd; hij wist dat ze maar half bij bewustzijn was en zijn hart brak nu hij zag hoe slecht ze eraan toe was.
‘Hou mij vast… ik zo ziek, bang. Hou mij vast, alsjeblieft…’
De tranen rolden over Bills wangen toen hij haar kleine, slappe gestalte in zijn armen nam en haar tegen zich aan hield. Hij voelde de onnatuurlijke hitte van een infectie op haar klamme huid.
Ze slaakte een zucht.
‘Jij bent hier, Harry, jij bent echt hier… nu wij zijn veilig.’
Bill wist niet hoelang hij Lidia zo tegen zich aan hield. Hij dacht dat ze sliep, maar nu en dan schrok ze op, misschien door een droom of door de koorts die het leven uit haar weg brandde. Hij had het in de Changi-gevangenis gezien en wist waartoe het zou leiden.
Misschien sliep hij ook een poosje, versuft door de hitte in de kamer, maar hij voelde instinctief aan dat zolang hij dit arme, gebroken meisje in zijn armen hield, ze in leven zou blijven.
Toen hij uiteindelijk niet langer op zijn knieën kon blijven zitten, legde Bill haar voorzichtig terug op het matras. Hij stond moeizaam op en keek of ergens water was om haar voorhoofd mee te deppen en haar zo wat af te koelen.
En toen hoorde hij het. Het kwam van de andere kant van het matras, naast Lidia, die doodstil lag.
Hij liep om het matras heen, zag het laken bewegen en hoorde weer iets. Hij hurkte neer en zijn hart bonkte tegen zijn borstkas toen hij het laken voorzichtig opzij trok.
Een paar heldere, amberkleurige ogen keken hem aan. Toen werden ze dichtgeknepen van ongenoegen en pruilde het volmaakte kleine mondje. En de stilte werd verbroken door de verontwaardigde kreten van een pasgeboren baby die honger had.
‘Ik had natuurlijk wel geraden waarom Lidia was ondergedoken,’ zuchtte Giselle toen Bill later met de inmiddels verzadigde baby in zijn armen in haar kantoor zat. ‘Ze was altijd zo tenger, maar nu viel het me op dat ze ronder werd. Hier in Thailand is ongehuwd zwanger zijn de ergst mogelijke schande. Maar ik wist ook dat ik haar niets kon vragen tenzij ze het me zelf wilde vertellen.’
‘Godzijdank heb ik haar gevonden, mevrouw. Ze was er vreselijk aan toe, nauwelijks bij bewustzijn.’ Bill nam een flinke slok van de cognac die Giselle voor hem had ingeschonken toen hij weer bij het hotel was gearriveerd. Hij merkte dat het glas trilde toen hij het naar zijn mond bracht. Hij had in de oorlog heel wat meegemaakt, maar hij wist dat het lang zou duren voor de afgelopen uren hem niet meer zouden kwellen.
Na de schok van de vondst van de baby had het constante gehuil van het kindje Bill uit zijn door de hitte veroorzaakte verdoving gesleurd. Hij nam het kleine ding mee en rende het huis uit, terug naar de markt. De bloemenman was aanvankelijk terughoudend, maar nadat Bill hem nog wat bankbiljetten had gegeven, was hij met de oude truck waarmee hij zijn orchideeën vervoerde naar het gebouw gekomen waar Lidia lag. Met de truck zou hij Lidia naar de medische zorg brengen die ze zo dringend nodig had.
‘Het is een wonder dat u haar op tijd hebt gevonden.’ Giselle keek hem bezorgd aan. ‘Hoe was het met haar toen u het ziekenhuis verliet?’
‘Ze was bewusteloos… heel ziek. Ik weet niet wat haar mankeert. Ik begreep niet wat de dokters zeiden, ziet u. Ze had een infuus in haar arm en ze kreeg zuurstof toen ik wegging,’ legde Bill uit. ‘En, mevrouw, toen ik haar van het matras tilde om haar naar buiten en naar de truck te dragen, lag er overal bloed…’ Bills stem stierf weg. ‘Ze zat helemaal onder het bloed… ik bedoel, vanwaar de baby eruit was gekomen. Ik weet niet of ze het zal halen, ik weet het echt niet.’ Bill zuchtte diep en slikte moeizaam. ‘Er wordt nu in elk geval voor haar gezorgd en ze ligt niet meer alleen in die stinkende kamer.’
