45

BANGKOK

1947

Bill zat achter in een tuktuk; een hand hing op de houten leuning, met de andere probeerde hij zijn kleine koffer in evenwicht te houden terwijl de driewieler door de straten van Bangkok denderde. Toen ze een hoek om en een smallere straat in slingerden, miste de tuktuk ternauwernood een vrouw die twee ondiepe manden rijst als een reusachtige weegschaal aan een paal over haar schouders had hangen.

Hij kneep zijn ogen dicht en bad dat er snel een eind zou komen aan de angstaanjagende rit en hij plotseling het Oriental Hotel zou zien opduiken. Hij was de intense hitte van het Verre Oosten vergeten; hij was uitgedroogd en baadde in het zweet.

‘Elsie,’ kreunde hij, ‘waarom heb ik niet naar je geluisterd?’

Te bedenken dat hij nu in zijn kas op Wharton Park bezig zou kunnen zijn, zich verheugend op zijn avondeten met lever en bacon en later Elsies warme, zachte lichaam tegen zich aan. In plaats daarvan zat hij in een land dat nog warmer was dan zijn kas, met in het vooruitzicht waarschijnlijk een bord van de rijst waar hij zo’n hekel aan had gekregen. En wie wist waar hij zijn hoofd die avond te ruste zou leggen? Hij putte troost uit het feit dat zijn terugreis al was geboekt voor over veertien dagen. In vergelijking met de vier lange jaren in Changi stelden twee weken niets voor.

‘Lord Harry, u wordt mijn dood, zeker weten,’ mompelde Bill toen de tuktuk voor een wat sjofel uitziend gebouw stopte.

Long-Lam Orienten, krup. De bestuurder wees ernaar en Bill slaakte een zucht van verlichting toen hij het bord boven de deur zag dat bevestigde dat hij zijn bestemming had bereikt.

Bills koffertje werd uit zijn hand getrokken door een kleine portier, die hem door de ruime lobby naar de receptie bracht. Daar zat een knap Thais meisje. Bill wist dat Lidia hier had gewerkt en bad dat hij meteen in de roos had geschoten.

‘Hallo, juffrouw. Eh… ik wil graag een kamer voor twee weken.’

‘Natuurlijk, meneer. Het is honderdtwintig baht per nacht, exclusief ontbijt,’ antwoordde het meisje in goed Engels.

‘Goed dan,’ zei Bill, die niet precies wist hoeveel dat in Britse ponden was, maar Harry had hem voldoende geld meegegeven.

‘Wilt u hier tekenen, meneer, dan brengt de portier u naar uw kamer. Die heeft een mooi uitzicht over de rivier,’ voegde ze er glimlachend aan toe.

‘Dank u.’ Bill krabbelde zijn naam op het formulier. Het meisje stak toen haar hand in een houten vakje achter haar en haalde er een grote sleutel uit. ‘U bent zeker niet toevallig, Lidia, of wel?’

‘Nee, sorry, meneer, zij is enkele maanden geleden vertrokken. Ik ben haar vervangster. Mijn naam is Ankhana.’ Ze gaf hem de sleutel.

‘Weet u misschien, juffrouw, waar Lidia nu werkt?’

‘Sorry, meneer. Zij vertrok voor ik kwam. Ik heb haar niet ontmoet. U kunt madame Giselle vragen, de hotelmanager, maar zij is nu niet hier.’ Ankhana pakte een belletje en de kleine portier verscheen achter Harry. ‘Ik wens u een fijn verblijf, meneer.’

‘Dank u.’

Bill volgde de portier naar zijn kamer en hij was net als Harry voor hem verrukt over het uitzicht op de rivier.

Na een dutje en een kattenwasje aan de wasbak ging Bill op zoek naar het restaurant. Op het schaduwrijke terras bestelde hij een biertje en een heerlijke hamburger, een delicatesse die hij – met dank aan de Amerikaanse soldaten – had ontdekt toen hij in Singapore op de boot naar huis wachtte. Bill besloot dat hij er best aan zou kunnen wennen om als een heer te worden bediend en alles te krijgen aangereikt. Maar het enige wat hij wilde was Lidia zo snel mogelijk vinden en zijn vreselijke taak, haar alles uit te leggen, afhandelen. Dan kon hij zich daarna concentreren op het uitkiezen van de orchideeën die hij naar Engeland wilde verschepen.

‘Twee weken, Lord Harry, meer krijgt u niet van me,’ mompelde hij in zijn bierglas. ‘Dan zit ik weer op de boot terug naar mijn Elsie.’

Na de lunch ging Bill terug naar de receptie om te zien of de hotelmanager in haar kantoor zat.

‘Begin met Giselle,’ had Harry gezegd. ‘Ze weet overal van en het is best mogelijk dat ze iets van Lidia heeft gehoord sinds ze me haar telegram stuurde.’

