46
‘Heb je de foto gekregen?’ vraagt Jar.
De jonge vrouw achter de bar van de pub, degene met de groene ogen, doet alsof ze niet naar hem kijkt. Jar heeft aangeboden om het telefoontje te betalen, maar daar wil ze niet van horen. Ze is meer bezorgd over de snee op zijn voorhoofd – dat kwam, zo vertelde hij haar, doordat hij was gestruikeld op het rotsachtige klifpad, waardoor hij een poosje buiten bewustzijn is geweest.
‘Welke foto?’ zegt Carl.
‘Ik heb je een foto ge-sms’t, van mij met Rosa. Carl, ze leeft nog. Ik ben net bij haar geweest.’
‘Ben je soms aan het instorten, bro? Je klinkt niet best. Waar zit je?’
Jar weet heel goed wat Carl denkt. Zijn vriend heeft weer een aanval gehad, net zoals die keer in Paddington (hij gaat Carl niet proberen te vertellen dat hij weet dat Rosa daar toen echt was). Jar hoopte dat de foto de doorslag zou geven, een eind zou maken aan alle twijfels, maar Carl heeft hem niet ontvangen. Jar weet zeker dat de foto was verstuurd voordat hij zijn telefoon over het klif gooide.
‘Wil je nog een keer naar je berichten kijken? Alsjeblieft? Weet je zeker dat hij niet is aangekomen? Het duurt vaak een poosje voor ze doorkomen. Bij de foto staan datum en plek vermeld, dat kun je controleren als je hem krijgt.’
Er valt een lange stilte. ‘Jar, luister, bro, er is geen foto. Eerlijk gezegd heb ik geen idee waar je het over hebt. We moeten hier nu echt iets aan gaan doen, je ziet Rosa overal. Kom terug naar Londen, praat met de Feds en ik zorg dat je weer bij Kirsten terecht kunt, in professionele zin.’
‘Je begrijpt het niet. Dit is anders, Carl. Je moet de foto publiceren. Hem op onze website zetten. Naar een krant sturen. Wat ook. Doe dat zodra hij binnenkomt.’
Jar kijkt naar het barmeisje en dwingt zichzelf tot een glimlachje. Hij weet dat hij te snel praat, niet genoeg zuurstof in zijn longen krijgt. Zijn leven is nog nooit in zo’n snel tempo voort gejakkerd.
‘Misschien lijkt ze niet op Rosa, maar ze was het wel. Ze heeft haar hoofd kaalgeschoren, is heel erg afgevallen. Dit was geen hallucinatie, Carl. Deze keer niet. Ik ben net bij haar geweest. Voordat ze haar weer hebben meegenomen.’
‘Ben je nu bij iemand?’
‘Carl, luister naar me. Met mij gaat het goed. Rosa leeft. Met haar gaat het niet goed, maar ze leeft.’
Jar hangt op, drukt de hoorn tien seconden, misschien langer, stevig omlaag zodat alle leven erin is gedoofd, alsof hij een kitten aan het verdrinken is. Als hij zijn hand weghaalt, staat het barmeisje hem aan te staren.