‘Weten ze hoe oud de baby is? Ze lijkt me nog erg klein.’ Giselle keek naar het bundeltje dat in Bills armen lag te slapen.
‘De navelstreng is er nog niet af, dus ik zou zeggen, een paar dagen. De dokters hebben haar onderzocht en haar toen aan mij gegeven. Ik geloof dat ze dachten dat ik haar… vader was.’ Bill bloosde en keek naar de baby. ‘Ik weet niet veel van baby’s, ik heb meer verstand van de kalveren op de boerderij, maar dit kleintje lijkt me gezond. Ze heeft in elk geval eetlust genoeg.’
‘En ze is prachtig.’ Giselles blik werd milder. ‘Prachtig.’
‘Ja, dat is ze.’ Bills ogen werden vochtig terwijl hij naar de baby keek. ‘Maar vertelt u me eens, mevrouw, hoe moet het nu verder? Wat moet ik met haar doen?’
‘Meneer Stafford, alstublieft, ik zou het u echt niet kunnen zeggen. Misschien moet u nu Lidia ziek is maar zolang voor haar baby zorgen. Als ze weer bij bewustzijn is, kunnen er wel beslissingen worden genomen.’
‘Neem me niet kwalijk dat ik het zeg, maar ik weet niets van baby’s. Wat moet ik doen met de… viezigheid die ze maakt? Ze hebben haar in het ziekenhuis verschoond, maar…’ zei Bill, en hij trok zijn neus op, ‘ik kan ruiken dat ze nu niet schoon is.’
‘Ik weet zeker dat we wel luiers en melk kunnen vinden. Ze kan op uw kamer slapen – we hebben nog ergens een mandenwieg staan…’
‘En als Lidia nou niet beter wordt, mevrouw? Wat moet ik dan?’ Bill wist dat de schok hem te veel werd. Hij was angstig, paniekerig en niet voorbereid op de verantwoordelijkheid voor het welzijn van een pasgeboren baby.
Giselle zuchtte. ‘Heus, meneer Stafford, daar kan ik niet over meebeslissen. Lord Crawford… misschien moet hij het weten?’
‘Nee, mevrouw, dat kan ik niet doen. We hebben afgesproken dat er geen contact zou zijn, voor het geval dat wordt onderschept. Als Lady Olivia hier ooit iets over te weten komt…’ Bill keek naar de baby. ‘Ze verwachten er zelf binnenkort eentje.’
‘Lord Crawford heeft het nogal druk gehad, is het niet?’ Giselle trok een wenkbrauw op. ‘Alors! U mag dus zijn rotzooi opruimen.’
‘Ik zou het anders stellen,’ antwoordde Bill op verdedigende toon. ‘Hij kan er niets aan doen dat hij verliefd is geworden. En het is zo klaar als een klontje dat Lidia nog steeds van hem houdt.’ Bill aarzelde, lichtelijk van slag. ‘Ze dacht dat ik Harry was, die terug was gekomen, zoals meneer haar had beloofd. Ik voelde me behoorlijk schuldig dat ik niet heb gezegd dat ik hem niet was en zo, maar ik wilde haar niet nog meer overstuur maken. Ze was zo ziek. O,hemeltje,’ zei hij zuchtend, ‘u hebt gelijk, mevrouw; wat een rotzooi, wat een vreselijke rotzooi.’
Bill dronk zijn cognac op en ze bleven een poosje zwijgend en in eigen gedachten verzonken zitten.
‘Het is zo vreselijk triest,’ verzuchtte Giselle ten slotte. ‘Dit kleintje is weer een slachtoffer van de chaos en de pijn die de oorlog heeft achtergelaten. Maar, meneer Stafford, u moet praktisch blijven. Als Lidia niet herstelt, zijn er hier weeshuizen die zulke kinderen opnemen.’
