46

Die avond hield Bill ieder personeelslid van het hotel dat hij tegenkwam staande en liet het briefje zien dat Giselle hem had gegeven, maar het antwoord was telkens een nietszeggende blik en een hoofdschudden. Dus zette hij zich de volgende morgen aan de troosteloze taak de ziekenhuizen van Bangkok te bezoeken.

Terwijl zijn tuktuk door de moordende, stinkende hitte van de drukke stad raasde, had Bill er weinig hoop op dat hij ooit de persoon zou vinden die Harry en hem gemoedsrust zou kunnen schenken.

De ziekenhuisrecepties waren verbazingwekkend schoon en rustig – heel anders dan het ‘lijkenhuis’, zoals ze dat in Changi hadden genoemd. Geen stervende patiënten met etterende, onbehandelbare wonden die kreunden van de pijn, en niet de constante smerige stank van menselijke uitwerpselen.

Tegen het eind van de dag was Bill terug in het hotel, bezweet en uitgeput maar nog niets wijzer over Lidia’s verblijfplaats.

‘Iets gevonden?’ vroeg Giselle, die hem door de lobby zag lopen.

‘Nee.’ Bill schudde zijn hoofd. ‘Ik heb er acht gehad, nog twaalf te gaan. Om eerlijk te zijn, mevrouw, weet ik niet of ik blij of teleurgesteld ben dat ik haar niet heb gevonden.’

‘Hier.’ Giselle gaf hem een envelop. ‘Het is een personeelsfoto van Lidia, van kort voor ze verdween. Misschien helpt het als u die laat zien. U weet maar nooit.’ Giselle klopte Bill op zijn schouder. ‘Hopelijk hebt u morgen meer succes.’

Bill pakte zijn sleutel en ging naar zijn kamer. Hij liet zich vermoeid op het bed vallen en haalde de foto uit de envelop.

Het gezicht in zwart-wit dat hem aankeek had de delicate trekken van de vele Thaise vrouwen die hij in Bangkok had gezien. Er blonk echter een schittering in Lidia’s ogen die haar iets stralends gaf en haar meer dan zomaar aantrekkelijk maakte. Ze was wondermooi. Bill raakte de smetteloze wang aan en vroeg zich af of dit jonge meisje zich bewust was van de onrust die ze veroorzaakte bij hem en anderen, duizenden kilometers hiervandaan.

‘Waar ben je, Lidia?’ prevelde hij, waarna hij de foto op het nachtkastje naast zijn bed legde.

Nadat hij zich had gedoucht en omgekleed, werd Bill door de muziek uit een vertrek dicht bij de lobby naar de Bamboo Bar gelokt. Hij bestelde een biertje en luisterde naar het trio, dat jazz speelde. Het was niet echt zijn muziek – hij gaf de voorkeur aan Vera Lynn of zijn geliefde klassieke muziek – maar de sfeer in de bar was levendig en maakte hem wat opgewekter. Hij probeerde zich Lord Harry voor te stellen die hier pianospeelde – glimlachend, zorgeloos en verliefd – maar dat viel niet mee. Het enige wat hij voor zich zag waren de ernstige, afgetobde trekken van een jongeman die het gewicht van de wereld op zijn schouders torste.

Een jong Thais meisje vroeg of ze aan zijn tafeltje mocht komen zitten. Hij knikte, besteedde amper aandacht aan haar en bestelde een cola. Ze probeerde in haperend Engels een gesprekje met hem te voeren en ervan uitgaand dat ze op haar vriend wachtte, beantwoordde Bill haar vragen. Toen het meisje twintig minuten later dichterbij was komen zitten en ze haar dijbeen tegen het zijne duwde, viel het kwartje. Bill wenkte in paniek de ober zodat hij zijn bonnetje kon tekenen en vertrekken. Het meisje keek teleurgesteld toen Bill zich de bar uit haastte.

