34

Cromer, zomersemester 2012 (vervolg)

Na de ruzie tussen Amy en Martin kon ik niet meer slapen, ik werd achtervolgd door het geluid van het bord dat aan diggelen ging. Ik weet nog steeds niet precies waarom Martin met vervroegd pensioen ging, maar pa had zo zijn eigen theorieën: buitensporige wreedheid met proefdieren (‘beaglegate’, noemde hij het), seksuele intimidatie, medische gronden. Zeg het maar. De laatste was zijn favoriet (pa had een duister gevoel voor humor): hij dacht dat Martin was weggegaan omdat hij aan een chronische depressie leed, wat wel heel ironisch was, aangezien hij voordat ze hem ‘lieten gaan’ onderzoek deed naar antidepressiva.

Om een uur of twee ’s nachts besloot ik dat het genoeg was. Ik kon echt niet slapen. Dus schoot ik een spijkerbroek en een jasje aan, deed mijn slaapkamerdeur open en sloop de trap af, voorzichtig, om Jar niet wakker te maken.

Mijn leven zou zo veel simpeler zijn geweest als ik hem niet had ontmoet. In de korte tijd dat we elkaar kennen, heeft Jar de boel alleen maar ingewikkelder gemaakt, het water vertroebeld. Ooit was de weg die ik moest gaan heel duidelijk, maar hij heeft twijfel gezaaid, gezorgd dat ik me soms afvraag of ik wel de juiste beslissing heb genomen. Bij hem ben ik gelukkiger dan ik ooit voor mogelijk hield, maar ik ben bang voor mezelf, omdat ik zodra we van elkaar gescheiden zijn zo in staat ben me los te maken. Het lijkt wel alsof ik hem uit mijn gedachten kan laten verdwijnen als was hij een gewist document. Ik weet dat er geen weg terug is.

Ik deed de achterdeur van het slot en liep over de flagstones langs de achterkant van het huis. Het was een heldere nacht en er was genoeg maanlicht om de tuin te kunnen onderscheiden: een keurig gemaaid grasveld (Martin houdt van strepen), daarna een lange, smalle boomgaard, aan weerskanten begrensd door hoge stapelmuren. Achter de appelbomen, ruim vijfhonderd meter bij het huis vandaan, kon ik Martins ‘schuur’ zien staan. Het is een heus tuinkantoor, ongeveer zo groot als een dubbele garage, met ramen die op de tuin uitkijken. Ik was van plan geweest om via Hall Road naar het strand te lopen – een wandeling van ongeveer twintig minuten – en vanaf de pier naar de zonsopgang te gaan kijken, maar mijn nieuwsgierigheid kreeg de overhand. In plaats van door het zijhek te lopen, liep ik het grasveld op, bleef in de schaduwen van de muur en keek naar het huis achterom. Alle lichten waren uit.

Ik bleef doorlopen, door de boomgaard, dook onder de takken door die zwaar hingen van rijpend fruit, tot ik naast Martins schuur stond. Aan de deur hing een ketting met hangslot. Een paar jaar geleden waren zijn computers gestolen en het was duidelijk dat hij geen risico meer wilde nemen. Ik keek nogmaals naar het huis achter me, liep toen naar de ramen en tuurde naar binnen. Binnen was een open ruimte, er stonden een paar tuinstoelen opgestapeld en daar voorbij was een scheidingswand. Een vaag rood licht sijpelde onder een deur door waar een tweede ruimte moest zijn. Ik wilde net weer weglopen toen ik iets hoorde: gejank, misschien, eerder van een dier dan van een mens. Ik spitste mijn oren, luisterde weer naar het geluid terwijl de haartjes in mijn nek overeind gingen staan, maar er was niets. Ik verbeeld me dingen, dacht ik.

Ik liep weer naar de tuin, deed minder moeite om in de schaduwen te blijven terwijl ik mijn pas versnelde, het zijhek openmaakte en de weg op liep om naar de stad te gaan en tegelijk de angst, die als een mist over me was neergedaald, van me afschudde. De twee beagles sliepen ’s nachts in het huis, in Amy en Martins slaapkamer. ‘Martin laat zijn honden niet uit, hij sleurt ze mee,’ zei pa altijd bij wijze van grap. Niet grappig als je bedenkt dat er puppy’s waren die gedwongen werden sigaretten te inhaleren. God, ik mis pa meer dan ooit.

In de stad sloeg ik regelrecht de richting naar het strand in en zocht me een weg over het zand naar de waterkant, liep langs de golfbrekers die met regelmatige tussenruimtes de kustlijn onderbraken terwijl ik keek of ik schelpen kon vinden. Het was bijna drie uur ’s nachts en de maan was zo helder dat die schaduwen wierp.

