2

Ik ben weer elf. Ik sta in een enorme ruimte waarvan ik weet dat het een vestibule is, maar die in mijn ogen wel een kathedraal lijkt. Het plafond is hoog boven me en als ik ernaar kijk, zie ik dat het beschilderd is met wolken en mollige engeltjes zonder kleren aan. Dat fascineert me en ik tuur er zo gespannen naar dat ik niet in de gaten heb dat er op de trap iemand naar me staat te kijken.

‘Kan ik je helpen, jongedame?’

Ik schrik zo dat ik bijna de kostbare pot die ik vast heb laat vallen, terwijl die de reden is dat ik hier ben. Mijn grootvader heeft me gestuurd om hem aan Lady Crawford te geven. Ik ben niet blij, want ik ben bang van haar. De keren dat ik haar vanuit de verte heb gezien, zag ze er oud, mager en boos uit. Maar grootvader Bill stond erop.

‘Ze is heel verdrietig, Julia. De orchidee zal haar misschien opvrolijken. Ga nou maar gauw, brave meid.’

De persoon op de trap is beslist niet Lady Crawford. Het is een jongen, misschien vier of vijf jaar ouder dan ik, met een dikke bos kastanjebruine krullen die naar mijn idee veel te lang zijn voor een jongen. Hij is erg lang, maar akelig mager; zijn armen lijken wel staken die uit zijn opgerolde mouwen steken.

‘Ja, ik zoek Lady Crawford. Ik kom haar deze brengen uit de kassen,’ weet ik te stamelen.

Hij slentert verder de trap af en komt met uitgestrekte handen voor me staan.

‘Ik zal hem wel aan haar geven, als je wilt.’

‘Mijn grootvader zei dat ik hem zelf aan haar moest geven,’ antwoord ik nerveus.

‘Jammer genoeg ligt ze nu te rusten. Het gaat niet zo goed met haar, weet je.’

‘Dat wist ik niet,’ antwoord ik. Ik wil vragen wie hij is, maar durf het niet. Hij kan vast mijn gedachten lezen, want hij zegt: ‘Lady Crawford is familie van me, dus ik denk dat je me wel kunt vertrouwen, denk je ook niet?’

‘Ja, hier.’ Ik geef hem de orchidee, heimelijk opgelucht dat ik die niet zelf hoef af te leveren. ‘Wil je Lady Crawford vertellen dat mijn grootvader zegt dat dit een nieuwe…’– ik worstel om me het woord te herinneren – ‘hybride is, die nog maar net bloeit?’

‘Ja, dat zal ik doen.’

Ik blijf staan, niet goed wetend wat ik nu moet doen. Hij blijft ook staan.

Uiteindelijk zegt hij: ‘Hoe heet je eigenlijk?’

‘Julia Forrester. Ik ben de kleindochter van meneer Stafford.’

Hij trekt een wenkbrauw op. ‘Maar natuurlijk. Nou, ik ben Christopher Crawford. Kit voor mijn vrienden.’

Hij steekt de hand uit waarmee hij niet de plant vasthoudt en ik pak hem beet.

‘Leuk je te ontmoeten, Julia. Ik heb gehoord dat je goed piano kunt spelen.’

Ik bloos. ‘Ik vind van niet,’zeg ik.

‘Doe maar niet zo bescheiden,’ berispt hij me. ‘Ik heb kokkie en je grootmoeder er vanmorgen over horen praten. Kom mee.’

Hij houdt nog steeds mijn hand vast en trekt me plotseling met zich mee door de hal en door een reeks kamers vol met het soort formele meubels die het huis de uitstraling van een levensgroot poppenhuis geven. Ik vraag me onwillekeurig af waar ze ’s avonds gaan zitten om televisie te kijken. Eindelijk gaan we een kamer binnen die in goudkleurig licht baadt, dat door de drie ramen valt die van de vloer tot het plafond reiken en die uitkijken op het terras dat toegang geeft tot de tuin. Er staan grote sofa’s rondom een reusachtige marmeren open haard en in de verste hoek voor een van de ramen staat een vleugelpiano. Kit Crawford leidt me erheen, trekt het krukje naar achteren en duwt mij erop neer.

‘Vooruit dan. Laat eens wat horen.’