Giselle zat inderdaad in haar kantoor en kwam naar buiten om Bill te begroeten.

‘Kan ik u helpen, meneer?’

‘Ja, eh… mevrouw. Ik ben hier namens Lord Harry Crawford.’

‘Mon dieu!’ Giselle trok een wenkbrauw op. ‘Onze verdwenen Britse pianist. Nou, komt u dan maar met me mee.’

Ze tilde het houten balieblad op om Bill door te laten en ging hem voor naar haar kantoor. ‘Gaat u alstublieft zitten, meneer…?’

‘Stafford, mevrouw. Bill Stafford.’

‘Dus,’ zei Giselle en ze keek hem aan terwijl ze achter haar bureau plaatsnam, ‘moet ik aannemen dat Lord Crawford zijn geboorterecht niet zal opgeven om met onze receptioniste te trouwen en als muzikant in onze bar te werken?’

‘Nee, mevrouw, dat zal hij niet.’

‘Quelle surprise,’ mompelde Giselle. ‘Natuurlijk vermoedde ik dat al, maar hij klonk erg overtuigend toen hij vertrok. Ik dacht,’ zei ze, triest glimlachend, ‘dat voor deze ene keer de liefde misschien zou triomferen. Maar dat kan natuurlijk niet.’

‘Hij was – is – vreselijk verliefd, mevrouw. Maar hij weet nu dat hij onmogelijk naar hier kan verkassen. Zijn vader is onlangs overleden, ziet u, en hij moet het landgoed en alle verantwoordelijkheden die daarbij horen overnemen.’

‘U hoeft het niet uit te leggen, meneer Stafford. Ik begrijp het volkomen. En ik moet aannemen dat u niet hier bent om de verandering in zijn plannen aan mij uit te leggen, maar aan de vrouw die hij heeft beloofd terug te komen, oui?’

‘Ja, mevrouw.’ Bill bloosde onder haar scherpe blik en voelde zich vreemd verantwoordelijk voor Harry’s daden.

‘U weet dat ze hier niet langer werkt?’

‘Ja, dat heeft meneer me verteld. Weet u waar ze is?’

‘Zoals ik Lord Crawford in mijn telegram al meldde, was Lidia op een ochtend drie maanden geleden plotseling verdwenen. Sindsdien heb ik niets meer van haar gehoord.’

‘Was ze ziek, mevrouw? Lord Crawford is buiten zichzelf van bezorgdheid.’

‘Dat geloof ik niet. Ze zag er niet ziek uit, de laatste keer dat ik haar zag. Hoewel ze wel iets triests over zich had…’ Giselle schudde haar hoofd. ‘Ik denk dat we allebei wel begrijpen waarom dat was. Ze was een heel mooi meisje; pienter, leergierig en een aanwinst voor dit hotel. Ik vind het jammer dat ik haar kwijt ben.’

‘Waarom denkt u dat ze is vertrokken, mevrouw?’

‘Wie weet? Je hebt natuurlijk wel je vermoedens, maar ik kan alleen maar aannemen dat het om persoonlijke redenen was.’ Giselle zuchtte. ‘Het was helemaal niets voor Lidia. Ze was altijd erg betrouwbaar. En gelukkig hier, dacht ik.’

‘Kan ze naar haar familie zijn gegaan?’ opperde Bill. ‘Meneer zei dat hij hen een keer met juffrouw Lidia had bezocht, op een eiland een hele dag treinen van Bangkok vandaan.’

‘Nee, ik weet zeker dat ze daar niet is. Ik was ook bezorgd toen ze verdween. Ik heb haar oom op Koh Chang geschreven om te vragen of Lidia bij hen was. Hij antwoordde dat hij haar niet had gezien, maar dat hij Lidia’s moeder zou schrijven om te vragen of alles in orde was. Helaas,’ zei Giselle, haar hoofd schuin, ‘scheen die oom er niet van op de hoogte dat Lidia’s moeder naar Japan was vertrokken. Lidia bleef achter om bij ons te blijven werken, maar het is natuurlijk mogelijk dat ze nu toch naar haar moeder is gegaan.’

‘Japan?’ Het hart zonk Bill in de schoenen. ‘Nadat ik krijgsgevangene ben geweest, geloof ik niet – sorry dat ik het zeg, mevrouw – dat ik het kan opbrengen daar naar haar te gaan zoeken.’

‘Natuurlijk niet. Bovendien is het vele, vele kilometers ver weg, meneer Stafford.’ Giselle leunde op haar bureau. ‘Ik weet niet met zekerheid wat Lidia is overkomen, maar ik wil u wel vertellen dat, als mijn instinct juist is, ze niet naar haar familie zal zijn gevlucht. Nee, dat is wel de laatste plaats waar ze heen kan zijn gegaan. Ik denk dat ze ergens daar is.’ Giselle gebaarde naar het raam. ‘Onder de grote mensenmassa van deze stad.’

