90

‘Kunnen we de details even laten zitten?’ zegt Max. ‘Je weet wel, tot we de kinderen hebben afgezet?’

‘Natuurlijk, sorry,’ zegt Jar en hij kijkt in de achteruitkijkspiegel van de Land Rover naar de twee jonge kinderen van Max, die op de achterbank zitten te stoeien met naast zich hun schooltassen en lunchtrommeltjes.

‘De volgende generatie moet absoluut weten wat ze in Guantánamo uit naam van de westerse democratie hebben uitgespookt, maar misschien kunnen we beter wachten tot ze wat ouder zijn. Laten we zeggen een jaar of tien.’

Jar weet een half glimlachje op te brengen en kijkt toe als Max de auto stilzet voor de basisschool in Dulwich. Eerder had Max erop gestaan om hem van Canary Wharf op te halen, ook al was het half vijf ’s ochtends. Jar had een paar uur bij Max thuis op de bank geslapen, tot grote opwinding van Max’ kinderen, die met grote ogen om de zitkamerdeur hadden gegluurd toen hij zich bewoog.

‘Hoe heet je?’ had het meisje gevraagd.

‘Jar, antwoordde hij, hij schatte dat ze een jaar of zes waren, tweeling, maar niet identiek.

‘Jar,’ vroeg het meisje, ‘wat is er met je hoofd gebeurd?’

‘Wat een rare naam,’ zei de jongen, hen onderbrekend, voordat Jar de tijd had om uit te leggen waarom hij voor de tweede keer in twee weken in het verband zat, waar deze keer Max’ vrouw voor had gezorgd.

‘Mijn vrienden noemen me Jam,’ zei hij.

‘Papa, die rare man heet Jam Jar,’ zeiden ze tegelijk terwijl ze naar de keuken renden.

Jar had de grootste moeite om niet in huilen uit te barsten, hij wilde dat hij de klok kon terugdraaien naar de tijd dat het leven nog eenvoudig was.

Nu, terwijl de kinderen uit de Land Rover klimmen en naar het schoolhek lopen, golft er een vlaag van angst door Jar heen. Stom van hem om met Max mee te gaan naar school, want daarmee brengt hij zijn kinderen in gevaar. De man in het trappenhuis was bewusteloos, maar ademde nog.

‘Sorry, ik had je niet mogen bellen of naar je toe moeten komen,’ zegt hij terwijl hij de straat door kijkt.

‘Waarom niet in hemelsnaam?’

‘Hij heeft me misschien naar hier gevolgd.’

‘Ik dacht dat je hem voor dood had achtergelaten,’ zegt Max terwijl hij de Land Rover weer start.

‘Dat heb ik ook.’

‘Ik maak me meer zorgen over de politie. Het wemelt van de bewakingscamera’s in de toren.’

‘In het trappenhuis heb ik er niet een gezien.’

‘Misschien niet.’ Max zwijgt even, kijkt of er van een van beide kanten verkeer aankomt. ‘Het zou niet de eerste keer zijn dat iemand zichzelf verwondt tijdens een brand­oefening. De laatste keer dat het gebouw werd geëvacueerd heeft een meisje van het kantoor naast me haar enkel gebroken. Mensen raken overstuur als ze die trap moeten nemen, de mensenmassa’s, het lawaai van de afzuigers.’

Twintig minuten later hebben ze Carl opgehaald bij zijn huis in Greenwich en zijn ze op weg naar Cromer, over de A2 naar de M25, om Londen heen en dan naar het noorden. Na zijn telefoontje naar Max had Jar Carl gebeld en gevraagd of hij zich ziek wilde melden op zijn werk, een grappige smoes leek nu misplaatst.

De sfeer is gespannen, de werkelijkheid van wat ze aan het doen zijn, waar ze naartoe gaan, dringt nu pas tot hen door. Jar kan nog steeds de implicaties niet bevatten van alles wat hij gisteravond heeft gezien en gelezen, of het feit dat een man het in het trappenhuis op hem had voorzien. Hij is er nu van overtuigd dat het dezelfde man is als degene die naar Gurnard’s Head was gekomen om Rosa terug te halen, misschien de vroegere labcollega over wie Martin het had in zijn dagboek, zijn lange fietsmaatje.