Hij trekt de klep omhoog en een regen aan stofdeeltjes dwarrelt op, glinsterend in het licht van de middagzon.

‘Weet je… weet je zeker dat het mag?’ vraag ik.

‘Tante Crawford slaapt aan de andere kant van het huis. Er is weinig kans dat ze het zal horen. Toe nou!’ Hij kijkt me verwachtingsvol aan.

Aarzelend leg ik mijn handen op de toetsen. Ik heb nog nooit zulke toetsen aangeraakt. Ik weet het op dat moment niet, maar ze zijn afgewerkt met het fijnste ivoor en ik speel op een honderdvijftig jaar oude Bechstein-vleugel. Ik sla een toets heel licht aan en toch resoneert de echo van het geluid door de snaren, waardoor het wordt versterkt.

Hij staat met zijn armen over elkaar te wachten en ik realiseer me dat ik geen keus heb. Ik begin ‘Clair de Lune’ te spelen, een stuk dat ik nog maar pas heb geleerd. Het is momenteel mijn favoriete stuk en ik heb het uren geoefend. Terwijl de noten onder mijn vingers tevoorschijn komen vergeet ik Kit. Ik word meegevoerd door de prachtige klanken die dit fantastische instrument produceert. Ik ga zoals altijd ergens anders heen, naar een plek ver weg van hier. De zon schijnt op mijn vingers en verwarmt mijn gezicht. Ik speel misschien wel beter dan ik ooit heb gedaan en ik ben verrast als mijn vingers de laatste toets raken en het stuk ten einde is.

Ik hoor applaus ergens op de achtergrond en roep mezelf terug naar de enorme kamer en naar Kit, die met een blik vol ontzag naar me staat te kijken.

‘Wow!’zegt hij. ‘Dat was briljant!’

‘Dank je.’

‘Je bent nog zo jong. Je vingers zijn zo klein; hoe kunnen ze zo snel over de toetsen vliegen?’

‘Ik weet het niet, dat… gebeurt gewoon.’

‘Wist je dat de man van tante Crawford, Harry, Lord Crawford, kennelijk een talentvol pianist was?’

‘O nee, ik… dat wist ik niet.’

‘Nou, dat was hij dus wel. Dit was zijn piano. Hij stierf toen ik nog een baby was, dus ik heb hem nooit horen spelen. Kun je nog iets anders spelen?’

Deze keer kijkt hij oprecht enthousiast.

‘Ik… ik geloof echt dat ik moet gaan.’

‘Nog eentje, alsjeblieft?’

‘Goed dan,’ zeg ik.

En ik begin ‘Rapsodie op een thema van Paganini’ te spelen. Opnieuw ga ik helemaal op in de muziek en ik ben halverwege wanneer ik plotseling een stem hoor roepen.

‘stop! Hou daar onmiddellijk mee op!’

Ik doe wat me gezegd wordt en kijk naar de deuropening van de salon. Daar staat een lange, magere, grijze vrouw met een woedende blik in haar ogen. Mijn hart begint heel snel te kloppen.

Kit loopt naar haar toe. ‘Sorry, tante Crawford, ik had Julia gevraagd iets te spelen. U sliep, dus ik kon u niet om toestemming vragen. Hebben we u wakker gemaakt?’

Een paar kille ogen kijken hem aan. ‘Nee. Je hebt me niet wakker gemaakt. Maar, Kit, daar gaat het helemaal niet om. Je weet toch wel dat ik het verboden heb dat er iemand op die vleugel speelt?’

‘Het spijt me heel erg, tante Crawford. Daar had ik geen erg in. Maar Julia speelt fantastisch. Ze is pas elf, maar ze speelt nu al als een concertpianiste.’

‘Genoeg!’ bijt zijn tante hem toe.

Kit buigt zijn hoofd en beduidt me hem te volgen.

‘Nogmaals, sorry,’zegt hij terwijl ik achter hem aan de kamer uit glip.

Als ik langs Lady Crawford loop, houdt ze me staande. ‘Ben jij Staffords kleindochter?’ vraagt ze, en haar kille, blauwe ogen kijken me doordringend aan.

‘Ja, Lady Crawford.’

Ik zie haar blik heel even iets milder worden en het lijkt bijna alsof ze zal gaan huilen. Ze knikt en lijkt slechts met moeite iets te kunnen zeggen. ‘Ik…het speet me te horen dat je moeder is gestorven.’

