35
De opening van de nieuwe Bamboo Bar werd goed bezocht door de gemeenschap van expats, die na jaren onder Japans bestuur blij waren dat ze iets te vieren hadden. Ze kwamen in groten getale, gooiden de lokale Mekong-whisky achterover en maakten sanuk, Thais voor ‘lol’.
Met minder dan een uur om te repeteren was Harry blij dat hij een kundig pianist was en ervaring had opgedaan in de Changi-gevangenis met het spelen van jazz voor de jappen. Hij werkte samen met een Nederlandse drummer – ook een ex-krijgsgevangene, net als hij – en een Russische saxofonist die om onbekende redenen in Bangkok terecht was gekomen en die een lijst van nummers had weten op te stellen die ze alle drie kenden.
De sfeer was levendig, rokerig en zweterig. Harry had nog nooit met andere musici samengespeeld en genoot enorm van de kameraadschap. Het enthousiaste applaus toen zijn vingers in een virtuoze solo over de toetsen vlogen bezorgde Harry een rilling van plezier die hij zelden had ervaren. Hij keek naar Lidia, die er prachtig uitzag zoals ze in een zijden sarong met een dienblad vol drank door de bar liep.
Toen alle drie de muzikanten verklaarden dat er echt geen toegiften meer zouden komen omdat ze uitgeput waren en dropen van het zweet, liep Harry de bar uit en over het terras naar het gazon dat naar de rivier leidde. In verband met de verduistering hadden ze het laatste deel van de avond bij kaarslicht gespeeld en het enige licht boven de rivier was dat van de volle maan.
Harry stak een sigaret op en zuchtte diep. Vanavond had hij een paar uur lang het gevoel gehad erbij te horen. Het maakte niet uit dat hij een ontheemde onder ontheemden was, een ongelijksoortig allegaartje van mensen uit alle windstreken, samengebracht door onbekende tragedies. Hij was geen kapitein in het leger geweest, of een edelman en toekomstig lid van het Britse Hogerhuis die een groot landgoed zou erven. Hij was niets meer geweest dan een pianist die anderen met zijn talent had vermaakt en plezier had bezorgd. Hij had ervan genoten omdat hij simpelweg zichzelf was geweest.
De volgende dag ontmoette Lidia hem zoals afgesproken in de lobby van het hotel.
‘Madame’ had een houten bootje voor hen geregeld, compleet met een bootsman die hen zou brengen waar Lidia wilde. Toen Harry instapte voelden zijn benen slapper aan dan de afgelopen paar dagen, dankzij de late avond en vier glazen whisky.
‘Kapitein Crawford, ik denk wij gaan eerst rivier op en langs Grote Tempel,’ zei Lidia, die op het houten bankje tegenover hem zat. ‘Daarna wij gaan naar drijvende markt, oké?’
De Amerikaanse uitdrukking klonk vreemd over haar oosterse lippen.
‘Oké,’ zei hij, en het woord klonk ook vreemd over zijn eigen lippen. ‘En noem me in godsnaam Harry.’
‘Oké, Harry.’ Ze glimlachte.
Ze vertrokken van de hotelpier en voegden zich tussen het verkeer. De Chao Phraya deed dienst als verkeersader voor de hele stad en het verbaasde Harry dat zich niet meer botsingen voordeden omdat stuurlui met slechts enkele centimeters tussenruimte tegemoetkomende boten ontweken. Grote zwarte aken, soms wel vier op een rij, bijeengehouden met touwen en voortgetrokken door kleine sleepbootjes, verschenen als dreigende walvissen aan de horizon. Na een paar bijna-botsingen voelde Harry dat zijn handen trilden.
Lidia merkte zijn spanning op. ‘Wees niet bang, Harry. Onze bootsman, Sing-tu, hij vaart deze boot al dertig jaar. En hij nooit ongeluk, oké?’
Ze boog voorover en gaf een klopje op zijn hand.
Het zachtmoedige gebaar betekende voor Lidia niets, dat wist hij zeker, maar voor een man die al jaren geen affectie had ondervonden was het een moment om te koesteren.
‘Harry, kijk.’
Hij volgde haar tengere uitgestrekte hand en zag een gebouw dat waarlijk de benaming ‘paleis’ verdiende. Met de V-vormige daken in Thaise stijl, bedekt met goud en iets wat reusachtige smaragden en robijnen leken die schitterden in de zon was het als een plaatje uit een van de boeken die zijn moeder hem voorlas toen hij klein was.
‘Dit is huis van koning en koningin. Wij hebben nu nieuwe koning, omdat oude is doodgeschoten.’