Bill huiverde. ‘Laten we hopen dat ze wel herstelt. Al moet ik haar dan natuurlijk nog wel gaan uitleggen dat ze meneer nooit meer zal zien, dat hij al getrouwd is en er in Engeland ook een baby op komst is.’
‘Ik benijd u niet, meneer Stafford, maar ik weet zeker dat u zich wel zult redden. Als u haar ziet, zeg dan alstublieft tegen Lidia dat ik haar laat groeten. En nu ga ik melk, luiers en de mandenwieg regelen.’
‘Dank u.’ Bill stond op met de baby in zijn armen. Hij was doodop door de traumatische dag. ‘Ik ben u dankbaar voor al uw hulp, mevrouw.’
Giselle volgde hem naar de deur. ‘Mijn beste meneer Stafford, we moeten allemaal het weinige doen dat we kunnen doen.’
In de week die volgde had Bill geen andere keus dan snel te leren hoe hij voor Lidia’s baby moest zorgen. Laor, de opgewekte, capabele Thaise vrouw die elke dag zijn kamer kwam schoonmaken, bleek van onschatbare waarde. Ze liet hem zien hoe hij de baby moest voeden, laten boeren en verschonen, en ze giechelde toen ze Bill met de veiligheidsspelden zag worstelen. Hij leerde de routine van de baby kennen, begreep dat ze huilde als ze nat was of honger had, of iets had wat Giselle buikkramp noemde – vaak om vijf uur ’s ochtends. Hij genoot ervan haar pijn te verlichten, op haar rugje te kloppen tot ze boerde en haar lijfje slap te voelen worden en haar hoofdje tevreden tegen zijn schouder te voelen zakken. Daarna kroop hij uitgeput terug in bed en werd hij weer wakker als de baby rond acht uur om haar volgende voeding huilde.
Hij zocht Lidia elke morgen in het ziekenhuis op en nam dan de baby mee. Ze was nog steeds bewusteloos en had hoge koorts en de verpleegsters keken hem vol medeleven aan wanneer hij de baby op een matje bij haar bed verschoonde. Giselle vroeg haar Thaise assistent-manager het ziekenhuis te bellen en met de dokter te praten. Zo kwam Bill te weten dat Lidia na de bevalling een ernstige bloeding had gehad. De dokter zei dat de prognose niet goed was. Lidia bloedde nog steeds en er was een infectie in haar baarmoeder bij gekomen. Ze kreeg zware medicijnen om de infectie te onderdrukken, maar ze reageerde daar tot dusver nog niet op.
Bill zat bij haar en gebruikte de doek in de schaal met water naast haar bed om haar gloeiende voorhoofd af te koelen, maar het leek een volstrekt nutteloos gebaar. Soms bewoog ze, deed ze een paar seconden haar ogen open en sloot ze dan weer. Hij wist dat ze zich niet van hem en de baby bewust was.
Bill begon wanhopig te worden. Zijn boot vertrok over drie dagen naar Engeland en hij had geen idee wat hij moest doen als ze voor die tijd niet bij bewustzijn kwam. Hij wist echter wel dat ze nog vele weken niet in staat zou zijn om voor haar baby te zorgen.
Laor had hem laten zien hoe hij de baby op zijn Thais in een draagdoek kon leggen, en Bill vertrok met de baby in de draagdoek om de middag bij Priyathep, de bloemenman, door te brengen. Samen bezochten ze de grote bloemenmarkt in Bangkok, waar hij nog meer planten koos die hij mee wilde nemen naar Engeland.
Terwijl ze door de warme, drukke straten van Bangkok reden, leerde Bill van zijn nieuwe vriend veel over de verzorging en het cultiveren van orchideeën. Hij wist dat die kennis hem heel goed van pas zou komen. Priyatheps familie kweekte in hun kwekerij in Chiang Mai al drie generaties lang orchideeën. Ze haalden ze uit de bergachtige oerwouden die hun dorp omringden. Priyathep had hem beloofd nieuwe soorten die ze vonden voortaan rechtstreeks naar Wharton Park te zullen sturen.