Kit voelt de spanning aan en onderbreekt die. ‘Julia kwam een orchidee voor u brengen. Het is een nieuwe uit de kassen van haar grootvader, nietwaar, Julia?’ moedigt hij me aan.

‘Ja,’ zeg ik, en ik doe mijn best niet te gaan huilen. ‘Ik hoop dat u haar mooi vindt.’

Ze knikt. ‘Vast wel. Zeg tegen je grootvader dat ik dankjewel heb gezegd.’

Alicia stond geduldig in de rij voor een veilingcatalogus.

‘Ben je als kind ooit in dit huis geweest?’ vroeg ze.

‘Ja,’ antwoordde Julia, één keer.’

Alicia wees naar het plafond. ‘Nogal ordinair, die engeltjes, vind je niet?’

‘Ik vond ze altijd wel mooi,’ antwoordde Julia.

‘Een raar oud huis is het,’ vervolgde Alicia, die de haar toegestoken catalogus aanpakte en de menigte door de vestibule en een gang naar een grote kamer met eikenhouten lambrisering volgde waar alle te verkopen voorwerpen uitgestald stonden. Ze gaf Julia de catalogus. ‘Triest dat het wordt verkocht, eigenlijk. Het is meer dan driehonderd jaar de zetel van de familie Crawford geweest,’ mijmerde ze. ‘Het eind van een tijdperk en zo. Zullen we even rondlopen?’ Alicia pakte Julia bij de elleboog en voerde haar mee naar een elegante maar gebarsten Griekse kruik – die naar het mos aan de binnenkant te oordelen als plantenbak voor zomerbloemen was gebruikt. ‘Wat vind je van deze voor papa?’

Julia haalde haar schouders op. ‘Misschien. De keus is aan jou.’

Alicia merkte Julia’s afnemende interesse en haar eigen irritatie op en zei: ‘Nou, waarom lopen we niet apart, zodat we sneller alles kunnen bekijken? Begin jij aan deze kant, dan begin ik daar en dan zien we elkaar over tien minuten bij de deur.’

Julia knikte en keek toe terwijl Alicia naar de andere kant van de kamer liep. Ze was de laatste tijd geen grote menigtes gewend en voelde zich onaangenaam claustrofobisch. Ze liep naar het minder drukke gedeelte van de kamer. In een hoek stond een schragentafel, waar een vrouw achter stond. Julia liep erheen omdat ze nergens anders heen kon.

‘Deze spullen zitten niet in de veiling,’ zei de vrouw. ‘Het zijn eigenlijk maar wat prulletjes. U kunt ze nu kopen, ze zijn afzonderlijk geprijsd.’

Julia pakte een exemplaar van The Children’s Own Wonder Book met ezelsoren op. Ze sloeg het open en zag dat het van 1926 dateerde.

‘Voor Hugo, van grootmoeder, veel liefs.’

Er was ook een exemplaar uit 1932 van Wilfred’s Annual en een van Marigold Garden van Kate Greenaway.

De boeken hadden iets ontroerends; meer dan tachtig jaar hadden Crawford-kinderen de verhalen erin gelezen terwijl ze opgroeiden in de kinderkamer ergens hierboven. Julia besloot ze voor zichzelf te kopen, om ze te bewaren voor de verdwenen kinderen van Wharton Park.

Links van de tafel stond een oude kartonnen doos vol prenten. Julia bladerde ze lusteloos door. De meeste waren litho’s, getekend met pen en inkt, afbeeldingen van de grote brand in Londen, oude schepen en lelijke huizen. Daartussen zat een versleten bruine envelop. Ze haalde hem uit de doos.

In de envelop zaten aquarellen, elk van een andere soort orchidee.

Er zaten bruine vlekken op het crèmekleurige papier waarop ze geschilderd waren en ze schatte dat de schilderingen eerder het werk waren van een enthousiaste amateur dan van een professional. Niettemin zouden ze er in een lijstje aan de muur wellicht heel bijzonder uitzien, dacht ze. Bij elk stond de Latijnse naam van de orchidee onder de stengel geschreven.

‘Wat kosten deze?’ vroeg ze aan de vrouw.

De vrouw nam de envelop van haar over. ‘Ik weet het niet. Er staat geen prijs op.’