Harry lachte hardop om Lidia’s ongezouten opmerking. Hij wist zeker dat haar beknopte spreekwijze meer te maken had met een gebrekkige Engelse woordenschat dan dat het een afspiegeling van haar persoonlijkheid was, en daarmee nam ze hem nog meer voor zich in.
‘Wil je naar binnen om smaragden boeddha in wat te zien? Hij erg mooi en beroemd. Wordt door veel monniken verzorgd.’
‘Waarom niet?’ zei Harry. ‘Mag ik vragen wat een wat is?’ zei hij grinnikend toen de bootsman de boot aanmeerde door een touw rond een houten paal bij de pier te gooien.
‘Jij zou tempel noemen,’ verduidelijkte Lidia, die moeiteloos uitstapte en Harry meetrok.
De tuinen rondom het paleis en de tempel van de Smaragden Boeddha waren spectaculair, vol levendige kleuren en met overal de geur van jasmijn.
Harry bleef staan voor een prachtige plant met tere roze en witte bloemen. ‘Orchideeën,’ zei hij. ‘Ze groeiden tussen de struiken rondom de Changi-gevangenis en sinds ik in Bangkok ben zie ik ze overal. In Engeland zijn ze zeldzaam.’
‘Hier het is als onkruid,’ zei Lidia.
‘Jeetje! Ik wou dat wij thuis zulk onkruid hadden,’ zei Harry en hij bedacht dat hij er een paar mee moest nemen voor zijn moeder.
Hij volgde Lidia de trap op naar de tempel en trok net als zij zijn schoenen uit. Binnen was het donker en fris, de monniken in hun saffraankleurige gewaden zaten op hun knieën te bidden voor de prachtige en verbazingwekkend kleine smaragden boeddha. Lidia knielde ook neer met haar handen in gebedshouding, en Harry deed hetzelfde.
Even later hief hij zijn hoofd en bleef nog even zitten genieten van de rust en vrede in de tempel. Tijdens zijn tijd in Changi had hij bij gebrek aan een betere tijdsbesteding een aantal lezingen over godsdienst gevolgd. Een daarvan ging over het boeddhisme en hij herinnerde zich dat hij had gedacht dat het ethos ervan zijn eigen gevoelens en ideeën over de wereld dichter benaderde dan andere religies.
Ze verlieten uiteindelijk de tempel en stapten weer het heldere zonlicht in.
‘Wil je nu naar drijvende markt?’ vroeg Lidia toen ze weer in de boot stapten. ‘Het is lange boottocht, maar ik denk jij zult leuk vinden.’
‘Wat jij maar voorstelt,’ zei Harry.
‘Oké, ik stel het voor.’ Lidia sprak de bootsman in het Thais toe en ze vertrokken met hoge snelheid. Harry leunde achterover op de achtersteven en keek naar het voorbij drijvende Bangkok. Ondanks het koele rivierbriesje was het een erg warme dag en hij wou maar dat hij iets had meegenomen om zijn hoofd te beschermen.
Na een poosje draaide de bootsman van de rivier af een smalle klong op en navigeerde hij hen over de drukke waterweg. Bij de drijvende markt vielen ze stil, want ze werden omringd door houten bootjes vol koopwaar en mensen die prijzen riepen naar hun klanten, die vanaf hun eigen bootjes terugriepen.
Het was een prachtig gezicht: kleurrijke zijde, gemalen specerijen in jutezakken, de geur van kip aan het spit, vermengd met de geur van vers geplukte bloemen… het droeg allemaal bij aan de exotische sfeer.
‘Wil jij eten, Harry?’ vroeg Lidia.
‘Ja,’ wist Harry uit te brengen, al voelde hij zich heel vreemd. Misschien was het de zon, maar hij was duizelig en misselijk. Lidia stond op, riep naar een bootsman die kipsatés maakte en ze kocht er een paar. Harry sloot zijn ogen. Het zweet brak hem uit en het lawaai om hem heen overweldigde hem. De roepende, schelle stemmen, de sterke geuren en de hitte… lieve hemel, de hitte! Hij moest dringend water hebben…
‘Harry, Harry, word wakker.’
Hij deed zijn ogen open en zag Lidia op hem neerkijken; ze hield een koele doek tegen zijn voorhoofd. Ze waren in een verduisterde kamer en hij lag op een smal veldbed op de grond. ‘Waar ben ik?’ vroeg hij. ‘Wat… is er gebeurd?’
‘Jij valt flauw in boot en stoot jouw hoofd aan het hout. Ben je oké?’ Lidia’s grote ogen keken bezorgd.
‘Ik begrijp het. Sorry.’ Hij probeerde overeind te komen. ‘Mag ik wat water?’ Zijn kurkdroge keel en wanhopige verlangen naar water brachten duistere herinneringen aan Changi boven.
Lidia gaf hem een veldfles en hij dronk gulzig.
