3

Jar zit aan zijn bureau de smoezen door te lezen van collega’s die het net als hij niet hadden gered om bij het dagelijks overleg van half tien aanwezig te zijn. Elke dag weer is hij verbaasd over de brutale uitvluchten die andere mensen weten te verzinnen. Gisteren stuurde Tamsin een groepsmail waarin ze zei dat ze te laat was omdat de brandweer haar uit haar badkamer had moeten bevrijden. Toen ze eindelijk binnenkwam, met een verhit gezicht en een scheef dichtgeknoopte blouse, waren de grappen over de brandweergreep niet van de lucht.

Vandaag waren de verzinsels prozaïscher. Bens keukenvloer was ondergelopen door een lekkende wasmachine; Clive beweerde dat zijn late trein uit Hertfordshire was vertraagd doordat er een koe op het spoor stond; en deze was van Jasmine: ‘Was zonder portemonnee het huis uit gelopen, inmiddels opgehaald, kom te laat.’ Maria, de grande dame van de receptie, is beter in vorm: ‘Manlief heeft de lunchpakketten van de kinderen opgegeten, moet ze opnieuw klaarmaken.’ Niet slecht, denkt Jar, maar niets kan tippen aan Carls weergaloze smoes van vorige zomer: ‘Moet na Glastonbury orde op zaken stellen. Kan een paar dagen later worden.’

Carl is Jars enige echte bondgenoot op kantoor, steevast in voor een pint na het werk, altijd vrolijk, met die eeuwige koptelefoon om zijn nek. (Als hij de theeronde doet, gaat hij al seinend met zijn handen in de vorm van een grote T het kantoor rond.) Hij is een jungle-dj, als hij tenminste niet de muziekzender runt van de kunstwebsite waar ze beiden voor werken, waar hij iedereen die het maar horen wil vertelt dat jungle niet retro is, nooit uit de mode is geraakt en populairder is dan ooit. Hij weet ook ongezond veel van computers en vergeet vaak dat Jar totaal geen interesse heeft in de ontwikkeling van apps of het programmeren van computermodellen.

Jar had nog overwogen om vanuit Paddington een groepsmail naar kantoor te sturen om uit te leggen waarom hij te laat kwam, maar hij wist niet goed hoe dat over zou komen: ‘Zag net mijn vriendin van de universiteit, die vijf jaar geleden zelfmoord heeft gepleegd. Iedereen zegt tegen me dat ik me dingen verbeeld, dat ik verder moet met mijn leven, maar op de een of andere manier weet ik dat ze nog leeft, ergens, en dat ik altijd naar haar zal blijven zoeken. Ze was nog niet toe aan de dood.’

Hij heeft Carl alles verteld, maar de anderen niet. Hij weet wat ze denken: wat doet een bekroonde jonge Ierse schrijver, die zijn debuut heeft gemaakt met een bundel korte verhalen die mooie kritieken oogstte en goed verkocht, in de zevende cirkel van de kantoorhel in Angel, waar hij clickbait schrijft over Miley Cyrus? Het kwam ongelukkig uit dat het eerste stuk dat hem werd gevraagd te schrijven over een writer’s block moest gaan: tien schrijvers die hun magie waren kwijtgeraakt. Soms vraagt hij zich af of hij die zelf wel ooit heeft gehad.

In de afgelopen maanden meende hij Rosa steeds vaker te zien: achter het stuur van een langsrijdende auto, in de pub, op het bovendek van bus 24 (vooraan, waar ze altijd zaten als ze in Londen waren en naar Camden gingen). Die verschijningen hebben een naam, volgens de huisarts van zijn familie in Galway: ‘rouwhallucinaties’.

Zijn vader heeft daar andere ideeën over, die praat opgewonden over de spéirbhean, de hemelse vrouw die vroeger in Ierse visionaire gedichten voorkwam. ‘Wat ben je toch ongevoelig,’ zei zijn moeder afkeurend, maar Jar vindt het niet erg. Hij is dol op zijn vader.

In de periode vlak na Rosa’s dood was hij vaak te vinden in zijn ouderlijk huis in het centrum van Galway, waar hij probeerde wijs te worden uit wat er was gebeurd. Zijn vader heeft een bar in het Latin Quarter. Dan bleven ze nog tot laat hangen, praatten over alle keren dat hij haar had gezien, vooral die ene keer, op de kust van Connemara. (Hij was degene die praatte, pa luisterde.) Van sommige keren weet hij dat het vals alarm was, maar andere keren was er voor hem geen twijfel mogelijk…

‘Je ziet eruit als een lijk, gast,’ zegt Carl, en hij ploft neer in zijn stoel, waar sissend lucht uit ontsnapt. ‘Heb je soms spoken gezien?’

Jar zegt niets en logt in op zijn computer.