‘Als ik u er dan eens twintig pond voor gaf, vijf pond per stuk?’opperde Julia.

De vrouw keek naar de wat slordige schilderingen en haalde haar schouders op. ‘Tien pond voor het hele stel lijkt me wel voldoende, denkt u ook niet?’

‘Dank u.’ Julia haalde het geld uit haar portemonnee, betaalde en liep toen de kamer door om zich bij Alicia te voegen, die al op haar stond te wachten.

Alicia’s blik viel direct op de envelop en de boeken onder Julia’s arm.

‘Heb je iets gevonden?’ vroeg ze.

‘Ja, inderdaad.’

‘Mag ik eens kijken?’

‘Ik laat ze je wel zien als we thuis zijn.’

‘Oké,’ gaf Alicia toe. ‘Ik ga op de kruik bieden die we gezien hebben. Het is nummer 6, dus hopelijk hoeven we niet te lang te blijven. De veiling kan elk moment beginnen.’

Julia knikte. ‘Ik ga intussen een stukje wandelen. Ik heb behoefte aan frisse lucht.’

‘Prima.’ Alicia zocht in haar handtas naar haar sleutels en gaf die aan Julia. ‘Voor het geval het hier langer duurt. En anders zie ik je over een halfuur bij de voordeur. Misschien moet je me wel helpen mijn trofee de trap af te dragen.

‘Dank je.’ Julia nam de sleutels aan. ‘Tot straks.’

Ze liep de kamer uit, de gang door en de vestibule in, die nu verlaten was. Ze bleef even naar de engeltjes op het plafond staan kijken en zocht toen de deur die naar de salon leidde waar de vleugel stond waarop ze ooit had gespeeld. De deur aan de andere kant van de vestibule stond open.

In een opwelling liep ze erheen. Ze aarzelde een paar seconden en stapte toen de deur door. De grote kamer baadde in schemerig januarilicht. De ongebruikte meubels waren nog precies zoals ze zich die herinnerde. Ze liep nog een aantal kamers door tot ze bij de deur van de salon kwam.

Vandaag scheen er geen zonlicht door de hoge ramen en het was bitter koud in de kamer. Ze liep langs de haard en de sofa’s, waar een onaangename geur van schimmel uit opsteeg, en naar de vleugel.

Pas toen merkte ze de lange gestalte op, die met zijn rug naar haar toe door het raam achter de piano naar buiten stond te kijken. Hij ging half schuil achter het damasten gordijn – waarvan de stof nu zo teer was dat die deed denken aan ingewanden die je door papierdunne huid heen zag.

Ze verstarde op haar plaats en besefte onmiddellijk dat ze hem herkende. Hij verroerde zich niet en stond stil als een standbeeld. Hij had haar niet gehoord.

Julia begreep dat ze een moment van persoonlijke overpeinzing verstoorde, draaide zich om en probeerde de kamer net zo stilletjes te verlaten als ze hem was binnengekomen.

Ze had net de deur bereikt toen ze hem hoorde zeggen:

‘Kan ik u helpen?’

Ze draaide zich weer om. ‘Het spijt me, ik hoor hier niet te zijn.’

‘Nee, dat klopt.’ Hij keek haar aan en trok toen zijn wenkbrauwen in een frons naar elkaar toe. ‘Ken ik u niet?’

Ze stonden goed tien meter uit elkaar, maar Julia herinnerde zich het dikke kastanjebruine krulhaar, het slanke lijf – dat iets voller en nog minstens dertig centimeter langer was geworden sinds ze hem de laatste keer had gezien – en de scheve mond.

‘Ja, ik… dat wil zeggen, we hebben elkaar jaren geleden ontmoet,’ hakkelde Julia. ‘Neem me niet kwalijk. Ik ga wel weg.’

‘Nee, maar.’ Zijn gezicht ontspande in een glimlach van herkenning. ‘Het is de kleine Julia, de kleindochter van de tuinman, nu een wereldberoemd concertpianiste. Ik heb gelijk, nietwaar?’

