8
Cambridge, zomersemester 2012 (vervolg)
Het was al laat toen we bij Jars kamers aankwamen. We hadden ruim een uur door de straten van Cambridge gewandeld, waren in All Saints Passage even gestopt om samen een kebab te eten, waar we allebei spijt van hadden, en toen, eindelijk, vroeg hij wat ik graag wilde doen.
Ik had het vanbinnen nog steeds koud door mijn duik in de Cam, maar wilde niet dat er een einde kwam aan onze avond. Hij kan goed luisteren, of misschien kon hij er gewoon geen speld tussenkrijgen. Er was iets in zijn manier van doen waardoor ik openhartig over mezelf praatte, hem meer vertelde dan ik ooit iemand heb verteld sinds ik in Cambridge ben. Als ik nou maar over dat ene kon praten, iets wat steeds groter opdoemt in mijn leven, waarvan ik niet meer zeker weet of het de horizon verduistert of doet oplichten.
‘Wil je me je etsen laten zien?’ vroeg ik en ik stak voor het eerst mijn arm door de zijne. Hij keek naar me en glimlachte toen een groep dronken studenten zich op King’s Parade langs ons drong.
‘Of mag ik dat niet vragen?’
‘Goed dan. Heb je zin om nog even boven te komen om…’ Een andere student stootte tegen zijn schouder, sloeg zijn stevige lijf opzij, maar hij reageerde er niet op.
‘Om?’ grijnsde ik.
‘Een kop koffie te drinken,’ zei Jar. ‘Of liever gezegd, een whisky.’
Zijn kamers waren ruimer dan die van mij, en ook veel netter. Grote ramen die op King’s Parade uitkeken, een slaapkamer naast een ruim bemeten zitkamer, het soort Brideshead Revisited-onderkomen dat mensen voor zich zien als ze aan Cambridge denken. Ik liep een beetje rond, streek met mijn hand over de versleten bordeauxrode leren bank en leunstoel. Hij had zelfs een haard. Langs de muren allemaal boeken – Yeats, Synge, Heaney – en zijn laptop lag dichtgeklapt op de hoek van een bureau, met erboven een verstelbare bureaulamp die zijn kap schaamtevol liet hangen. Op de vensterbank een rij Ierse whiskyflessen, een cd van de Villagers stond er rechtop naast.
Ik had nog steeds geen idee welke kant de avond op zou gaan, maar ik voelde me prettig in Jars gezelschap, zo prettig dat ik durfde te vragen of ik mijn vochtige kleren kon verwisselen om ze te kunnen laten drogen.
‘Ik zou wel een bad willen laten vollopen, maar dat is een paar kilometer de gang door,’ zei hij, terwijl hij zijn paisley kamerjas van achter de deur pakte en me die aanreikte. ‘Je kunt je daar omkleden,’ voegde hij eraan toe met een knikje naar de slaapkamer.
‘Het kan hier ook, hoor,’ zei ik. We stonden naast de bank in de zitkamer. ‘Bij de Cam heb je tenslotte toch alles al gezien.’
‘Ik heb niet gekeken. Wil je een whisky?’
‘Zelfs geen glimpje opgevangen?’
Hij gaf geen antwoord, maar pakte een fles en een glas van de vensterbank en schonk royaal in.
‘Hier, daar warm je lekker van op,’ zei hij en hij reikte me het glas aan. ‘Redbreast, twaalf jaar oud, single pot-still Ierse whisky. Sherryfust, eerste gebruik bourbonvaten. Veel fruit en kruiden met eikenvariaties.’
‘Onweerstaanbaar.’ fluisterde ik. We stonden nu dicht bij elkaar, met ons gezicht naar elkaar toe.
‘Dat zegt mijn pa in elk geval. Hij geeft me elk Nieuwjaar een fles van dat spul, samen met een uitgebreide beschrijving van de smaak.’
‘Waar is jouw glas?’ vroeg ik.
‘O, ik heb mijn portie in het leven al gehad.’
‘Ook niet eerlijk.’
‘Ik mag niet klagen.’
‘Tegenover mij, bedoel ik.’
‘Bovendien schrijf ik beter als ik nuchter ben.’
‘Ik wist niet dat je vanavond nog wilde schrijven.’
We stonden nu zo dicht bij elkaar dat onze gezichten elkaar bijna raakten.
‘Daar lijkt nooit een eind aan te komen. Ik zal je even helpen,’ zei hij en hij knoopte mijn blouse los. Zijn grote vingers – met schone, gemanicuurde nagels – bewogen zich zeker, trilden niet. Ik vroeg me af of hij verbaasd was dat ik er niks onder aanhad, of hij me al als een behaloze feministe had neergezet.