Tijdens hun tochten lag de baby rustig tegen zijn borst te slapen; ze huilde alleen als ze honger had of vies was. Bill voelde zich er aanvankelijk raar en verlegen onder, maar hij verbaasde zich erover hoe rustgevend de warmte van haar kleine lijfje tegen het zijne was.
‘Zij lieve baby,’ had Priyathep gezegd. ‘Geen problemen. U goede papa.’
Bill had een golf van trots gevoeld.
‘Je bent inderdaad lief, en heel mooi, schatje,’ mompelde Bill toen hij haar op een avond vakkundig verschoonde en haar amberkleurige ogen met zo veel vertrouwen naar hem opkeken dat zijn hart bijna brak. Hij pakte haar van het bed op en kuste haar donkere, donzige hoofdje. Hij wiegde haar zachtjes en ze kroop dicht tegen zijn schouder aan. ‘Wat moet ik met je doen, kleintje?’ verzuchtte hij vertwijfeld toen hij haar in de mandenwieg legde. Ze keek naar hem op en misschien was het verbeelding, maar hij wist zeker dat ze glimlachte voor ze haar vuistje in haar mond stopte, erop begon te zuigen en haar ogen dichtdeed.
Met nog twee dagen te gaan voor zijn boot vertrok en Lidia die nog steeds buiten bewustzijn was, wist Bill dat hij plannen moest gaan maken.
‘Kent u een aardige familie in Bangkok die haar zou willen opnemen?’ vroeg hij Priyathep toen ze begonnen met het inpakken van de orchideeën.
‘Nee. Mensen hier te veel baby’s. Geen geld voor eten. Mama dood, baby naar tehuis voor wezen,’ zei Priyathep kortweg.
Bill zuchtte. ‘Kent u er een?’
‘Ik ken, ja, maar geen goede plaats, meneer Bill. Te veel baby’s, misschien vier in bed. Stinkt ook.’ Priyathep trok zijn neus op. ‘Baby wordt ziek en gaat dood. Niet goed.’ Hij keek naar de baby, die lag te slapen in een ondiepe krat met een deken erin nu Bill aan het werk was. ‘Geen toekomst hier als mama doodgaat.’
Na een slapeloze nacht ging Bill zoals gewoonlijk naar het ziekenhuis en trof een glimlachende verpleegster naast Lidia’s bed aan. Ze wees en zei iets in het Thais. Bill zag dat Lidia haar ogen helemaal open had; ze zagen er enorm uit in haar magere, grauwe gezicht. Zijn hart sloeg een slag over. Hij had dit niet verwacht en was er niet op voorbereid. Lidia keek hem aan en haar blik was meteen vervuld van angst.
‘Wie bent u?’ Haar stem klonk zwak en schor. ‘Waar Harry? Heb ik gedroomd dat hij komt naar mij? Waarom hebt u mijn baby? Geef haar aan mij!’ Haar armen strekten zich naar de baby uit, die in de draagdoek dicht tegen Bills borst lag.
De verpleegster draaide zich naar Lidia om en probeerde haar in het Thais te kalmeren, hielp toen de baby uit de draagdoek te halen en legde haar in de kromming van Lidia’s arm.
Lidia vuurde vragen op de verpleegster af en de vrouw antwoordde terwijl Bill er machteloos bij stond. Hij wist dat het moment was gekomen en hij was haast nog liever een jaar extra in Changi gebleven.
Toen de verpleegster weg was, wendde Lidia zich met een woedende blik naar Bill.
‘Waarom zegt u tegen zuster u bent vader van baby? Dat bent u niet! Wie bent u? Vertel mij!’
‘Ik zweer dat ik dat niet heb gezegd, juffrouw Lidia. Ik kan geen Thais spreken. Ik denk dat zij dat gewoon dachten omdat ik u hierheen heb gebracht. Ik ben Bill Stafford, de vriend van Lord Harry. Hij heeft me naar Thailand gestuurd om u te zoeken.’
‘Harry? Hij is… niet hier?’ De angst en de boosheid trokken uit Lidia’s gezicht weg en haar ogen vulden zich met tranen. ‘Maar ik zag hem, hij kwam naar mij… hij hield mij vast… ik…’
‘Lidia, dat was ik, die naar uw kamer kwam. Harry is niet hier. Hij is in Engeland. Het spijt me, maar zo is het.’
