1

Haar uitvaart was vijf jaar geleden, maar Jar herkent haar gezicht meteen. Zij staat op de roltrap naar boven, hij gaat naar beneden, te laat voor zijn werk na een zoveelste avond stappen aan de verkeerde kant van de stad. Beide roltrappen zijn overvol, maar hij heeft het gevoel dat zij de enigen zijn in de ondergrondse, dat ze elkaar passeren alsof ze de laatste twee mensen op aarde zijn.

Jars eerste opwelling is om Rosa te roepen, boven de herrie van het spitsuur uit haar naam te horen. Maar hij staat als aan de grond genageld, kan niets zeggen of doen, staart haar na terwijl ze naar het bovengrondse Londen wordt meegevoerd. Waar gaat ze naartoe? Waar is ze geweest?

Zijn hart gaat sneller slaan, de palm van zijn hand voelt vochtig op de zwartrubberen leuning. Weer wil hij haar roepen, maar haar naam blijft in zijn keel steken. Ze lijkt afgeleid, ongerust, geagiteerd. Haar lange haren zijn weg, in plaats daarvan is haar schedel gladgeschoren, zo anders dan in zijn herinnering. En haar houding is minder zelfbewust dan hij zich herinnert, de schouders omlaaggedrukt door een rugzak waaronder een tentzak met bloemetjespatroon hangt. Ook haar kleren – een Ali Baba-flodderbroek met fleece – hangen slordig om haar heen, onbedoeld, maar hij had haar schaduw zelfs nog op een gaspeldoorn herkend. Dansende, lichtblauwe ogen onder een ernstig voorhoofd. En die getuite, guitige lippen.

Ze werpt een blik achterom naar de dalende roltrap, zoekt misschien iemand, en gaat op in de stroom passerende forenzen. Jar kijkt naar de mensen beneden, een stuk krant glijdt in een warme windvlaag langs hem heen en vouwt zichzelf al dwarrelend op. Twee mannen dringen zich een weg door de menigte, duwen mensen met een rustig, gezaghebbend zelfvertrouwen opzij. Achter hen een rij digitale reclames die als speelkaarten verschuiven.

Gefrustreerd kijkt Jar links en rechts langs een groepje toeristen dat hem de weg verspert, alsof hij ze daarmee op de een of andere manier uiteen kan drijven. Staat in hun Londense reisgids dan niets uitgelegd over rechts staan? Hij bindt in, denkt terug aan zijn eigen eerste onzekere periode in de stad, toen hij zo uit het vliegtuig uit Dublin stapte. En dan is de weg vrij en scheert hij als een kind om de roltrappen heen om zich weer een weg naar boven te banen, met twee treden tegelijk richting de hoofdtrap.

‘Rosa,’ roept hij terwijl hij naar de draaihekjes rent. ‘Rosa!’ Maar zijn stem klinkt niet overtuigd, niet stellig genoeg om bij iemand een reactie uit te lokken. Vijf jaar is een lange tijd om te blijven geloven. Hij rent de drukke stationshal door en gokt erop dat ze linksaf is gegaan, naar de centrale hal van Paddington.

Een paar minuten eerder, meer om geld verlegen dan je een week voor betaaldag zou verwachten, was hij achter een nietsvermoedende forens door de hekjes geglipt. Nu moet hij dat weer doen en hij gaat achter een oudere man lopen. Het geeft hem geen voldoening, hij beleeft er geen plezier aan dat hij zo gemakkelijk onder de controle uit weet te komen terwijl hij de man wijst waar hij zijn kaartje moet doen en achter hem door het hekje glipt. Bedrog onder het mom van jeugdige vriendelijkheid.

Hij rent tot het midden van de hal, waar hij stopt om op adem te komen, de handen op zijn knieën onder het hoge, gewelfde dak van Brunels grimmige station. Waar is ze?

En dan krijgt hij haar weer in het oog, ze loopt in de richting van het eerste perron, waar de trein naar Penzance op punt van vertrekken staat. Hij zigzagt door de menigte, vloekend, verontschuldigend, terwijl hij haar rugzak in het vizier probeert te houden.

Als hij voorbij een kraam, waar ze wenskaarten verkopen, de hoek om schiet, ziet hij haar verderop, naast de eersteklascoupés van de trein, en ze kijkt achterom. (Vroeger, op college, schoven ze kaarten uit dit soort winkeltjes onder elkaars kamerdeur door in een poging om met studentikoze spot indruk te maken.) Instinctief draait ook hij zich om. De twee mannen lopen naar hen toe, een van hen houdt een vinger tegen zijn oor.

Jar kijkt weer naar het perron. Een conductrice blaast op haar fluitje, commandeert Rosa dat ze opzij moet gaan. Rosa negeert de schrille waarschuwingen, zwaait de zware deur open en sluit die met zo’n definitief gebaar achter zich dat het door het station weergalmt.