‘O jeetje, mevrouw.’ Bill liet zijn hoofd hangen. Zijn taak leek onmogelijk te volbrengen. ‘Waar moet ik beginnen? Had ze hier in het hotel vriendinnen die ze misschien in vertrouwen heeft genomen?’

‘Ik ben me niet van een bepaalde vriendschap bewust. Lidia was erg op zichzelf,’ antwoordde Giselle. ‘Als ze een… persoonlijk probleem had, betwijfel ik of ze het zou delen. Ze zou eerder als een gewond dier wegkruipen.’

Bill keek naar zijn eeltige handen en wist niet wat hij moest doen. ‘Mevrouw, ik kan niet naar huis gaan zonder haar te hebben gevonden. Ik heb meneer gezworen haar te zullen vinden. En daarbij…’

‘Daarbij wat, meneer Stafford?’

Bill ademde diep in. ‘Als ik haar niet vind en Lord Harry niet kan verzekeren dat alles in orde is met juffrouw Lidia, dan zou hij best eens zelf naar haar kunnen komen zoeken. Hij houdt zo ontzettend veel van haar… U heeft geen idee wat voor kwelling die arme man doormaakt omdat hij weet dat hij zijn plicht moet doen. Ik zweer u dat hij hier zou zitten als hij kon. En onder ons gezegd, mevrouw, wat zou er dan van ons allemaal op Wharton Park worden? Mijn vrouw Elsie en ik, onze ouders en nog honderdvijftig anderen plus hun vrouwen en kinderen, zijn voor ons levensonderhoud afhankelijk van het landgoed. Als meneer verdween zou het een chaos worden, dat kan ik u wel vertellen. Dus u ziet, mevrouw, ik ben niet alleen hier voor hem, maar ook voor mezelf en de mijnen, en de anderen die Lord Harry thuis nodig hebben.’

‘Ja, ik begrijp hoe verscheurd Lord Crawford moet zijn. Ik heb immers de liefde tussen hen gezien, en het is tragisch voor hen allebei dat ze niet samen kunnen zijn. C’est la vie, meneer Stafford,’ verzuchtte Giselle. ‘Ik zal doen wat ik kan om u te helpen.’ Ze tikte met haar pen op het bureau terwijl ze nadacht. ‘Misschien moet u voor de zekerheid bij de ziekenhuizen langsgaan. Ik heb ergens een lijst.’ Ze opende een lade van haar bureau en doorzocht die.

‘Ik weet niet eens haar achternaam.’

‘Die kan ik u wel geven. Hier.’ Giselle gaf hem een vel papier. ‘Dit is een lijst van alle ziekenhuizen in Bangkok. We hebben die laten uittypen voor familieleden van krijgsgevangenen in Birma. Die oorlog, zo veel pijn. En dat is nog niet voorbij, hè?’

‘Ik weet het, mevrouw,’ zei Bill. ‘Hij heeft mij en mijn leven voor altijd veranderd, dat is zeker. En alles op z’n kop gezet.’

‘Ja, want onder normale omstandigheden zouden Harry en Lidia elkaar nooit ontmoet hebben, maar dat is nu wel gebeurd en pouf!’ Giselle maakte een wegwuivend gebaar. ‘Kijk eens naar de ellende die het voor velen heeft veroorzaakt.’ Ze schreef iets op een ander vel papier en gaf dat ook aan Bill. ‘Lidia’s achternaam, en een berichtje in het Thais waarin staat dat u haar zoekt. Dat kunt u bij de recepties van de ziekenhuizen laten zien.’

Bill werd bleek bij het vooruitzicht. Hij had in Changi meer dan genoeg ziekte en leed gezien. ‘Ik moet zeggen, mevrouw, dat ik me er niet op verheug haar daar te gaan zoeken.’

‘U moet ergens beginnen, meneer Stafford, en het is toch zeker het beste om de ziekenhuizen eerst uit te sluiten?’ Giselle stond op en Bill ook. ‘Lord Crawford mag zich gelukkig prijzen dat zo’n trouwe en loyale vriend als u die hele reis maakt om hem te helpen.’

‘Ik ben zijn werknemer, mevrouw. Ik doe wat hij me vraagt.’

‘Nee, meneer Stafford, Lord Crawford heeft u een missie toevertrouwd die hij alleen aan een vriend zou toevertrouwen, wat uw rang in zijn huishouden ook is.’

‘Nou, dan hoop ik maar dat ik hem kan volbrengen,’ verzuchtte Bil.

‘Dat lukt u beslist,’ zei Giselle terwijl ze de deur van haar kantoor opende. ‘Als Lidia nog leeft en gevonden wil worden, zult u haar vinden.’