Jar vraagt zich af of Carl achterin zit te slapen terwijl hij hem bijpraat over de reden waarom ze met z’n allen op een regenachtige woensdagochtend naar Cromer rijden.

‘Het is een soort logboek,’ begint hij. ‘Martin schreef het als onderdeel van een cursus creatief schrijven waarvoor hij zich had aangemeld, om te oefenen voordat hij aan een roman begon.’

‘Dus het kan ook allemaal gelul zijn,’ zegt Carl, die wat heen en weer schuift.

‘Zou kunnen. Zijn huis is zwaar beveiligd, vanwege zijn vroegere werk. Overal camera’s. Hij schrijft dat hij zijn gasten bespiedt als die zich in de logeerkamer uitkleden.’

‘Een gluurder,’ zegt Max. ‘Een ouderwetse perverse kerel, maar geen psychopaat.’

‘Hij keek toen Rosa in bad ging,’ zegt Jar.

‘Vervelend.’

‘En hij had proefdieren, muizen, in zijn schrijfschuur. Verdronk die in bekers water, hing ze met leukoplast ondersteboven aan hun staart op. Hij gaf ze ook vrouwennamen: een paar ervan heetten Rosa.’

Het was stil geworden in de auto, op het hypnotiserende geluid van de ruitenwissers na. Jar kijkt in de buitenspiegel.

‘Maar door de laatste proef besefte ik pas wat er echt aan de hand was. Martin beschreef hoe hij een beroemd experiment uit de jaren zestig opnieuw heeft uitgevoerd, met een hond die herhaaldelijk in een hangmat elektrische schokken krijgt. Alleen was de “teef” die hij beschrijft geen hond. Hun hond.’ Hij valt even stil. ‘Het was Rosa.’

‘Hoe weet je dat zo zeker?’ vraagt Max.

‘Het was hetzelfde experiment dat ik eerder op een video heb aangetroffen, nadat jullie weg waren.’ Hij draait zich naar Carl toe. ‘Met een vrouw van wie ik dacht dat ze in Guantánamo zat.’

‘Wat bedoel je nou te zeggen, bro?’ vraagt Carl. ‘Dat Martin voor de yanks werkte? Dat Rosa in Gitmo werd gemarteld?’

Soms heeft Carl geen idee hoe hij overkomt, denkt Jar.

‘Twee weken geleden heeft Amy me een dagboek gegeven dat Rosa heeft geschreven. Althans, ik dacht dat zij het had geschreven. En voor sommige gedeelten klopt dat ook. De passages waarin ze over onze tijd samen in Cambridge schrijft. Maar toen ze een keer bij hen logeerde, heeft Martin er de hand op weten te leggen, zich toegang verschaft tot haar computer en zichzelf een kopie gestuurd toen zij problemen met de wifi had. Daar schrijft hij over in zijn eigen logboek.’

‘Wat net zo goed fictie kan zijn,’ zegt Carl.

Jar negeert hem. ‘Dus Martin leest Rosa’s dagboek, over haar tijd met mij, hoe we elkaar hebben ontmoet, hoe ze worstelde om de dood van haar vader te verwerken. Haar collegementor…’

‘Doctor Lance?’ vraagt Max.

Jar knikt. ‘Doctor Lance heeft in de gaten dat ze ongelukkig is. Hij stelde voor om naar de retraite in Herefordshire te gaan. Misschien heeft hij zelfs gezegd dat ze haar studie een jaar mocht opschorten en weer terug kon komen als ze zich sterker voelde. Maar er was geen therapeut op haar college.’

‘Hoe zit het dan met Karen?’ vraagt Max. ‘Ze schrijft heel veel over haar.’

‘Dat doet Martin ook, in zijn eigen logboek. Hij schrijft uitgebreid over haar stokkende ademteugjes als ze iets wil gaan zeggen. Behalve dat hij niet over Karen schrijft, maar over een van Amy’s vroegere vriendinnen van de universiteit, een Amerikaanse psychologe die Kirsten heet en hier een keer heeft gelogeerd.’