‘Ja, ik ben Julia,’ zei ze knikkend, ‘al ben ik niet zo zeker van de term “wereldberoemd”…’

Kit trok zijn wenkbrauwen op. ‘Niet zo bescheiden, Julia. Ik heb een paar van je cd’s. Je bent echt beroemd! Een echte “celebrity”! Wat doe je hier in hemelsnaam? Je brengt vast een groot deel van je leven in vijfsterrenhotelsuites over de hele wereld door.’

Julia besefte dat hij het niet had gehoord.

‘Ik ben… bij mijn vader op bezoek,’ loog Julia.

‘Nou, we voelen ons vereerd.’ Kit veinsde een halve buiging. ‘Jij bent mijn aanspraak op beroemdheid. Ik vertel iedereen dat ik de eerste ben die je “Clair de Lune” heeft horen spelen. Wel toepasselijk dat we elkaar weer ontmoeten in deze kamer, nu het huis op het punt staat verkocht te worden.’

‘Ja, het spijt me dat te horen,’ antwoordde ze stijfjes.

‘Dat hoeft niet. Het is gewoon het beste. Tante Crawford heeft het helemaal te gronde laten gaan toen ze hier nog woonde, en mijn vader had het geld en de belangstelling niet om er iets aan te doen. Eerlijk gezegd mag ik blij zijn dat ik iemand heb gevonden die het van me wil overnemen. Het zal een fortuin kosten om het te restaureren.’

‘Dus Wharton Park Estate is van jou?’ vroeg ze.

‘Ja, als straf voor mijn zonden, vrees ik. Nu tante Crawford is gestorven, en onlangs ook mijn vader, ben ik de volgende. Het probleem is dat ik niets anders heb geërfd dan een lading schulden en een massa problemen. Maar goed,’ zei hij met een schouderophalen, ‘sorry dat ik zo negatief klink.’

‘Je zult het ergens toch wel jammer vinden?’

Ze stonden nog steeds tien meter uit elkaar. Kit stak zijn handen in zijn broekzakken en liep naar haar toe. ‘Eerlijk gezegd op het persoonlijke vlak niet, nee. Ik kwam hier als kind alleen in de vakantie, dus ik heb er geen sterke emotionele band mee. En de grote meneer uithangen is niet echt mijn stijl. Maar het feit dat ik degene was die de beslissing moest nemen om driehonderd jaar familiegeschiedenis te verkopen, heeft me wel een paar slapeloze nachten bezorgd, dat geef ik toe. Maar wat voor keus heb ik? Het landgoed zit diep in de schulden en ik moet het verkopen om de crediteuren te betalen.’

‘Verkoop je het helemaal?’ vroeg ze.

Kit haalde een hand door zijn weerbarstige krullen en zuchtte. ‘Ik ben erin geslaagd de binnenplaats bij de stallen, waar een deel van de arbeiders vroeger woonde, en een schamele paar hectares grond buiten de verkoop te houden. Er loopt een eigen pad naar de weg dat ik kan opknappen, zodat ik de hoofdingang niet hoef te gebruiken. Mijn nieuwe thuis is een wat armoedig huisje zonder centrale verwarming en met een vochtprobleem,’ zei hij glimlachend. ‘Maar het is beter dan niets en ik ben het aan het renoveren. Ik denk dat het wel okè zal zijn wanneer ik ermee klaar ben.’

‘Mijn grootouders woonden daar en mijn moeder is er geboren,’ zei Julia. ‘Ik heb de huisjes aan de binnenplaats nooit als armoedig gezien en het vochtprobleem heb ik niet opgemerkt, maar ik neem aan dat je wel gelijk hebt.’

‘Natuurlijk!’ Kit werd rood. ‘Jezus, dat klonk vreselijk arrogant. Het spijt me dat ik er zo neerbuigend over deed. De reden dat ik ervoor heb gevochten om de binnenplaats te behouden is feitelijk dat ik het een heel mooi plekje vind. Echt waar,’ zei hij met nadruk, ‘ik kijk ernaar uit er te gaan wonen. En als ik de rest van de stallen en de huisjes heb weten te renoveren, hoop ik dat ik ze kan verhuren om wat inkomen te genereren.’

‘Heb je nergens anders een huis?’

‘Net als jij ben ik lang in het buitenland geweest. Ik ben er op de een of andere manier nooit echt aan toegekomen een huis te zoeken…’ Kits stem stierf weg en hij wendde zijn blik af om naar buiten te kijken. ‘En ik heb niet bepaald goede herinneringen aan deze plek. Ik heb hier in mijn jeugd een aantal ellendige zomers doorgemaakt.’

