31
‘Je ziet er moe uit,’ zegt Amy, die een slokje koffie neemt. Na zijn bezoekje aan Carl was Jar teruggegaan om zijn flat en garagebox te controleren, bang dat er misschien weer was ingebroken (wat niet zo was). Daarna had hij een ontmoeting met Amy in een café in Greenwich Park, dat zij had uitgekozen. Het is precies een week geleden dat ze in Cromer hadden afgesproken. Opnieuw heeft Jar het gevoel dat hij gevolgd wordt – een man aan het andere uiteinde van zijn wagon van de Docklands lightrail die net iets te vaak zijn kant uitkeek – dus stapte hij bij Mudchute uit, nam de tunnel onder de Theems naar de Cutty Sark, en vervolgde zijn weg naar het park.
‘Ik heb je nooit bedankt dat je me Rosa’s dagboek hebt gegeven,’ zegt Jar terwijl hij aan tafel gaat zitten. Hij kijkt het café rond terwijl Amy uit een cafetière een kop koffie voor hem inschenkt. Haar hand trilt.
Even denkt hij dat een man die aan de bar een pot thee krijgt voorgezet dezelfde man is als degene die in Canary Wharf bij hem in de trein is gestapt.
‘Ga je nog steeds naar je Amerikaanse therapeute?’ vraagt Amy, ze gaat niet in op Jars opmerking over het dagboek.
‘Ik heb een paar sessies op haar bank gehad,’ zegt hij, terwijl hij nog een laatste blik op de man aan de bar werpt voordat hij zich op Amy richt. Hij weet niet of hij haar over Kirsten moet vertellen, zijn theorie dat ze dezelfde vrouw is die met Rosa in Cambridge heeft gepraat.
‘En jij?’
‘Ik heb goede hoop dat de therapie aanslaat. Ik wil langzamerhand van alle medicijnen af.’
‘Mooi zo. En wat is er nou met Martin aan de hand?’
‘De politie heeft hem laten gaan zodra ze hadden wat ze wilden,’ zegt zij. ‘Het was een grap en dat weten ze.’
‘Is nu alles goed met hem?’
Amy slaat haar blik neer. Het valt Jar op dat de nagelriem van haar wijsvinger rauwrood is. Rosa heeft ooit een keer iets laten vallen over het huwelijk van haar tante, liet doorschemeren dat dat ongezond uit balans was.
‘Hij is nog steeds woedend op me dat ik naar iemand toe ben gegaan om naar mijn computer te kijken,’ zegt ze. ‘Dat het mijn schuld is dat hij was gearresteerd. Zaagt er maar over door dat ik hem had moeten vragen om ernaar te kijken. Maar hij heeft het altijd te druk.’
‘In zijn schuur?’
Amy knikt en wendt haar blik af. Door zijn bezoekjes aan Cromer weet Jar hoe het er bij hen thuis uitziet: het grote victoriaanse huis aan de rand van de stad, Martins ‘schuur’ achter in de tuin, een kantoor waarvoor kosten noch moeite gespaard zijn en waar hij dag en nacht lijkt te wonen, waar hij aan zijn grote roman schrijft, als hij tenminste niet aan het fietsen is.
‘De politie heeft mij ook gearresteerd, na een sessie met mijn therapeut in Harley Street. Riskant gedoe, therapie. Een kerel die Miles Cato heette heeft me ondervraagd op het politiebureau van Savile Row over de harde schijf. Ooit van hem gehoord?’
Amy schudt haar hoofd. Zo te zien is ze niet verbaasd dat Jar gearresteerd was, alsof dat te verwachten viel, wat Jar verontrustend vindt. ‘Heeft hij iets over Martin gevraagd?’
‘Hij verdenkt hem ervan dat hij aanstootgevende beelden in bezit heeft, niveau vier.’
Amy leunt achterover. ‘Waarom hebben ze hem dan niet aangeklaagd?’
Onwillekeurig vraagt Jar zich af of zij misschien ook aan Martin twijfelt. ‘Ze denken dat er op de harde schijf belastend bewijs staat. Ik vermoed dat het ze nog niet is gelukt om erin te komen.’
Amy richt zich op, buigt zich naar hem toe, oogt voor het eerst geanimeerd, zoals Rosa vroeger. ‘Besef je wel dat dit niets te maken heeft met welke obscene plaatjes ook, Jar? Martins arrestatie, jouw arrestatie, Miles Cato. Het gaat om Rosa, om haar dood,’ vervolgt ze. ‘Er staat vast iets in haar dagboek.’
Het is een suggestieve vraag, wanhopig om meer te weten te komen, maar Jar weet niet waar hij moet beginnen. Voordat de dagboekfragmenten binnenkwamen was er nog steeds een kans geweest dat hij aan waanideeën leed, dat het feit dat de autoriteiten zo’n belangstelling hadden voor de harde schijf niets met Rosa te maken had. Maar door wat er in haar dagboek staat is alles veranderd.
Om te beginnen vertelt hij aan Amy hoe dr. Lance zich zorgen begint te maken om Rosa, en dan haar ontmoeting met Karen, de therapeut van het college, maar hij rept niet over de overeenkomsten met Kirsten, zijn eigen Amerikaanse therapeut. Nog niet. Carls woorden – het is gewoon toeval, Jar – weergalmen nog steeds in zijn oren en hij heeft er geen trek in om zijn zaak te ondermijnen. Amy luistert, buigt naar hem toe.
Hij praat over Rosa’s reis naar de retraite in Herefordshire, waar ze de Official Secrets Act tekent, voordat haar een tweede kans in het leven wordt geboden. En dan vertelt hij haar over Max Eadies verhaal op het dark web, de opvallende overeenkomsten met Rosa’s dagboek.
‘Ik heb het online gecheckt,’ zegt Jar. ‘Sejal, haar kamergenoot in Heresfordshire, is een paar weken na Rosa “gestorven”, haar lichaam is nooit gevonden.’
‘Wees voorzichtig, Jar,’ zegt Amy en ze legt een hand op zijn arm. Jar wendt zijn blik af, kijkt het café rond, kijkt dan weer naar haar en houdt haar blik vast.
‘Mag ik je wat vragen?’ zegt hij.
‘Wat?’
‘Heeft Rosa het ooit over ons gehad, over ons samen?’
‘Natuurlijk. Hoezo?’
Jar maant zichzelf tot kalmte en zegt dan: ‘Dit klinkt heel zelfingenomen, maar ze schrijft niet veel over ons, dat is alles. In haar dagboek. Natuurlijk staat erin hoe we elkaar hebben ontmoet, maar nergens staat…’
‘Jar, ze hield van je,’ zegt Amy en ze pakt zijn beide handen vast. ‘Met heel haar hart.’
‘Lief van je om dat te zeggen, maar…’
‘Ik herinner me dat ze me een keer heeft verteld, voordat ze in Cambridge begon, dat ze hoopte dat ze daar iemand zou vinden met wie ze de rest van haar leven kon delen. Net zoals Jim haar moeder had gevonden toen ze beiden nog studeerden. Een poosje gebeurde er niets – ze miste Jim nog te veel – maar toen, op een dag, tijdens het zomersemester, kwam ze naar Cromer en nam ze me apart, ademloos van opwinding, en ze vertelde me dat ze de ware had gevonden. We hebben elkaar een hele poos omhelsd, een beetje gehuild en gelachen. Ik stond erop dat ze deze geluksvogel van een man zou meenemen als ze de volgende keer naar Cromer kwam. En zo hebben jij en ik elkaar leren kennen.’