‘Kirsten, dat lekkere ding bij wie je in Harley Street bent geweest,’ zegt Carl.

‘Amy maakte zich zorgen over mijn rouwhallucinaties en vroeg haar vriendin Kirsten om me te helpen. Kirsten heeft jou benaderd om met mij in contact te komen, ze wist dat ik overgehaald moest worden.’

‘Ze zei dat ze junglemuziek draaide voor haar patiënten,’ zegt Carl. ‘Ik ben erin gestonken.’

‘Amy had de beste bedoelingen. Toen ik Kirsten ontmoette dacht ik onterecht dat ze eigenlijk Karen was, Rosa’s vroegere collegetherapeut, en dat ze ook op zoek was naar Rosa. Maar Karen heeft nooit bestaan. Ze was een creatie van Martin. Als de eerzuchtige romanschrijver die hij is, heeft hij haar verzonnen, maar gebaseerd op Kirsten toen ze hier logeerde. In zijn logboek schetst hij haar karakter als een schrijfoefening – de stokkende ademhaling, haar blonde haar, hoge jukbeenderen – niets waarvan de Booker Prize wakker zal liggen.’

‘Maar waarom wordt “Kirsten” in Rosa’s dagboek “Karen”?’ vraagt Max.

‘Martin heeft altijd al een roman willen schrijven, al sinds hij Engels dreigde te gaan studeren in Cambridge. Hij had het een keer geprobeerd, zonder succes, ik weet hoe dat voelt. En dan krijgt hij Rosa’s dagboek te pakken en komt hij op een idee. Hij begint het op te smukken, voegt hier en daar een stukje toe, laat zelfverzonnen personages opdraven, verzint dingen. Het verklaart waarom je nooit een therapeut op St.-Matthew’s hebt gevonden, laat staan een Amerikaanse die Karen heette.’

‘Dus Martin leent Rosa’s dagboek als basis voor zijn grote roman,’ zegt Max. ‘Maar dat verklaart nog niet waarom hij video’s online zet waarop ze door de Amerikanen wordt gemarteld.’

‘Dat doet hij ook niet.’ Jar wacht even, kijkt weer in de buitenspiegel. Er zat al een poosje een witte Transitbus achter hen. Hij tast naar het pistool in zijn jaszak, weet eigenlijk niet of hij die kille aanwezigheid wel zo geruststellend vindt. Hij heeft er tegen Max of Carl niets over gezegd.

‘Rosa was in die laatste weken gedeprimeerder dan ik dacht, dat begrijp ik nu wel. En ze schreef erover in haar dagboek. Ik weet niet hoeveel Martin heeft veranderd, maar hoe je er ook naar kijkt, ik heb haar verdriet onderschat.’

Niet te veel, hoopt Jar. Martin mag dan dingen aan haar dagboek hebben toegevoegd, Jar weet zeker dat hij ook dingen heeft weggehaald, haar relatie heeft aangepast, de oprechte liefde die ze voor elkaar voelden heeft afgezwakt.

‘Martin vermoedde iets,’ vervolgt Jar, ‘hij wist dat zelfmoord op z’n minst een mogelijkheid was, dus ging hij achter haar aan toen ze die avond het huis uit ging en naar de pier wandelde.’

‘Ik snap nog steeds niet waarom,’ zegt Max.

‘Hij zag in Rosa een kans, voor zowel zijn roman als voor zijn experimenten, de schrijver en de wetenschapper. In zijn logboek heeft hij het er voortdurend over hoe noodzakelijk het is om antidepressiva uit te testen op mensen – gestreste mensen – en over zijn frustratie dat de wet daar een stokje voor heeft gestoken. Guantánamo was de perfecte plek voor clandestiene klinische trials. En nu had hij een kans om ze onder vergelijkbare condities uit te voeren, al die krachtige antidepressiva waaraan hij had gewerkt. Wat de reden is waarom hij zijn eigen speciale plek had ingericht, een niet meer gebruikt proefdierenlaboratorium van zijn vroegere werkgever in Norwich. Daar ging hij naartoe om de echt akelige experimenten te doen, uit de buurt van de priemende ogen van de anti’s.’

‘Jezus, Jar. En schrijft hij daar allemaal in zijn logboek over?’