‘Nee, nee, ik zie hem… ik vecht om te blijven leven voor hem… hij komt terug voor ons,’ kreunde ze, en ze sloot haar ogen toen er tranen over haar wangen rolden.
‘Lidia, ik… Hij houdt van u. Hij houdt ontzettend veel van u. U bent alles voor hem, echt waar.’
‘Waarom hij dan niet hier? Hij belooft, hij belooft mij hij komt terug,’ kermde ze zachtjes.
‘Zijn vader is gestorven. Hij moet het familielandgoed in Engeland leiden. Als hij kon, zou hij hier bij u zijn, dat weet ik.’ Bill wist dat alles wat hij zei een zwakke, onwaardige poging was om een vrouw te troosten die nooit afdoende kon worden getroost.
‘Hij komt snel?’ vroeg Lidia, haar stem niet meer dan een fluistering nu haar kleine beetje energie was opgebruikt.
‘Hij kan niet hierheen komen, juffrouw Lidia. Daarom heeft hij mij gestuurd.’
‘Dan u neemt ons mee naar Engeland…’
Bill kon zien dat Lidia wegzakte.
‘Rust u maar een poosje uit, juffrouw Lidia,’ zei hij, en hij pakte haar hand vast. ‘Ik blijf hier bij u zitten. We praten straks wel verder en dan vertel ik u alles.’
‘Hij komt wel. Hij houdt van mij… houdt van mij…’
Lidia’s stem stierf weg toen ze in slaap viel.
De daaropvolgende uren zat Bill naast Lidia’s bed en het brak zijn hart haar met haar dochtertje herenigd te zien en te weten dat ze droomde van een toekomst die niet voor hen was weggelegd. Toen de baby wakker werd van de honger, sliep Lidia door: Bill haalde haar voorzichtig bij Lidia weg, voedde en verschoonde haar en legde haar terug.
Pas toen de dalende zon een vreemde, bruingele gloed door de ramen van de afdeling wierp, werd Lidia wakker. Een verpleegster kwam binnen met een dokter die gebaarde dat Bill weg moest gaan. Buiten kocht Bill een flesje bier en een kom noedels en ging daarmee op de trap van het ziekenhuis zitten. Ondanks zijn vreselijke jaren in de Changi-gevangenis betwijfelde hij of hij zich ooit zo hopeloos en alleen had gevoeld.
Een uur later mocht Bill weer op de afdeling. Lidia zat rechter in de kussens en zag er akelig kwetsbaar uit, maar haar ogen waren alerter en ze leek kalm.
‘Alstublieft, meneer Bill, ga zitten.’ Ze wees naar een stoel. ‘De dokter zegt u bent erg vriendelijk. U brengt mij hier, zorgt voor mijn baby en komt elke dag op bezoek. Hij zegt u goed mens.’
‘Ik heb mijn best gedaan, juffrouw Lidia. En zij,’ – Bill wees naar de baby in de armen van haar moeder – ‘is echt een schatje.’
Lidia keek glimlachend naar haar baby. ‘U vindt zij lijkt op haar papa?’
Bill vond dat ze precies op haar moeder leek, maar hij knikte toch. ‘Ja, ze lijkt op hem. En ik wil al die tijd al graag weten hoe ze heet.’
‘Jasmine. Haar naam Jasmine. Harry, hij vertelt mij zijn moeder heeft jasmijn in tuin in Engeland. Groeit hier ook. Is prachtige plant met prachtige geur.’
‘Ik hou daar ook van, juffrouw,’ zei Bill. ‘En het is een prima naam.’
‘Ik hoop Harry zal mooi vinden. En u bent Bill…?’
‘Stafford, juffrouw Lidia. Ik zat samen met Lord Harry in Changi. We hebben elkaar erdoorheen gesleept, in feite…’ Bill trok een grimas bij de herinnering. ‘Maar thuis in Engeland ben ik zijn tuinman.’
‘Tuinman?’ Lidia trok een wenkbrauw op. ‘Hij stuurt tuinman om mij te zoeken?’