Terug in zijn kamer met de deur stevig dicht, realiseerde Bill zich dat hij hijgde. Ook al had hij niets gedaan; hij verbleekte al bij de gedachte dat Elsie hem met een andere vrouw zou zien. Er was niemand anders voor hem, die was er ook nooit geweest, en het idee haar pijn te doen maakte hem misselijk. Hij had de aantrekkingskracht van die oosterse vrouwen nooit begrepen; hij had gezien dat andere soldaten na hun vrijlating naar de hoerenhuizen van Singapore renden, maar hij had alleen maar aan zijn vrouw kunnen denken, die thuis geduldig op hem wachtte met haar grote bruine ogen, sproetige neusje en stevige, blanke lijf.

Bill kleedde zich uit, gleed tussen de lakens en bedacht dat Elsie en hij dan misschien niet het geld of het comfort hadden van de lagere adel voor wie ze werkten, maar dat ze wel gezegend leken met iets waarvan hij nu besefte dat het nog zeldzamer was dan een zwarte orchidee: onsterfelijke liefde.

Hij werd begroet door weer een drukkend hete dag en de luchtvochtigheid voelde zo beklemmend dat het Bill leek of alle zuurstof aan de lucht was onttrokken. Hij hapte naar de koelere lucht onder de plafondventilatoren van de ziekenhuisrecepties wanneer de receptionistes hun opnamegegevens controleerden op Lidia’s naam, dan haar foto bestudeerden en hun hoofd schudden.

Bills zoektocht leidde hem dieper de stad in, ver weg van de mooie koloniale architectuur rondom het Oriental en de oevers van de rivier. Tijdens de rit in de tuktuk van het ene naar het andere ziekenhuis zag Bill tempels die in warme, heldere kleuren waren geschilderd, het thuis van monniken die bij zonsopkomst opstonden en blootsvoets door de vuile straten liepen met kommetjes die de mensen konden vullen met rijst. Er waren ook daklozen: kreupelen met misvormde ledematen; vrouwen met jonge baby’s die in de goot zaten te bedelen met van wanhoop vertrokken broodmagere gezichten. Bill had nog nooit een dergelijke armoede gezien en hij bedacht dat, hoewel deze arme zielen vrij waren om te gaan waar ze wilden, hun leven niet veel beter was dan het zijne in de Changi-gevangenis was geweest.

Hoe meer hij zag, hoe meer hij verlangde naar het comfort en de relatieve zekerheid van zijn leven en thuis op Wharton Park. En hoe meer hij zich realiseerde dat hij gezegend was.

Tegen het einde van de dag was Bill naar elk ziekenhuis in de stad geweest, zonder resultaat. Hij liep vermoeid en ontmoedigd het hotel binnen, niet wetend waar hij hierna naar Lidia op zoek moest gaan. Toen hij bij de receptie zijn sleutel ophaalde, zag Giselle hem en ze kwam haar kantoor uit om met hem te praten.

‘Ik zie aan uw gezicht dat u haar niet hebt gevonden.’

‘Nee.’ Bill zuchtte. ‘En ik weet niet waar ik nu moet zoeken. Hebt u nog ideeën?’

‘Nou, ik bedacht dat u de buurt zou kunnen proberen waar Lidia woonde voordat haar familie naar Japan vertrok en zij naar het hotel verhuisde. Misschien is ze daarheen gegaan.’

‘Het is het proberen waard, neem ik aan,’ antwoordde Bill mat.

‘Ik kan u haar oude adres geven en misschien kunt u de foto aan enkelen van haar buren laten zien, en aan de straatventers daar. Misschien heeft iemand haar gezien…’

Giselles stem stierf weg. Ze wisten allebei dat het maar een kleine kans was.

Bill krabde aan zijn pijnlijke hoofd. ‘Wat ik niet begrijp is waarom ze geen bericht heeft achtergelaten om meneer te vertellen waar ze is. Ze verwachtte toch dat hij terug zou komen en haar zou zoeken.’