‘Bij wijze van spreken.’

Jar valt even stil, gebaart naar de fles water naast Carl en neemt een slok. Hij heeft een droge mond.

‘Toen hij haar eenmaal van de reling op de pier omlaag had gepraat, loopt hij met Rosa terug naar zijn auto zonder dat ze door de kapotte bewakingscamera’s op de pier worden gesignaleerd, of door de camera onder het hotel. Hij geeft haar een kalmeringsmiddel – makkelijk zat, gezien zijn vroegere werk – en voordat hij met haar naar zijn lab op het ongebruikte vliegveld rijdt, waar ze de daaropvolgende vijf jaar doorbrengt, pleegt hij nog een anoniem telefoontje naar de hulpdiensten.’

‘Christus,’ fluistert Carl.

‘En daar begint hij experimenten op haar uit te voeren. Doet alle dingen die hij tijdens zijn werk nooit met mensen mocht doen. Dat is de reden waarom hij haar heeft meegenomen. Het is bovendien materiaal voor zijn roman, een die hij altijd al wilde schrijven. Hij begint karakterschetsen aan haar dagboek toe te voegen, die hij in zijn eigen logboek heeft opgeschreven. Een jaar later stuit hij op jouw verhaal op het dark web, waarmee hij zijn verhaallijn heeft. We weten dat hij je artikel heeft gelezen, want hij heeft onder het mom van Laika57 een commentaar achtergelaten. Rosa heeft geen zelfmoord gepleegd, maar is door de Amerikanen meegenomen. Ze heeft een nieuw leven gekregen binnen een geheim programma dat Eutychus heette, een naam die hij uit een van de commentaren op jouw artikel heeft gehaald. Perfect voor iemand die dol is op spionagethrillers. Hij heeft ook nog andere details uit jouw verhaal in het dagboek opgenomen.’

‘Zoals de sas,’ zegt Max. ‘En Todd. De stukjes die ik heb verzonnen.’

‘Naarmate de jaren verstrijken, leidt hij al die details terug naar Rosa, laat haar elke dag het aangepaste dagboek lezen totdat ze het uiteindelijk gelooft. Dat vertelde ze me met zo veel woorden toen we elkaar op de kliffen in Cornwall ontmoetten. Dat was nog zo’n hersenexperiment van Martin, en het leverde bovendien feedback voor een auteur die zich ook zorgen maakte om geloofwaardigheid, of alles wel waarheidsgetrouw overkwam. Opnieuw de wetenschapper en de schrijver. Dus zij denkt echt dat ze in Herefordshire was gerekruteerd door Eutychus, ontsnapt is aan het programma en nu door de cia gevangen wordt gehouden op een Amerikaanse luchtmachtbasis. Maar dat is niet zo, ze wordt door haar oom mishandeld op een voormalig vliegveld uit de Tweede Wereldoorlog in Norfolk.’

Jar zwijgt. Iedereen is stil, wacht tot hij verdergaat. De bestelbus rijdt nog steeds achter hen, lijkt dichterbij te komen.

‘Op een dag weet ze werkelijk te ontsnappen, de dag dat Amy een computerman belt om haar te helpen met haar laptop. Martin is woedend op haar, bang voor wat de man mogelijk vindt, al die martelvideo’s. De meeste zitten op zijn harde schijf in de schuur, maar heeft hij enkele bestanden op Amy’s laptop gedownload voordat hij die aan haar gaf? Hij raakt in paniek, laat steken vallen. Rosa ruikt haar kans, ontsnapt uit het lab en vlucht over het Norfolkse platteland weg.’

‘En vervolgens zie jij haar op Paddington,’ zegt Carl.

‘Alleen geloof ik niet dat het Rosa is. Ik denk dat het de zoveelste rouwhallucinatie is. Maar uiteindelijk ontmoet ik haar toch, op Gurnard’s Head in Cornwall. Ze is beschadigd. Logisch natuurlijk.’

‘Vijf jaar heeft Martin op haar geëxperimenteerd,’ zegt Max, ‘gelooft ze dat ze door de Amerikanen wordt gestraft omdat ze weg wilde uit een verzonnen programma, Eutychus genaamd.’