‘We brengen jou naar ziekenhuis, ja?’ stelde Lidia voor. ‘Jij niet goed.’
‘Nee, echt, het komt wel weer goed nu ik wat heb gedronken. Ik denk dat het te warm was in de zon en dat ik uitgedroogd raakte, dat is alles.’
‘Zeker weten?’ Lidia leek niet overtuigd. ‘Je bent ziek geweest van dengue. Misschien is terug.’
‘Ik weet het zeker, Lidia, echt.’
‘Dan wij gaan terug naar hotel. Kun jij staan?’ vroeg ze.
‘Natuurlijk.’ Hij smeekte zijn benen hem te dragen en met de hulp van Lidia en de bootsman verliet hij het hutje waarin Lidia hem uit de zon had gelegd en klom hij terug in de boot. Harry glimlachte wrang om het idee dat hij was flauwgevallen op de drijvende markt terwijl hem dat in de gevangenis, zelfs onder de vreselijkste omstandigheden, nooit was overkomen.
‘Jij zet dit op. Ik word bruin en lelijk in gezicht voor jou,’ merkte Lidia op, en ze nam haar hoed in koeliestijl af en plantte die op Harry’s hoofd. ‘Drink nog wat water.’ Ze gaf hem de veldfles.
‘Wat bedoel je, bruin en lelijk?’ vroeg Harry terwijl hij weer ging liggen, dankbaar voor de schaduw die de hoed leverde.
‘Het is een klassenkenmerk in Thailand,’ legde Lidia uit. ‘Als je bleke huid hebt, ben je van goede klasse; donkere huid en je bent boer!’
‘Ik begrijp het,’ zei Harry glimlachend terwijl de bootsman weg manoeuvreerde van de drijvende markt en naar de Chao Phraya. Lidia zat naar hem te kijken. Ze wendde haar blik geen moment van zijn gezicht af. Hij deed zijn ogen dicht. Hij voelde zich veel minder zwak, maar wist dat er iets niet in orde was.
Terug bij het hotel hielp Lidia hem uit de boot en de veranda op.
‘Jij gaat naar jouw kamer en rusten, Harry,’ zei ze. ‘Ik vertel madame jij ziek.’
Harry sliep de hele middag en werd later gewekt door een piccolo die op de deur klopte om hem te vertellen dat meneer Ainsley even bij hem wilde komen kijken.
‘Stuur hem maar binnen,’ zei Harry knikkend. Inwendig kreunde hij om de bekende pijn in zijn botten.
‘Beste jongen, ik hoorde van Giselle dat er vanmiddag wat is voorgevallen op de drijvende markt,’ zei Sebastian toen hij binnenkwam. ‘Je voelt je weer niet goed, is het wel?’
‘Ik vrees van niet,’ zei Harry. ‘Ik dacht dat het misschien de drukte was, maar ik weet nu bijna zeker van niet.’
‘Verdorie!’ Sebastian ging op een rieten stoel zitten. ‘Ik neem aan dat het inhoudt dat je niet kunt reizen over een paar dagen. Ik kwam je vertellen dat ik ook passage hebt geboekt en samen met je naar Engeland zou varen.’
‘Het spijt me, ouwe kerel, maar ik betwijfel of ik fit genoeg zal zijn om mee te gaan.’
‘Ik laat zo snel mogelijk een dokter naar je toe komen,’ zei Sebastian somber. ‘Verdraaid jammer, dat wel. Ik verheugde me op een gezamenlijke boottocht. Nadat ik hier vier jaar heb vastgezeten, wilde ik maar van de gelegenheid gebruikmaken om naar huis te gaan en mijn ouders op te zoeken. Mijn moeder wordt al oud, weet je, arme vrouw. Nou dan,’ zei Sebastian terwijl hij zich overeind hees, ‘ik zal de piccolo meteen naar de dokter sturen. Red je je wel in Bangkok zonder mij?’
‘Natuurlijk wel,’ verzekerde Harry hem.
‘Vreemd dat ik nu terugga en jij niet, maar het is nu eenmaal zo. Ik zal natuurlijk wat geld voor je achterlaten. Dat kun je me in Engeland wel een keer terugbetalen. Ik zal bij je ouders langsgaan om hun te verzekeren dat je wel een keer terugkomt. We willen niet dat ze denken dat je gedeserteerd bent.’
‘Nee,’ mompelde Harry, die zich vreselijk voelde.
‘Nog iets.’ Sebastian bleef bij de deur nog even staan. ‘Dit land kan erg verleidelijk zijn en hoe langer je blijft, hoe aantrekkelijker het wordt. Word er niet verliefd op, beste jongen, wil je? Anders kom je misschien nooit meer thuis.’