‘Jezus, sorry, maat,’ zegt Carl, en hij bladert door een paar promo-cd’s op zijn bureau. ‘Ik dacht…’

‘Ik heb koffie voor je gehaald,’ zegt Jar, hem onderbrekend, en hij geeft hem een latte. Hij wil niet dat zijn vriend zich ongemakkelijk voelt. Carl is een tikje te dik, heeft een babyface met op zijn hoofd een bos blonde dreadlocks en een engelachtige glimlach, en hij heeft de ergerlijke gewoonte om in zijn e-mails woorden af te korten (‘hels’ voor helaas) en zegt dingen als ‘favo’, ‘geluk’ en ‘fair’, maar Jar kent niemand die zachtaardiger is dan hij.

‘Proost.’ Er valt een ongemakkelijke stilte. ‘Waar is het gebeurd?’ vraagt Carl.

‘Ik doe de droedel van vandaag,’ zegt Jar, hem negerend.

‘Zeker weten?’

‘Het is Ibsen. Een ouwe maat van me.’

Ze schrijven om de beurt over de Googledroedel van de dag. Eigenlijk moeten ze de avond tevoren inloggen op de Australische Googlepagina en een voorsprong van elf uur op het slapende deel van de bevolking nemen, maar vaak vergeten ze dat. De verhalen worden op de website begraven, waar niemand ze kan zien, maar ze krikken de webbezoekcijfers op, omdat mensen gedachteloos op het sierlijke daglogo van de zoekmachine klikken.

Een half uur later, nadat hij veel meer dan nodig over Ibsen had doorgezaagd, voornamelijk over Gina Ekdals personage in De wilde eend en een buitengewone studentenvoorstelling in Cambridge van vijf jaar geleden, staat hij op straat met Carl te schuilen voor de regen in een steeg naast de ingang van het kantoor, waar het naar bier stinkt, en nog erger, van de avond ervoor.

‘Lekker weertje,’ zegt Jar om de stilte te doorbreken. Hij ziet dat Carl op het punt staat om een ongemakkelijk onderwerp aan te snijden en hij kijkt om zich heen op zoek naar afleiding. ‘Pizza-eter, op vier uur.’

‘Waar?’ vraagt Carl.

Jar knikt naar een man die aan de overkant op straat loopt en in het uiteinde van zijn mobiele telefoon praat, die hij horizontaal, als een pizzapunt, voor zijn mond houdt. Carl en Jar kijken er lachend naar. Ze hebben allebei iets met mensen die op gekke manieren in hun mobiele telefoon praten: de steelse beller die achter een gekromde hand fluistert; iemand die de telefoon tussen oor en mond heen en weer beweegt. Maar de pizza-eter is hun favoriet.

‘Ik weet dat het me niet aangaat,’ zegt Carl, en hij neemt een trekje van een sigaret terwijl de man verdwijnt tussen de mensen. Hij houdt de sigaret tussen zijn mollige duim en wijsvinger als een met krijt krassend kind. ‘Maar misschien moet je er eens over denken om met iemand te gaan praten, over Rosa.’

Jar staart half en half in de verte, zijn handen diep in zijn suède jasje weggestopt, terwijl hij naar het verkeer kijkt, dat in de regen en nevel de straat door kruipt. Hij heeft ook trek in een sigaret maar hij probeert te stoppen. Alweer. Rosa heeft nooit gerookt. Hij is meegegaan naar beneden om Carl gezelschap te houden, hem te laten weten dat hij niet boos is van daarstraks. En om de vergadering van elf uur te ontlopen.

‘Ik denk dat ik iemand heb gevonden die je misschien kan helpen,’ vervolgt Carl. ‘Ze is gespecialiseerd in rouwbegeleiding.’

‘Weer met een begrafenisondernemer uit geweest?’ vraagt Jar, doelend op Carls rampzalige experimenten met ‘begrafenis-daten’. Uitgaande van het principe dat de feromonen tijdens begrafenissen een hoge vlucht nemen – ‘er is een hoop verdriet bij begeerte, en veel begeerte bij verdriet’ – had Carl een paar dodenwaken bijgewoond in de hoop daar de liefde te vinden. Dat hoefde niet per se de weduwe te zijn, maar wel graag een in het zwart geklede, sexy en verwarde dame.

‘Het klikte tussen ons.’

Jar kijkt zijn vriend verbaasd aan.

‘Oké, niet dus. Ze helpt me met een verhaal.’

‘Over de Tinder-datingapp?’

‘Ze dacht dat ik misschien geïnteresseerd was in nieuw onderzoek naar de positieve effecten van muziek in wachtkamers van psychiaters. Als je wat ouderwetse jungle draait worden mensen spraakzamer.’

‘Ze springen eerder uit het raam.’ Jar wacht even. ‘Punt is dat ik er door vanochtend meer dan ooit van overtuigd ben dat Rosa nog leeft,’ zegt hij, en hij pakt de sigaret uit Carls vingers en neemt een lange trek.

‘Maar ze was het toch niet?’

‘Het had gekund, dat is het nou juist.’