‘En ze is weer teruggehaald,’ vervolgt Jar. ‘Niet door de inlichtingendiensten, maar door Martin, hij regelt een huurauto onder de naam John Bingham. Hij kan het niet laten: de naam van de man op wie Le Carré zijn personage George Smiley heeft gebaseerd. Hij heeft ook hulp, een grote kerel die net zo pervers is als hij, een vroegere labcollega met wie hij fietst. Ik weet dat ik hem had moeten tegenhouden toen hij haar meenam, dat ik op Gurnard’s Head tegenstand had moeten bieden, maar hij had een pistool en we konden geen kant op.’

‘Dezelfde man die je in Starbucks zag, tegenover kantoor?’ vraagt Carl.

Jar knikt. ‘En die me met een pistool in Cornwall opwachtte, en me geprobeerd heeft te vermoorden in een trappenhuis op Canary Wharf. Daar ben ik zeker van.’ Jar aarzelt, slikt moeizaam. ‘Ik heb Martin geholpen bij het terugvinden van Rosa, ik heb hem naar Gurnard’s Head geleid.’ Zijn stem breekt en het duurt even voor hij verder kan gaan. ‘Toen ze ontsnapte wist Martin precies wat hij moest doen: hij had een noodplan voor het geval ze ooit zou uitbreken. Hij vermoedde dat ze naar een speciale plek zou gaan, ze had in haar dagboek geschreven dat ze daar naartoe vluchtte “als de wereld ooit van zijn as is gegleden”. Behalve dat ze altijd had geweigerd om Martin te vertellen waar dat was. Maar ik wist het wel. En Martin wist dat ik het wist. Dus stuurt hij me haar dagboek, het door hem aangepaste exemplaar, geeft het aan Amy om het aan mij door te geven. Hij moedigt me aan – mij, de paranoïde aanhanger van complottheorieën – te denken dat Rosa op de vlucht is voor een of ander geheim programma van de inlichtingendienst. Ik ben een gemakkelijke prooi, wil maar wat graag geloven dat ze nog leeft, kan immers niet accepteren dat ze dood is, zelfs na al die jaren niet. Hij stuurt me e-mails die zogenaamd van haar zijn. Hij draait zelfs een vertrouwelijk document in elkaar, ‘Niveau 3, alleen bestemd voor Britten’, afgeleid van wat hij op verborgen spionagesites op het dark web bij elkaar heeft gesprokkeld. Hij weet dat Rosa naar onze geheime ontmoetingsplek komt en dat ik hem daarheen zal leiden. En dat doe ik dus ook.’

Jar kan door de tranen niet meer praten.

‘Dus ze is al die tijd bij Martin geweest,’ zegt Carl zachtjes.

Max schraapt moeizaam zijn keel. ‘Ze zeggen inderdaad dat een aanvaller vaak een bekende is van het slachtoffer.’

‘En nu heeft hij haar weer naar zijn lab teruggebracht,’ zegt Jar en hij doet zijn best sterk te klinken. ‘En we moeten haar vinden.’

Een tel later worden ze alle drie naar voren gegooid.

‘Jezus Christus,’ zegt Max. Hij heeft de grootste moeite om de Land Rover op de weg te houden. ‘Vrienden van je?’ vraagt hij terwijl hij in de achteruitkijkspiegel kijkt.

Carl en Jar draaien zich allebei om en kijken door de achterruit. De witte bestelbus die Jar eerder heeft gezien kleeft aan hun bumper, is zo dichtbij dat ze de bestuurder kunnen zien. Jar herkent de man die hij voor dood in het trappenhuis heeft achtergelaten. Die staart voor zich uit, zijn gezicht emotieloos als hij opnieuw de achterkant van de Land Rover ramt.

‘Niemand solt met een Defender,’ zegt Max, buiten adem.

‘Is hij het?’ vraagt Carl.

‘Hij is het,’ bevestigt Jar en hij draait zich naar Max toe, is bang voor wat hij gaat doen. Een uur eerder zaten de kinderen nog in de auto.

‘Hou je vast,’ zegt Max, en hij trapt op de rem.