Ik nam een slokje whisky, voelde hoe die mijn mond verschroeide, en slikte nog niet door. Toen hij mijn blouse omlaag liet glijden, keek hij naar mij, naar mijn lippen, en ik boog me naar hem toe om hem te kussen, deed mijn ogen dicht – voor het eerst fatsoenlijk-waanzinnig-studentengeluk sinds ik in Cambridge was – en deelde de whisky met hem. Hij liet de whisky in zijn mond glippen en slikte door.
‘Ik merk niet veel weerstand,’ fluisterde ik.
Hij trok me zachtjes tegen zich aan, kuste mijn hals en toen weer mijn mond. We hielden even op toen ik zijn jas en shirt uittrok. Ik had geen haast, genoot van het doelbewuste tempo, maar het ritme versnelde toen we elkaar opnieuw kusten en ik zijn naakte huid tegen me aan voelde. Ik liet mijn hand in zijn broek glijden, pakte hem stevig vast terwijl hij zijn vingers in mijn slip liet glippen. We struikelden naar het bed, giechelden om onze stuntelige, steeds hartstochtelijker wordende dans. Even bleef hij boven me hangen en wilde ik hem alles vertellen, maar ik wist dat dat oneerlijk was: de last van mijn zelfverkozen pad moest door mij en door mij alleen worden gedragen.
Na afloop, toen we in bed nog meer whisky lagen te drinken, verontschuldigde ik me voor het feit dat ik hem weer aan de drank had geholpen. Ik had niet gedacht dat hij alcoholist was, of hij nou wel of niet droogstond. Ik wilde met hem doorpraten over zijn verleden in Dublin, het leven vol uitspattingen dat zo in tegenspraak was met zijn rustige manier van doen.
‘Zo ingewikkeld is het allemaal niet,’ zei hij, alsof hij mijn gedachten las. ‘Mijn vader heeft een café in Galway, en dus heb ik mijn hele leven gedronken. Ik ging naar de universiteit in Dublin, waar ik nog een beetje meer dronk, meestal in The Pav, de sportbar op de campus, maar soms ook buiten de campus bij John Kehoe’s, waar ze de beste Guinness in Dublin schenken.’
‘En nu?’
Hij keek naar zijn glas whisky. ‘De eerste druppel sinds ik hier ben.’
Ik gaf hem een por in zijn ribben, knikte naar de rij flessen op de vensterbank.
‘Puur medicinaal. Ik heb mijn leven nu beter op orde.’
‘Tot vanavond.’
‘Dit is anders. Ik ben nu niet in mijn eentje.’
Hij sloeg een arm om me heen en we bleven in een tevreden stilzwijgen liggen, mijn been over dat van hem gehaakt, onder de lakens. Toen draaide hij zich naar me toe en keek me intens aan.
‘Er is iets wat je me niet vertelt,’ zei hij, helemaal niet beschuldigend. Ik kreeg een knoop in mijn maag.
‘Ik heb je meer verteld dan ik in heel lange tijd aan iemand heb toevertrouwd.’
‘Ben je gelukkig?’
‘Vanavond wel.’ Gelukkiger dan hij ooit zal weten, maar zijn woorden hadden het magische tapijt onder ons vandaan getrokken.
‘En ga je altijd zo snel nadat je iemand voor het eerst hebt ontmoet met hem naar bed?’ vroeg hij lachend. Ik luisterde niet. Wat had ik gedaan?
‘Rosa?’
‘Nooit,’ antwoordde ik, maar hij wist dat er iets was veranderd. De intimiteit van de avond was weg.
‘Ik ook niet.’
We bleven zwijgend liggen.
‘Mag ik iets opschrijven?’ zei hij, alsof hij vroeg of hij het licht uit mocht doen. ‘Ik denk altijd dat ik het later nog wel weet, maar dat is nooit zo.’
‘Hoe laat is het?’
‘Laat. Blijf vannacht hier. Alsjeblieft.’
Ik zag hem uit bed stappen, de kamerjas aantrekken die ik eerder had aangehad, en naar zijn bureau lopen, waar hij zijn laptop openklapte en onmiddellijk begon te typen. Het was bepaald geen kijksport, maar ik ging achteroverliggen en vroeg me af wat hij aan het schrijven was.
‘Bijna klaar,’ zei hij over zijn schouder.
Misschien vlei ik mezelf wel, maar onwillekeurig dacht ik dat het over ons ging, de huivering van onze eerste ontmoeting. Er welden tranen op in mijn ogen en ik perste mijn lippen zo stevig op elkaar dat het pijn deed. Ik wist dat het niet eerlijk was tegenover hem. Ik heb mezelf beloofd niet close te worden met iemand, en al helemaal niet met iemand als Jar.
Ik stapte uit bed, liep de kamer door, sloeg mijn armen om zijn schouders en kuste hem op zijn hoofd.
Mijn ogen prikten van de tranen toen ik wist uit te brengen: ‘Ik moet gaan.’