Nu is het zijn beurt om naar de trein toe te rennen. ‘Achteruit,’ zegt de conductrice nogmaals als de wagon in beweging komt.

Hij rent naar de deur, maar ze loopt al door het gangpad, op zoek naar een plekje, verontschuldigt zich als ze tegen iemands stoel stoot. Hij beweegt naast de steeds sneller rijdende trein mee, ziet hoe ze haar rugzak in het bagagerek boven zich legt en bij het raam gaat zitten. Voor het eerst lijkt ze te merken dat er iemand aan de andere kant van het raam is, maar ze negeert hem en maakt het zich gemakkelijk, pakt een achtergelaten krant op en kijkt naar het bagagerek.

De trein rijdt nu te hard voor hem, maar Jar rent nog mee en slaat met een hand tegen het raam. Ze kijkt met grote verschrikte ogen op. Is het Rosa wel? Hij weet het niet meer zo zeker. Geen flits van herkenning, geen teken dat ze hem kent, dat ze ooit elkaars grote liefde waren. Hij valt terug, gaat gewoon lopen en blijft dan staan, terwijl de trein wegrijdt en zij naar hem terug staart: de ene vreemdeling naar de andere.

Vind Mij
cover.xhtml
Hoofdstuk-001.html
Hoofdstuk-002.html
Hoofdstuk-003.html
Hoofdstuk-004.html
Hoofdstuk-005.html
Hoofdstuk-006.html
Hoofdstuk-007.html
Hoofdstuk-008.html
Hoofdstuk-009.html
Hoofdstuk-010.html
Hoofdstuk-011.html
Hoofdstuk-012.html
Hoofdstuk-013.html
Hoofdstuk-014.html
Hoofdstuk-015.html
Hoofdstuk-016.html
Hoofdstuk-017.html
Hoofdstuk-018.html
Hoofdstuk-019.html
Hoofdstuk-020.html
Hoofdstuk-021.html
Hoofdstuk-022.html
Hoofdstuk-023.html
Hoofdstuk-024.html
Hoofdstuk-025.html
Hoofdstuk-026.html
Hoofdstuk-027.html
Hoofdstuk-028.html
Hoofdstuk-029.html
Hoofdstuk-030.html
Hoofdstuk-031.html
Hoofdstuk-032.html
Hoofdstuk-033.html
Hoofdstuk-034.html
Hoofdstuk-035.html
Hoofdstuk-036.html
Hoofdstuk-037.html
Hoofdstuk-038.html
Hoofdstuk-039.html
Hoofdstuk-040.html
Hoofdstuk-041.html
Hoofdstuk-042.html
Hoofdstuk-043.html
Hoofdstuk-044.html
Hoofdstuk-045.html
Hoofdstuk-046.html
Hoofdstuk-047.html
Hoofdstuk-048.html
Hoofdstuk-049.html
Hoofdstuk-050.html
Hoofdstuk-051.html
Hoofdstuk-052.html
Hoofdstuk-053.html
Hoofdstuk-054.html
Hoofdstuk-055.html
Hoofdstuk-056.html
Hoofdstuk-057.html
Hoofdstuk-058.html
Hoofdstuk-059.html
Hoofdstuk-060.html
Hoofdstuk-061.html
Hoofdstuk-062.html
Hoofdstuk-063.html
Hoofdstuk-064.html
Hoofdstuk-065.html
Hoofdstuk-066.html
Hoofdstuk-067.html
Hoofdstuk-068.html
Hoofdstuk-069.html
Hoofdstuk-070.html
Hoofdstuk-071.html
Hoofdstuk-072.html
Hoofdstuk-073.html
Hoofdstuk-074.html
Hoofdstuk-075.html
Hoofdstuk-076.html
Hoofdstuk-077.html
Hoofdstuk-078.html
Hoofdstuk-079.html
Hoofdstuk-080.html
Hoofdstuk-081.html
Hoofdstuk-082.html
Hoofdstuk-083.html
Hoofdstuk-084.html
Hoofdstuk-085.html
Hoofdstuk-086.html
Hoofdstuk-087.html
Hoofdstuk-088.html
Hoofdstuk-089.html
Hoofdstuk-090.html
Hoofdstuk-091.html
Hoofdstuk-092.html
Hoofdstuk-093.html
Hoofdstuk-094.html
Hoofdstuk-095.html
Hoofdstuk-096.html
Hoofdstuk-097.html
Hoofdstuk-098.html
Hoofdstuk-099.html
Hoofdstuk-100.html
Hoofdstuk-101.html
Hoofdstuk-102.html
Hoofdstuk-103.html
Hoofdstuk-104.html
Hoofdstuk-105.html
Hoofdstuk-106.html
Hoofdstuk-107.html
Hoofdstuk-108.html