‘We kunnen er niet eens naar gissen waarom ze dit heeft gedaan, meneer Stafford,’ antwoordde Giselle, die medelijden had met de loyale jongeman op wie ze, ondanks zijn gebrek aan cultuur en scholing, met de dag meer gesteld raakte.

‘Nou, dank u voor uw hulp, mevrouw. Ik zal dit adres morgen proberen. Ik vaar over tien dagen terug naar huis en ik kan zelfs voor Lord Harry niet langer blijven. Anders heb ik misschien geen vrouw meer als ik weer thuiskom,’ voegde hij eraan toe.

‘U kunt alleen uw best doen, meneer Stafford, meer niet.’ Ze glimlachte even naar hem en liep toen weg.

Bill maakte weer gebruik van een tuktuk voor de twintig minuten durende rit naar het adres dat Giselle hem had gegeven. Het was in het hart van de stad; een smalle, donkere straat met houten gebouwen die in vreemde hoeken naar elkaar toe neigden en eruitzagen alsof een zuchtje wind ze kon doen omvallen. De stank van etenswaren die in de goot lagen te rotten was overweldigend en Bills maag trok samen toen hij voor het gebouw stond waar Lidia kennelijk ooit had gewoond.

Toen hij aanklopte, deed een oude, tandeloze vrouw open. Beseffend dat het geen zin had te proberen met de plaatselijke bevolking te praten, liet Bill haar de foto zien.

Ze knikte en wees naar boven.

‘Is ze hier?’ Bills hart sloeg een slag over. De vrouw sprak in rad Thais, schudde haar hoofd en gebaarde. Bill zette zijn voet op de drempel.

‘Lidia? Boven?’

‘Mai, mai, mai!’

Bill wist in elk geval dat dat ‘nee’ betekende.

‘Waar is ze dan? Lidia?’ Hij probeerde het ook met gebaren.

Toen werd de deur dichtgesmeten en werden bijna zijn tenen geamputeerd.

Bill bonkte nog een paar keer op de deur, maar kreeg geen reactie. Hij liep door de straat heen en weer, klopte aan weerskanten van de straat op de deuren, met even weinig resultaat.

Het was hopeloos. Hij zou simpelweg terug naar huis moeten en Lord Harry vertellen dat hij had gefaald. Als hij eerlijk was, was het vanaf het begin een gedoemde missie geweest. Een vermist meisje, net na de oorlog verdwenen in een miljoenenstad. En een westerling die door de bevolking argwanend werd bekeken en niet met hen kon communiceren. Hij hoefde zich niet schuldig te voelen. Hij had zijn best gedaan voor Harry, maar er was geen mogelijkheid om ergens anders te gaan zoeken. Hij zou de tijd die hem nog restte besteden aan het kopen van orchideeensoorten, en dan volgens plan terugkeren naar Engeland.

Bill liep langzaam de straat door op zoek naar zijn tuktuk, die leek te zijn verdwenen. Toen hij de hoek om ging, kwam hij op een grote, lawaaierige markt. Hij kocht een kommetje noedels en slenterde doelloos tussen de stalletjes door tot hij er een zag met een grote hoeveelheid prachtige, zoet geurende orchideeën. Hij bleef staan om de planten te bestuderen, waarvan hij er veel nog niet eerder had gezien.

‘Help u?’ zei een stem achter de planten.

Bill tuurde door de rij Dendrobium en zag een kleine man op de grond gehurkt zitten.

‘Spreekt u Engels?’ vroeg Bill verbaasd.

‘Beetje Engels, ja.’ De man stond op en kwam achter de bloemen vandaan. Hij kwam maar tot Bills borst. ‘Help u, meneer? Heb veel zeldzame orchidee hier. Mijn familie, wij breng uit ons kwekerij in Chiang Mai. Wij beroemd,’ zei hij trots. ‘Verkopen aan koninklijk paleis.’

‘Ik zie inderdaad dat het bijzondere planten zijn.’ Bill wees naar een prachtige oranje orchidee met tere bloemblaadjes met donkere aders rond een witte, langwerpige kam. Hij zette zijn kommetje noedels samen met de foto van Lidia op een schragentafel en pakte de plant op om die beter te bekijken.