Gierende remmen vergezeld van de stank van brandend rubber. Daarna gaat alles langzamer, dat lijkt althans voor Jar zo, en dan galmt er een luide knal als de bestelbus de achterkant van de Land Rover binnenrijdt. Jars hoofd bonst, maar hij draait zich om en ziet dat de voorruit van de bus aan de kant van de bestuurder aan scherven is, de kruin van zijn hoofd steekt door de wirwar van gebarsten glas naar buiten. Voordat iemand iets kan zeggen, is Max al weggespurt, terwijl de bestelbus met loeiende claxons hortend en stotend tot stilstand komt.

Vind Mij
cover.xhtml
Hoofdstuk-001.html
Hoofdstuk-002.html
Hoofdstuk-003.html
Hoofdstuk-004.html
Hoofdstuk-005.html
Hoofdstuk-006.html
Hoofdstuk-007.html
Hoofdstuk-008.html
Hoofdstuk-009.html
Hoofdstuk-010.html
Hoofdstuk-011.html
Hoofdstuk-012.html
Hoofdstuk-013.html
Hoofdstuk-014.html
Hoofdstuk-015.html
Hoofdstuk-016.html
Hoofdstuk-017.html
Hoofdstuk-018.html
Hoofdstuk-019.html
Hoofdstuk-020.html
Hoofdstuk-021.html
Hoofdstuk-022.html
Hoofdstuk-023.html
Hoofdstuk-024.html
Hoofdstuk-025.html
Hoofdstuk-026.html
Hoofdstuk-027.html
Hoofdstuk-028.html
Hoofdstuk-029.html
Hoofdstuk-030.html
Hoofdstuk-031.html
Hoofdstuk-032.html
Hoofdstuk-033.html
Hoofdstuk-034.html
Hoofdstuk-035.html
Hoofdstuk-036.html
Hoofdstuk-037.html
Hoofdstuk-038.html
Hoofdstuk-039.html
Hoofdstuk-040.html
Hoofdstuk-041.html
Hoofdstuk-042.html
Hoofdstuk-043.html
Hoofdstuk-044.html
Hoofdstuk-045.html
Hoofdstuk-046.html
Hoofdstuk-047.html
Hoofdstuk-048.html
Hoofdstuk-049.html
Hoofdstuk-050.html
Hoofdstuk-051.html
Hoofdstuk-052.html
Hoofdstuk-053.html
Hoofdstuk-054.html
Hoofdstuk-055.html
Hoofdstuk-056.html
Hoofdstuk-057.html
Hoofdstuk-058.html
Hoofdstuk-059.html
Hoofdstuk-060.html
Hoofdstuk-061.html
Hoofdstuk-062.html
Hoofdstuk-063.html
Hoofdstuk-064.html
Hoofdstuk-065.html
Hoofdstuk-066.html
Hoofdstuk-067.html
Hoofdstuk-068.html
Hoofdstuk-069.html
Hoofdstuk-070.html
Hoofdstuk-071.html
Hoofdstuk-072.html
Hoofdstuk-073.html
Hoofdstuk-074.html
Hoofdstuk-075.html
Hoofdstuk-076.html
Hoofdstuk-077.html
Hoofdstuk-078.html
Hoofdstuk-079.html
Hoofdstuk-080.html
Hoofdstuk-081.html
Hoofdstuk-082.html
Hoofdstuk-083.html
Hoofdstuk-084.html
Hoofdstuk-085.html
Hoofdstuk-086.html
Hoofdstuk-087.html
Hoofdstuk-088.html
Hoofdstuk-089.html
Hoofdstuk-090.html
Hoofdstuk-091.html
Hoofdstuk-092.html
Hoofdstuk-093.html
Hoofdstuk-094.html
Hoofdstuk-095.html
Hoofdstuk-096.html
Hoofdstuk-097.html
Hoofdstuk-098.html
Hoofdstuk-099.html
Hoofdstuk-100.html
Hoofdstuk-101.html
Hoofdstuk-102.html
Hoofdstuk-103.html
Hoofdstuk-104.html
Hoofdstuk-105.html
Hoofdstuk-106.html
Hoofdstuk-107.html
Hoofdstuk-108.html