‘Ik vond het altijd heerlijk op Wharton Park.’

‘Nou ja, het is een mooi oud huis, en de ligging is magnifiek,’ gaf Kit met enige reserve toe.

Julia bestudeerde hem. Hij was erg bruin, maar zag er afgetobd en uitgeput uit. Omdat ze niets anders wist te zeggen antwoordde ze: ‘Nou, ik hoop dat je gelukkig wordt in je nieuwe woning. Ik kan maar beter gaan.’

‘En ik vermoed dat ik achter in de veilingruimte moet gaan rondhangen.’

Ze liepen naast elkaar door de verduisterde kamers naar de vestibule.

‘En,’ vroeg Kit op kameraadschappelijke toon, ‘waar woon jij tegenwoordig? Een gigantisch penthouse met uitzicht op Central Park, vermoed ik.’

‘Nee, hoor. Ik zit momenteel in Blakeney, in een klein, vochtig huisje dat ik jaren geleden heb gekocht, toen iedereen zei dat ik wat geld in onroerend goed moest steken. Ik heb het de afgelopen acht jaar aan vakantiegangers verhuurd.’

‘Je hebt toch vast nog wel ergens anders een thuis?’ Kit fronste. ‘Beroemdheden verschijnen niet in de glossy magazines in vochtige huisjes in noordelijk Norfolk.’

‘Ik doe niet aan “glossy magazines”, hoor,’ zei Julia op verdedigende toon, ‘en het is… een lang verhaal,’ voegde ze eraan toe, zich realiserend dat ze de grote vestibule naderden. Ze had nog een dringende vraag te stellen. ‘Staan de kassen er nog?’

‘Dat weet ik niet,’ zei Kit schokschouderend. ‘Eerlijk gezegd ben ik nog niet in de moestuin geweest. Er was elders nogal veel te doen.’

Toen ze de vestibule binnenstapten, zag Julia haar zus al bij de deur staan met haar kruik. Ze zag er ongeduldig uit.

‘Daar ben je, Kit!’ Een lange vrouw met kastanjebruin haar en dezelfde donkerbruine ogen als hij sprak hen aan. ‘Waar zat je? De veilingmeester wil dringend met je praten over een vaas. Hij denkt dat het misschien een Ming of zoiets dergelijks is en hij vindt dat je hem uit de verkoop moet halen en door Sotheby’s moet laten taxeren.’

Julia zag een spoor van ergernis op Kits gezicht verschijnen. ‘Julia, mag ik je voorstellen aan Bella Harper, mijn zus.’

Bella bekeek Julia zonder veel belangstelling van top tot teen. ‘Hoi,’ zei ze afwezig terwijl ze haar arm door die van Kit stak. ‘Je moet echt nu meteen met de veilingmeester praten,’ zei ze vastberaden en ze trok hem mee weg.

Hij keek achterom en schonk Julia een vluchtige glimlach. ‘Leuk je weer te zien,’ riep hij, en toen was hij verdwenen.

Julia liep ook de vestibule door, naar Alicia, die de verdwijnende gestaltes nastaarde.

‘Waar ken je háár van?’ vroeg Alicia nieuwsgierig.

‘Wie?’ vroeg Julia terwijl ze de andere kant van de kruik vastpakte en ze hem de trap af en naar de auto droegen.

‘De afgrijselijke Bella Harper natuurlijk. Ik zag je net met haar praten.’

‘Die ken ik niet. Ik ken alleen haar broer, Kit.’

Ze waren bij de auto aangekomen en Alicia opende de achterklep om de kruik erin te zetten. ‘Bedoel je Lord Christopher Wharton, de erfgenaam van dit alles?’

‘Ja, ik neem aan dat hij dat nu is,’ zei Julia, ‘maar ik heb hem jaren geleden in dit huis ontmoet en toevallig kwam ik hem nu weer tegen.’

‘Ik snap jou niet, Julia; daar heb je nooit wat van gezegd toen we klein waren,’ zei Alicia fronsend terwijl ze een oude regenjas om de kruik wikkelde en die tegen de zijkant van de kofferbak schoof. ‘Laten we hopen dat we dit ding heel thuis krijgen,’ zei ze, en ze duwde de achterklep dicht. Ze stapten allebei in en Alicia startte de motor.