‘Hij wist dat hij mij kon vertrouwen, juffrouw Lidia. Ik zou alles voor hem doen, echt waar.’
Lidia’s blik werd teder. ‘Ja, hij heel bijzondere man. Ik kan niet wachten hem te zien en baby laten zien. Ik begrijp nu uit zijn brieven hij kan niet komen. Zijn vader dood. Dus u komt mij zoeken en naar Harry in Engeland meenemen, ja?’
‘Lidia, ik…’
‘Maar ik kan nu niet naar Engeland gaan, meneer Bill.’ Lidia schudde haar hoofd. ‘Dokter zegt veel schade binnen in mij door baby, ik moet meteen opereren. Eerst hij kon niet, omdat ik te ziek en zij denken ik ga toch dood. Zij zeggen misschien veel weken voor ik oké. Áls ik oké. Dus wij moet wachten tot ik lange reis kan maken.’
Bill slikte moeizaam. Hij wist hoe dapper ze zich hield, hoe ziek ze werkelijk was. ‘Juffrouw… ik bedoel, Lidia… ik…’
Hij haperde en ze zag de ontzetting in zijn ogen.
‘Wat is het?’
‘O, juffrouw, ik weet niet hoe ik het u moet vertellen. Ik ben…’
‘Wil hij mij niet meer?’ De pijn was van haar gezicht af te lezen.
‘Nee, hij houdt van u, juffrouw, meer dan van wat ook ter wereld. Dat is het niet… ik…’
‘Als hij van mij houdt, alles is oké, dus u moet mij vertellen, meneer Bill, wat met mijn arme Harry is gebeurd.’ Ze keek hem aan en haar onvermurwbare geloof in hun wederzijdse onsterfelijke liefde gaf haar een stoïcijnse vastberadenheid die maakte dat Bill zich alleen maar nog onbeholpener voelde.
‘Misschien moet ik na uw operatie terugkomen, als u zich wat sterker voelt,’ opperde hij. ‘Ik geloof niet dat het goed is het u nu te vertellen.’
‘Meneer Bill, ik was bijna dood. En misschien ik ga in operatie dood, of daarna. Dokter vertelt mij dat al. Operatie is morgen,’ voegde ze eraan toe. ‘Er is geen tijd, dus u moet mij nu vertellen. Alstublieft, meneer Bill,’ smeekte ze, ‘ik moet weten.’
‘Ik… o, juffrouw…’
Lidia stak een kleine bevend handje naar hem uit. ‘Ik zie het is erg. Ik ben voorbereid. Maak u geen zorgen. Ik weet hij houdt van mij en dat is belangrijkste. Vertel mij, alstublieft.’
En dus deed Bill – die zo weinig innerlijke kracht leek te hebben in vergelijking met de vrouw wier leven hij moest verwoesten – wat ze hem had gevraagd. Hij sprak de woorden waar hij zo tegenop had gezien en zag dat haar gezicht geen emotie verried, hoewel ze haar handen telkens weer vertwijfeld samenkneep. En toen keek Bill naar het kleine, kostbare blijk van Lidia’s overweldigende liefde dat in haar armen lag te slapen en wist hij dat hij niet het hele verhaal kon vertellen, dat hij niet kon zeggen dat Lord Harry ver weg in Engeland ook op de komst van een baby wachtte.
‘Dus dat is het. Harry is getrouwd en nu zijn vader overleden is, rust de hele verantwoordelijkheid op zijn schouders. Ik kan u niet zeggen hoe erg ik het vind, voor jullie allebei, juffrouw Lidia. Hij was van plan terug te komen, echt waar; hij zou zijn vrouw alles vertellen en haar om een scheiding vragen. Maar zelfs hij weet dat dat nu niet meer kan. Hij vroeg me u te vertellen dat hij altijd van u zal blijven houden,’ besloot Bill. ‘Geloof me, juffrouw Lidia, hij voelt zich echt ellendig, net als u. Ik vind het… zo erg voor jullie allebei.’
Lidia keek recht voor zich uit, als bevroren.
‘Weet hij van baby?’ fluisterde ze ten slotte.