Er was niemand in de buurt – ik zag geen enkele boot aan de horizon – dus besloot ik naar Hotel de Paris te gaan en de pier op te lopen, langs het strandpaviljoen helemaal naar de punt, waar de reddingsboten liggen en waar ik eerder die avond vaders met hun kinderen heb zien vissen.

Ik weet klaarblijkelijk wanneer het ’t juiste moment is. Dat was dit niet, maar ik voelde een golf adrenaline door me heen gaan toen ik tegen de reling aanleunde en over de zee uitkeek, genietend van de zilte wind op mijn gezicht. Ik greep het roestige ijzer vast, stapte toen op de eerste reling en bleef daar staan, nu was er niets meer wat me ervan kon weerhouden om me in zee te laten vallen. Het was een kalme nacht, maar ver onder me kolkte een sterke stroming rondom de pijlers van de pier. Ik begon duizelig te worden. Even vroeg ik me af of de tijd was gekomen, maar er moest nog te veel gedaan worden. Ik wilde alles goed achterlaten, geen losse eindjes overlaten, aan Jar schrijven, hem zo veel ik kan uitleggen, wat niet veel is. Afscheid nemen.

Ik stapte van de reling af en liep over Hall Road terug naar het huis. Met trillende benen.

Vind Mij
cover.xhtml
Hoofdstuk-001.html
Hoofdstuk-002.html
Hoofdstuk-003.html
Hoofdstuk-004.html
Hoofdstuk-005.html
Hoofdstuk-006.html
Hoofdstuk-007.html
Hoofdstuk-008.html
Hoofdstuk-009.html
Hoofdstuk-010.html
Hoofdstuk-011.html
Hoofdstuk-012.html
Hoofdstuk-013.html
Hoofdstuk-014.html
Hoofdstuk-015.html
Hoofdstuk-016.html
Hoofdstuk-017.html
Hoofdstuk-018.html
Hoofdstuk-019.html
Hoofdstuk-020.html
Hoofdstuk-021.html
Hoofdstuk-022.html
Hoofdstuk-023.html
Hoofdstuk-024.html
Hoofdstuk-025.html
Hoofdstuk-026.html
Hoofdstuk-027.html
Hoofdstuk-028.html
Hoofdstuk-029.html
Hoofdstuk-030.html
Hoofdstuk-031.html
Hoofdstuk-032.html
Hoofdstuk-033.html
Hoofdstuk-034.html
Hoofdstuk-035.html
Hoofdstuk-036.html
Hoofdstuk-037.html
Hoofdstuk-038.html
Hoofdstuk-039.html
Hoofdstuk-040.html
Hoofdstuk-041.html
Hoofdstuk-042.html
Hoofdstuk-043.html
Hoofdstuk-044.html
Hoofdstuk-045.html
Hoofdstuk-046.html
Hoofdstuk-047.html
Hoofdstuk-048.html
Hoofdstuk-049.html
Hoofdstuk-050.html
Hoofdstuk-051.html
Hoofdstuk-052.html
Hoofdstuk-053.html
Hoofdstuk-054.html
Hoofdstuk-055.html
Hoofdstuk-056.html
Hoofdstuk-057.html
Hoofdstuk-058.html
Hoofdstuk-059.html
Hoofdstuk-060.html
Hoofdstuk-061.html
Hoofdstuk-062.html
Hoofdstuk-063.html
Hoofdstuk-064.html
Hoofdstuk-065.html
Hoofdstuk-066.html
Hoofdstuk-067.html
Hoofdstuk-068.html
Hoofdstuk-069.html
Hoofdstuk-070.html
Hoofdstuk-071.html
Hoofdstuk-072.html
Hoofdstuk-073.html
Hoofdstuk-074.html
Hoofdstuk-075.html
Hoofdstuk-076.html
Hoofdstuk-077.html
Hoofdstuk-078.html
Hoofdstuk-079.html
Hoofdstuk-080.html
Hoofdstuk-081.html
Hoofdstuk-082.html
Hoofdstuk-083.html
Hoofdstuk-084.html
Hoofdstuk-085.html
Hoofdstuk-086.html
Hoofdstuk-087.html
Hoofdstuk-088.html
Hoofdstuk-089.html
Hoofdstuk-090.html
Hoofdstuk-091.html
Hoofdstuk-092.html
Hoofdstuk-093.html
Hoofdstuk-094.html
Hoofdstuk-095.html
Hoofdstuk-096.html
Hoofdstuk-097.html
Hoofdstuk-098.html
Hoofdstuk-099.html
Hoofdstuk-100.html
Hoofdstuk-101.html
Hoofdstuk-102.html
Hoofdstuk-103.html
Hoofdstuk-104.html
Hoofdstuk-105.html
Hoofdstuk-106.html
Hoofdstuk-107.html
Hoofdstuk-108.html