Samen staan ze zwijgend naar de regen te kijken. Hoop is iets persoonlijks, iets kwetsbaars, denkt Jar, die gemakkelijk door anderen de bodem in wordt geslagen. Hij neemt nog een trekje van Carls sigaret en geeft hem terug. Hij kan hem niet kwalijk nemen dat hij sceptisch is. Ze willen net weer naar kantoor teruggaan als Jars blik wordt getrokken door een beweging, een man die in de Starbucks aan de overkant van de straat bij het raam gaat zitten. Zwarte North Face-jas, opstaande kraag, onopvallend bruin haar, alledaagse gelaatstrekken. Anoniem en makkelijk te vergeten, behalve dat dit de derde keer in twee dagen is dat Jar hem ziet.

‘Ken je die man?’ zegt Jar terwijl hij naar de Starbucks knikt.

‘Niet dat ik weet.’

‘Ik kan zweren dat hij gisteravond in de pub zat. En gisteren in mijn bus.’

‘Zijn ze je weer aan het beloeren?’

Jar schenkt hem een spottend, instemmend knikje. Hij wist wel dat zijn vriend hem zou uitlachen. Hij heeft vaker tegen Carl gezegd dat hij het gevoel heeft in de gaten te worden gehouden.

‘Weet je dat een op de drie mensen paranoïde is?’ zegt Carl.

‘Maar zo weinig?’

‘De andere twee houden die ene in de gaten.’

Jar wil erom kunnen lachen, al was het maar om te laten zien dat er met hem niets aan de hand is, dat hij het zich allemaal inbeeldt, maar het lukt hem niet.

‘Het gevoel dat ik kreeg toen ik haar op de roltrap zag…’ Hij zwijgt even, gunt zichzelf nog een blik op de man. ‘Rosa is daar ergens, Carl, ik weet het zeker. Op zoek naar een weg terug.’

Vind Mij
cover.xhtml
Hoofdstuk-001.html
Hoofdstuk-002.html
Hoofdstuk-003.html
Hoofdstuk-004.html
Hoofdstuk-005.html
Hoofdstuk-006.html
Hoofdstuk-007.html
Hoofdstuk-008.html
Hoofdstuk-009.html
Hoofdstuk-010.html
Hoofdstuk-011.html
Hoofdstuk-012.html
Hoofdstuk-013.html
Hoofdstuk-014.html
Hoofdstuk-015.html
Hoofdstuk-016.html
Hoofdstuk-017.html
Hoofdstuk-018.html
Hoofdstuk-019.html
Hoofdstuk-020.html
Hoofdstuk-021.html
Hoofdstuk-022.html
Hoofdstuk-023.html
Hoofdstuk-024.html
Hoofdstuk-025.html
Hoofdstuk-026.html
Hoofdstuk-027.html
Hoofdstuk-028.html
Hoofdstuk-029.html
Hoofdstuk-030.html
Hoofdstuk-031.html
Hoofdstuk-032.html
Hoofdstuk-033.html
Hoofdstuk-034.html
Hoofdstuk-035.html
Hoofdstuk-036.html
Hoofdstuk-037.html
Hoofdstuk-038.html
Hoofdstuk-039.html
Hoofdstuk-040.html
Hoofdstuk-041.html
Hoofdstuk-042.html
Hoofdstuk-043.html
Hoofdstuk-044.html
Hoofdstuk-045.html
Hoofdstuk-046.html
Hoofdstuk-047.html
Hoofdstuk-048.html
Hoofdstuk-049.html
Hoofdstuk-050.html
Hoofdstuk-051.html
Hoofdstuk-052.html
Hoofdstuk-053.html
Hoofdstuk-054.html
Hoofdstuk-055.html
Hoofdstuk-056.html
Hoofdstuk-057.html
Hoofdstuk-058.html
Hoofdstuk-059.html
Hoofdstuk-060.html
Hoofdstuk-061.html
Hoofdstuk-062.html
Hoofdstuk-063.html
Hoofdstuk-064.html
Hoofdstuk-065.html
Hoofdstuk-066.html
Hoofdstuk-067.html
Hoofdstuk-068.html
Hoofdstuk-069.html
Hoofdstuk-070.html
Hoofdstuk-071.html
Hoofdstuk-072.html
Hoofdstuk-073.html
Hoofdstuk-074.html
Hoofdstuk-075.html
Hoofdstuk-076.html
Hoofdstuk-077.html
Hoofdstuk-078.html
Hoofdstuk-079.html
Hoofdstuk-080.html
Hoofdstuk-081.html
Hoofdstuk-082.html
Hoofdstuk-083.html
Hoofdstuk-084.html
Hoofdstuk-085.html
Hoofdstuk-086.html
Hoofdstuk-087.html
Hoofdstuk-088.html
Hoofdstuk-089.html
Hoofdstuk-090.html
Hoofdstuk-091.html
Hoofdstuk-092.html
Hoofdstuk-093.html
Hoofdstuk-094.html
Hoofdstuk-095.html
Hoofdstuk-096.html
Hoofdstuk-097.html
Hoofdstuk-098.html
Hoofdstuk-099.html
Hoofdstuk-100.html
Hoofdstuk-101.html
Hoofdstuk-102.html
Hoofdstuk-103.html
Hoofdstuk-104.html
Hoofdstuk-105.html
Hoofdstuk-106.html
Hoofdstuk-107.html
Hoofdstuk-108.html