De dokter kwam en bevestigde dat Harry weer een aanval van knokkelkoorts had.
‘U hebt te vroeg te veel gedaan, jongeman,’ zei hij en hij gaf Harry een flinke dosis kinine om de koorts omlaag te brengen. ‘Ik zag u gisteren spelen in de bar.’ Hij glimlachte. ‘Dat deed u verdraaid goed. Maar dat kan nu even niet. U weet hoe het gaat: rust, veel drinken, zo nodig kinine, en laten we hopen dat we u dit keer uit het ziekenhuis kunnen houden.’
‘Ja, dokter.’
‘Ik schrijf u ook vitamines voor. Ik laat een van de jongens het wel halen. En ik kom morgen terug. Ik zal madame inlichten en ik weet zeker dat ze wel iemand zal sturen om een oogje op u te houden.’
‘Wat ben ik u schuldig voor de moeite, dokter?’
De dokter draaide zich om en glimlachte even. ‘Ik ben ú wat schuldig, jongeman. Het zijn dappere soldaten als u die deze verrekte oorlog voor ons hebben gewonnen. Goedendag, kapitein Crawford.’
Harry zakte telkens weg in een onrustige, koortsachtige slaap. Ergens in de loop van de avond werd er zachtjes op zijn kamerdeur geklopt.
‘Binnen,’ zei hij. De deur ging open en daar stond Lidia hem bezorgd aan te kijken.
‘Madame zegt jij voelt nog steeds niet goed. Dat jij hebt weer dengue. Het is mijn schuld. Ik moet je niet meenemen naar drukke hete plaats als jij niet sterk bent.’
‘Lidia, toe nou, ik had je gevraagd me mee te nemen.’
Hoewel hij zich vreselijk voelde, kon Harry niet anders dan naar haar blijven kijken. Ze zag er volmaakt uit in de zachte gloed van de lamp; alles aan haar was prachtig in zijn koortsige ogen. Hij voelde plotseling een onverwachte en ongepaste golf van verlangen.
‘Mag ik je voorhoofd zien?’ vroeg ze, naar hem toe komend.
‘Mijn voorhoofd vóélen, bedoel je? Natuurlijk.’ Hij knikte en genoot van haar koele handpalm op zijn voorhoofd, om nog maar te zwijgen van haar heerlijke geur zo dichtbij.
‘Ja, jij bent te warm,’ verkondigde ze. Toen haalde ze een zakje kruiden uit de zak van haar rok. ‘Thuis gebruiken wij altijd Chinese medicijn. Deze speciaal voor koorts en pijn in botten. Wil jij proberen? Ik kan thee voor jou maken.’
‘Lidia, ik wil alles wel proberen,’ zei Harry vol vuur. ‘Ik heb er zo verdomd genoeg van om ziek te zijn.’
‘Dan ik breng het jou en jij voelt je morgen al beter. Ik beloof het.’ Ze glimlachte. ‘Zit magie in.’
‘Ik hoop het,’ antwoordde Harry, en hij glimlachte zwakjes.
‘Ik ga nu klaarmaken.’
‘Dank je.’
Harry keek haar na en ging weer liggen. Hij keek naar de plafondventilator en bedacht dat zijn ogenschijnlijke pech ook wel zijn voordeel kon zijn.
Lidia was binnen tien minuten terug met een glas in haar hand.
‘Ik waarschuw jou, Harry, het smaakt heel vies,’ zei ze toen ze hem overeind hielp.
‘Dan werkt het zeker. Dat zei mijn moeder tenminste als ze me vieze medicijnen gaf toen ik klein was,’ schertste Harry zwak.
Harry kokhalsde bijna bij de eerste slok thee, maar hij herinnerde zich de levende maden die hij in de Changi-gevangenis had gegeten, hield zich voor dat hij niet zo flauw moest doen en dronk alles op.
‘Jeetje,’ zei hij toen, ‘je had gelijk.’
Lidia gaf hem wat water om de smaak weg te spoelen.
‘En nu, Harry, jij rusten. Als jij iets nodig hebt, dan bellen. Madame heeft mij gevraagd vannacht in kamer tegenover te slapen. Ik kijk over een uur bij jou. Jij krijgt gauw heel, heel warm, maar zijn alleen kruiden die koorts breken en gaat over.’
‘Ik verheug me er al op,’ zei hij terwijl ze naar de deur liep. Hij vroeg zich af of het dwaas was geweest haar te vertrouwen.
‘Maak je geen zorgen, Harry. Ik ben hier.’
Lidia’s voorspelling kwam uit: binnen een uur stond Harry in brand. Lidia kwam met koele doeken voor zijn voorhoofd toen hij woelde en draaide door de hoge koorts. Een paar uur later zakte die en viel Harry uitgeput in slaap.