‘Heb je zin om even iets te drinken en een sandwich te nemen in de pub?’ vroeg Alicia. ‘Dan kun je me precies vertellen hoe je de knappe Lord Kit hebt leren kennen. Hopelijk is hij sympathieker dan zijn zus. Ik heb haar een paar keer gezien bij etentjes en ze behandelt me alsof ik nog steeds de kleindochter van de tuinman ben. Godzijdank erft het naaste mannelijke familielid de titel. Als Bella een man was geweest, was ze niet te stoppen!’

‘Nee… volgens mij is Kit helemaal niet zoals zij,’ zei Julia zacht. Ze wendde zich naar haar zus. ‘Bedankt voor het aanbod, maar als je het niet erg vindt, ga ik nu liever naar huis.’

Alicia zag de vermoeidheid in de ogen van haar zus. ‘Oké,’ antwoordde ze, ‘maar we gaan op de terugweg wel bij de winkel langs zodat ik wat voorraden voor je kan kopen.’

Julia stemde toe, te moe om haar tegen te spreken.

Alicia stond erop dat Julia op de bank bleef zitten terwijl zij de kachel aanmaakte en het eten opborg dat ze bij de plaatselijke Spar had gekocht. Voor één keer vond Julia het niet erg om bemoederd te worden. Het uitje – haar eerste in weken – had haar uitgeput. En het bezoek aan Wharton Park en de ontmoeting met Kit waren verwarrend geweest.

Alicia kwam de keuken uit met een dienblad dat ze voor Julia neerzette. ‘Ik heb soep voor je gemaakt. Eet hem alsjeblieft op.’ Ze pakte de bruine envelop die Julia op de salontafel had gelegd.

‘Mag ik?’ vroeg ze.

‘Natuurlijk.’

Alicia haalde de aquarellen uit de envelop, legde ze op de tafel en bestudeerde ze. ‘Ze zijn prachtig,’ zei ze, ‘en het volmaakte cadeau voor papa. Laat je ze inlijsten?’

‘Als dat voor die tijd nog lukt.’

‘Je komt zondag toch wel naar ons toe voor zijn verjaardagslunch, hè?’ vroeg Alicia.

Julia knikte aarzelend en pakte haar soeplepel op.

‘Lieverd, ik weet dat het moeilijk zal zijn, dat grote familiebijeenkomsten je op het moment niet zo trekken, maar ik weet ook dat iedereen zich erop verheugt je te zien. En pap zou het vreselijk vinden als je niet kwam.’

‘Ik kom wel. Natuurlijk kom ik.’

‘Mooi.’ Alicia keek op haar horloge. ‘Ik denk dat ik maar beter kan gaan, terug naar het gekkenhuis.’ Ze rolde met haar ogen, liep naar Julia toe en gaf een kneepje in haar schouder. ‘Kan ik verder nog iets voor je doen?’

‘Nee, dank je.’

‘Oké.’ Alicia plantte een kus op Julia’s hoofd. ‘En luister, laat alsjeblieft af en toe wat van je horen en denk erom dat je je mobieltje aan laat staan. Ik maak me zorgen om je.’

‘Ik heb hier bijna geen bereik,’ zei Julia, ‘maar ik zal het doen.’ Ze keek Alicia na, die naar de deur liep. ‘En bedankt. Bedankt dat je me hebt meegenomen naar Wharton Park.’

‘Het was me een genoegen, echt. Je hoeft maar te bellen en ik ben er. Hou je taai, Julia.’ De deur viel achter Alicia dicht.

Julia voelde zich slaperig en lusteloos. Ze liet de halflege kom soep op de tafel staan, liep vermoeid de trap op en ging met haar handen in haar schoot op haar bed zitten.

Ik wil niet beter worden. Ik wil lijden zoals zij hebben geleden. Waar ze ook zijn, ze zijn in elk geval samen, en ik ben hier alleen. Ik wil weten waarom ik niet samen met hen ben weggenomen, want nu ben ik hier noch daar. Ik kan niet leven en ik kan niet sterven. Iedereen wil dat ik voor het leven kies, maar als ik dat doe, moet ik hen loslaten. En dat kan ik niet. Nog niet…