74
Cromer 2012
Kirsten en ik zaten met z’n tweeën in de woonkamer en eerlijk gezegd hadden we allebei veel gedronken. Ik was van plan geweest om vanavond een rode tafelwijn te schenken, maar toen Kirsten door de voordeur binnen wandelde, uit Amerika, besloot ik in een opwelling om de champagne open te trekken. De andere gasten van vanavond – een paar gepensioneerde docenten kunstgeschiedenis – bleven na het eten nog een poosje en gingen toen weg. A voerde een lang telefoongesprek in de keuken en nu was ik alleen met Kirsten.
De laatste keer dat ik Kirsten heb gezien was toen A een paar weken geleden met haar facetimede. Computercamera’s zijn nooit erg flatteus, maar Kirsten, met haar blonde bobkapsel en hoge jukbeenderen, trok mijn aandacht. Ik heb zelfs een korte karakterschets geschreven in mijn Moleskine, in de hoop dat ik haar in het boek kan gebruiken. Nu ze hier is, in vlees en bloed, wil ik haar maar wat graag van dichterbij bekijken.
Vanavond ziet ze er stralend uit, adembenemend zelfs. Sterker nog, ze houdt ervan om te flirten: een opgetrokken wenkbrauw hier, een onderdrukte giechel achter een servet daar. Terwijl we op de bank in de woonkamer zitten te praten, onze knieën dichter bij elkaar dan noodzakelijk, spoelde ik in gedachten al snel vooruit naar later op de avond.
Haar manier van doen – een aanraking op de arm, dwalende blikken – is zo bedwelmend dat ik me afvroeg of ik eerder die dag soms iets had genomen, maar ik was clean. Ik was zelfs bereid om haar beroepskeuze door de vingers te zien en het soort tenenkrommende gesprek te beginnen waartoe ze ongetwijfeld haar cliënten aanmoedigde. Ze is van plan om over een paar jaar naar Londen te verhuizen, een praktijk te openen in Harley Street. Voor mij is dat genoeg om me voor enkele sessies aan te melden.
Ik maak maar een grapje. Ik heb gisteren al aan A uitgelegd dat als therapie echt zo goed was als zij beweerde, we niet in dit grote huis woonden en dat een hele antidepressiva-industrie brodeloos zou zijn.
‘Hoe zou jij je relatie met vrouwen willen omschrijven, Martin?’ vroeg Kirsten, voorafgaand aan haar schaamteloze ondervraging met diezelfde vreemde stokkende ademhaling die me was opgevallen toen ze met A aan het facetimen was.
‘Dat is een wel heel persoonlijke vraag.’
‘Macht der gewoonte, sorry. Laten we het over het weer hebben. Want dat doen jullie hier in Engeland toch? Veel interessanter.’
‘Toen ik drie was hebben mijn ouders me in de steek gelaten,’ zei ik, en ik nam een grote slok uit mijn glas. Ik had geen idee waarom ik haar dat vertelde, waarom ik daar zelfs maar over begon. Misschien was het een idiote poging om onze nationale aard te verdedigen, wilde ik bewijzen dat we best over iets anders kunnen praten dan regen alleen. Ik heb het nooit eerder met iemand over mijn ouders gehad, behalve met A, en dat was nadat we elkaar pas hadden ontmoet, toen ik haar wilde imponeren met mijn emotionele openhartigheid. (Ha!)
‘Wat akelig. Ben je in een kindertehuis geplaatst?’
Ik lachte, spottender dan mijn bedoeling was. ‘Ze scheidden van elkaar en ik werd naar mijn grootouders gestuurd.’
‘Heb je over dit alles met Amy gepraat?’
‘En zij heeft gevraagd of jij ervoor kunt zorgen dat ik er meer over ga vertellen.’
‘Niet als je dat niet wilt.’
‘Ze zegt dat ik te gesloten ben, maar ik weet eigenlijk niet of dit wel de juiste tijd of plek is om “openhartig” te worden. Een beetje onprofessioneel, vind je niet?’
Een stem in mijn hoofd zei tegen me dat ik moest opstaan, weglopen en de afwas gaan doen, maar ik bleef waar ik was. Diep vanbinnen heb ik altijd geweten dat ik met iemand moet praten. En waarom dan niet met de sexy Kirsten, een keus die ogenschijnlijk door mijn vrouw wordt goedgekeurd? Waren mijn motieven alleen maar zo zuiver.
‘Ik hoopte dat ik informeel met je zou kunnen praten, als een vriend van de familie, maar je hebt gelijk. Het is onprofessioneel. Laten we het maar niet doen.’
‘Ik dacht dat Amy een soort surrogaatmoeder zou zijn, wil je dat ik zoiets ga zeggen?’
‘Ik wil niet dat je iets zegt, Martin.’
‘Misschien was zij wel op zoek naar een vaderfiguur. Ik ben zeven jaar ouder dan zij.’
Jeetje, echt waar? Zo zie je er niet uit. Komt zeker door al die fietstochten door de heuvels, antwoordde ze, maar enkel in mijn hoofd.
‘Hebben je ouders ooit nog contact met je gezocht?’
‘Ik heb mijn moeder opgespoord toen ik in Cambridge zat. Ze zei me dat ik nooit meer contact mocht opnemen. Mijn vader heeft zichzelf een paar jaar na de scheiding dood gedronken.’