‘Nee. Dat weet hij niet.’
Lidia knikte. Bill zag haar nadenken.
‘Hij kan mij niet hebben. Zelfs als ik blijf leven.’
‘Nee, juffrouw Lidia, dat kan hij met de beste wil van de wereld niet.’
‘Misschien hij kan zijn kind hebben, als hij wist?’
Bill kende het antwoord, maar hij zag Lidia’s gezicht met de seconde grauwer worden. ‘O, juffrouw, ik betwijfel het,’ antwoordde hij krachteloos.
‘Ik wil dat u hem vraagt of hij ons kind wil.’ Ze trok hem plotseling aan zijn mouw. ‘Ik wil u stuurt vanavond telegram. Vraag hem. Alstublieft, meneer Bill, u moet. Ik heb geen tijd, ik moet beslissen wat is beste voor Jasmine nu ik nog kan.’ De urgentie ondermijnde haar kracht; haar hand viel van Bills arm en ze sloot haar ogen. ‘Ik niet belangrijk. Ik heb dood al gezien en misschien is mijn lot dat ik deze aarde snel verlaat. Maar ons kind… onze baby… moet niet lijden. U moet haar naar hem brengen… naar haar vader…’
Bill slikte moeizaam. Hij had niet de moed om haar te vertellen dat wat zij voorstelde onmogelijk was.
Lidia opende haar ogen en keek op haar dochter neer.
‘Zij verdient leven, meneer Bill. Ook als ik leef, ik kan niet goed voor haar zorgen. Niet geven wat zij nodig heeft. Ik heb nu geen huis, geen werk, geen geld. Ik moet haar met u naar Engeland laten gaan. Dan zij heeft kans.’
‘Juffrouw Lidia,’ zei Bill schor, ‘de baby heeft haar moeder nodig. Ik denk…’
‘Ik denk ik ga misschien dood en baby heeft niemand die voor haar zorgt.’ Ze kuste Jasmine op haar kruin en hield het piepkleine handje van de baby in haar eigen kleine hand. Haar ogen, die blonken van de niet-vergoten tranen, keken in die van Bill. ‘Neem haar nu mee, alstublieft. Dat is beste. Als ik haar nog langer bij mij hou, kan ik misschien…’ zei Lidia met een stem die eindelijk brak, ‘haar niet meer weggeven.’
Ze boog over Jasmine heen en fluisterde haar woorden toe die Bill niet begreep en ook niet wilde begrijpen. Hij wist dat ze afscheid nam.
Haar lichaam trilde van inspanning toen Lidia probeerde de baby op te tillen en aan Bill te geven. Bill kwam dichterbij en nam Jasmine van haar over terwijl de tranen nu ongehinderd en stil over Lidia’s wangen rolden.
‘Hou haar veilig, meneer Bill, alstublieft, hou haar veilig. Ik geloof u bent goed mens. Ik moet nu u en haar vader vertrouwen, want ik weet niet of mijn toekomst op aarde of in de hemel. Maar is niet belangrijk. Jasmine is toekomst, niet ik. Alstublieft, meneer Bill,’ smeekte ze hem, ‘vind manier om mij laten weten dat mijn dochter veilig is. Als ik leef, ik moet dat weten.’
‘Dat zal ik doen. Ik zal Priyathep, de bloemenman, schrijven.’ Bills stem trilde terwijl hij beloftes deed waarvan hij niet wist of hij ze kon nakomen. ‘Ik zorg dat Jasmine veilig is, juffrouw Lidia, maak u geen zorgen.’
‘Kop khun ka. En vertel allebei, ik hou meer van hen dan sterren in de hemel en zij zijn zegen van God voor mij.’
Lidia stak voor het laatst haar arm uit om haar baby aan te raken, maar ze was te zwak om Jasmine te bereiken en haar arm viel terug op het bed. ‘Vertel allebei, ik zal hen weer zien. Want…’ zei ze en ze keek naar Bill op met een glimlach die haar gezicht opfleurde en hem een korte blik op haar ware schoonheid bood, ‘liefde sterft nooit, meneer Bill. Liefde sterft nooit.’