‘Wat is dit?’

‘Dat, meneer, is Dendrobium unicum. Zeldzaam en duur.’ De man grinnikte. ‘Hou van sterk licht en droog weer.’

‘En deze?’ Bill pakte een plant op met ragfijne lila blaadjes. Hij wou dat hij pen en papier had meegenomen om de namen en details van de bloemen te noteren. Deze man leek te weten waar hij over praatte.

‘Dat, meneer, Aerides odoratum. Groei op grond in bos. Hou van schaduw.’

‘En deze?’

De daaropvolgende twintig minuten vergat Bill Lidia helemaal en ging hij een wereld binnen die hij begreep en waarvan hij hield. Zijn vingers jeukten om het hele stalletje op te kopen en naar zijn eigen kas te verschepen. Dan kon hij de komende vijf maanden elke soort leren kennen, experimenteren met temperatuur, licht en vochtigheidsgraad en proberen of hij de soort zelf kon kweken vanuit de oorspronkelijke plant, of ze misschien zelfs kruisen en een hybride kweken.

‘Bent u morgen ook hier?’ vroeg Bill, zich afvragend hoe hij transport moest vinden voor alle planten die hij wilde hebben, en waar hij ze moest opslaan.

‘Elke dag, meneer.’

‘Ik wil de orchideeën die ik koop naar Engeland verschepen, ziet u.’

‘Ja, meneer, ik regel. Wij sturen kratten naar dok om op uw boot te laden.’

‘En ik zal erbij zijn als u ze inpakt en laadt,’ zei Bill ferm, omdat hij niet af wilde varen en thuis tot de ontdekking komen dat hem vijf kratten madeliefjes waren verkocht. ‘Ik kom morgen terug om de planten uit te kiezen en u mijn reisgegevens door te geven.’

‘Oké, meneer. Ik zie u morgen.’

‘Ja, dank u.’ Bill liep weg, nog steeds met zijn gedachten bij de orchideeën.

‘Meneer, meneer! U vergeet foto!’

De man kwam zwaaiend met de foto achter hem aan.

‘Ja, inderdaad. Dank u.’ Hij stak zijn hand ernaar uit en zag dat de man de foto bekeek.

Hij glimlachte naar Bill. ‘Zij erg mooi. Ik ken haar.’

Bill hapte naar adem. ‘U kent haar?’

‘Ja. Zij is Lidia. Goede klant. Zij woont daar.’ De man wees naar de straat waar Bill net vandaan kwam. ‘Maar ik niet zie haar nu. Misschien zij weg.’

Bill probeerde rustig te blijven en langzaam te praten, opdat de man hem zou begrijpen. ‘Kunt u erachter komen waar ze heen is gegaan?’

‘Ja, gemakkelijk. Mijn nicht veel jaren haar vriendin. Ik vraag haar.’

‘Alstublieft. Zo snel mogelijk. Het is heel belangrijk dat ik haar vind.’

‘Waarom?’ De man fronste. ‘Zij in problemen? Wil niet problemen.’

‘Nee, daar is geen sprake van.’ Bill wist dat het zinloos was hem het hele verhaal uit te leggen, dus zei hij: ‘Zeg maar tegen uw nicht dat Harry op zoek is naar Lidia. Dan begrijpt ze het wel.’

De man dacht even na. ‘Oké, maar ik moet naar nicht en tijd maken om te vinden.’

Bill haalde een bankbiljet uit zijn zak en gaf het de man. ‘Ik kom morgen terug. Als u dan goed nieuws voor me hebt, betaal ik u nog meer.’

De man glimlachte. ‘Oké, meneer. Ik doe mijn best.’

‘Dank u.’

Bill liep weg en durfde nauwelijks te hopen dat de toevallige ontmoeting tot het resultaat zou leiden dat hij zo hard nodig had.