‘En was je close met je grootouders?’
‘Mijn opa is krijgsgevangene in Japan geweest. Hij was vlak voor de oorlog met mijn oma getrouwd. Toen hij niet terugkwam, nam ze aan dat hij dood was, dus had ze een verhouding met een Amerikaan hier in het vk. Toen mijn opa alsnog terugkwam heeft hij haar dat nooit vergeven. Hij heeft haar er de rest van haar leven voor gestraft, en de dochter van wie ze zwanger was, mijn moeder, ook.’
‘Was de Amerikaan de vader?’
‘Mijn opa zorgde er wel voor dat niemand dat vergat. Verteerd door woede tot op de dag van zijn dood.’
‘Was hij boos op jou?’
‘Hij sloot me altijd op onder de trap.’ Ik begaf me nu in onbekende wateren. Zelfs A had ik niets verteld over de kast die naar boenwas rook en zo klein was dat ik mijn knieën tegen mijn borst moest optrekken om erin te passen (ik was een lang kind). Wat was ik bang dat de trap boven me zou instorten als mijn opa naar zijn slaapkamer boven denderde. Dan kwam er stof van het plafond in de kast omlaag en moest ik mijn niezen onderdrukken. Als ik ook maar een kik gaf zou hij me naar buiten sleuren en me met een houten borstel afranselen. Eén keer heeft hij me daar zestien uur laten zitten.
‘Dat is misdadige mishandeling, Martin.’
‘Ik moet erbij zeggen dat ze er niets van moesten hebben dat ik bij hen woonde. Ik moet er niet aan denken wat de Japanners hem in de oorlog hebben aangedaan. Mijn oma was te bang om in te grijpen.’
‘Hoe heb je het overleefd?’
‘Ik had hoop.’ Ik had het haar niet moeten vertellen, maar ik kon er niets aan doen. ‘En hoop is iets uitzonderlijks.’ Ik wachtte opnieuw, dacht aan de implicaties van wat ik zou gaan zeggen. ‘Je had die wetenschapper, Curt Richter heette die, misschien heb je wel van hem gehoord. Hij heeft in de jaren vijftig veel baanbrekend onderzoek verricht, niet in de laatste plaats naar de biologische klok.’
‘Die van mij tikt zo verdomde hard dat ik er ’s nachts niet van kan slapen.’ Ze lacht.
Ik hou haar blik even vast.
‘Maar Richters belangrijkste bevindingen gaan over hoop – die bekend werden als zijn “hoopexperimenten”. Hij stopte een keer een paar wilde ratten in een diepe bak die gevuld was met rondstromend water – aan de oppervlakte stond een stroming waardoor ze niet konden drijven – en hij noteerde hoe lang ze bleven zwemmen voordat ze doodgingen.’
‘Wat afschuwelijk.’
‘Ze waren allemaal binnen een kwartier dood, verdronken nadat ze een poosje hadden gevochten voor hun leven. Maar daarna deed hij de test nogmaals met een tweede groep ratten, en toen die ratten bijna uitgeput waren, haalde hij ze uit het water – hij redde ze – en droogde hun vacht af. En vervolgens, na een paar minuten rust, stopte hij ze weer in het rondstromende water. Deze keer bleven de ratten doorzwemmen, zestig uur lang. Zéstig. Dat is 240 keer langer dan de eerste groep. Deze ratten hadden hoop, hoopten dat hij ze misschien weer zou redden. Zegt ons dat niet iets? Ze kunnen het einde van hun lijden visualiseren en die gedachte hield hen op de been.’
‘En onder die trap had jij hoop?’
‘Een keer liet mijn opa me na nog geen uur vrij. Vol spijt, schuldbewust, nam hij me in zijn armen en snikte de ogen uit zijn hoofd. Daarna dacht ik altijd dat hij dat weer zou doen en me gauw vrij zou laten.’
‘Maar dat heeft hij nooit meer gedaan?’
Ik schudde mijn hoofd en nam nog een flinke slok champagne, vroeg me af waar dit gesprek naartoe ging, waarom ik haar in vertrouwen nam. Ik heb angstvallig vermeden om met A over dierproeven te praten, in elk geval over de details.
‘Vind je het niet jammer dat je geen kinderen hebt?’ vroeg Kirsten.
Haar directe vraag maakte uiteindelijk een einde aan onze charade. Mijn drankje smaakte zuur, haar schitterende ogen verbleekten.
‘Ik wist niet dat we hier zaten om het over gezinsplanning te hebben.’
‘Mensen reageren op verschillende manieren op jeugdtrauma’s. Sommigen willen niet dat hun eigen ervaringen worden herhaald; anderen houden de cirkel in stand en mishandelen hun eigen kroost.’
‘Amy wilde altijd een kind. Ik ben er zeker van dat we dat allebei weten.’
‘Zij vindt het heerlijk als haar nichtje komt logeren.’
‘Soms denk ik dat ze Rosa gebruikt om mij te straffen.’
‘Voel je je niet op je gemak als zij in huis is?’
‘Laten we het over het weer hebben,’ zei ik.
En daar hebben we het bij gelaten. Zij ging A opzoeken in de keuken en ik trok me terug in mijn schuur. En nu is Kirstens slaapkamerdeur eindelijk opengegaan. Ze gaat naar bed.