4
Cambridge, herfstsemester 2011
Ik ben hier nu twee weken en ik mis mijn vader meer dan ooit. Ik dacht dat de veranderde omgeving, een nieuwe start, de cirkel zou doorbreken, maar dat is niet gebeurd. Zelfs de chaotische introductieweek kan mijn intense verdriet niet temperen. We waren twee handen op een buik, peper en zout, Morecambe en Wise (zijn lievelingsprogramma), we waren zo close samen, iets wat geen van mijn vrienden met hun vader leek te hebben. Door het lot naar elkaar toe gedreven, zonder dat we er iets over te zeggen hadden, het was gewoon zo.
Gisteravond werd ik in The Pickerel heel boos toen mensen op hun ouders begonnen af te geven. Het meisje van de kamer hiernaast, lome Josie uit Jersey, ook studente Engels, vroeg me ernaar. Natuurlijk veranderde de stemming toen ik het uitlegde, een hapering in het dronkenmansgedruis van de pub, niemand die goed wist wat hij moest zeggen, waar hij moest kijken. Even zag ik mezelf van bovenaf, vroeg ik me af hoe mijn vader tegenwoordig alles ziet.
Vijf minuten geleden, toen ik wakker werd en het zonlicht door de goedkope collegegordijnen stroomde, leefde hij nog en zaten we samen te lunchen in Grantchester. Ik wilde hem vertellen over mijn eerste weken in Cambridge, de clubs waar ik lid van ben geworden, de mensen die ik heb ontmoet. En toen wist ik het weer.
Vroeger praatte pa honderduit over deze plek. We zijn hier maar één keer samen geweest, in de zomer, een week voor zijn dood (ik krijg nog steeds zo’n raar gevoel als ik dat opschrijf). Die dag was hij zoals altijd rusteloos. Pa was zo’n ongelooflijke levensgenieter, had zo’n bruisende intelligentie. Als hij de kans had gehad, zou hij me op zijn vouwfiets (daar fietste hij op naar zijn werk) door Cambridge hebben rondgeleid, of we zouden hebben gerend (hij had het pezige fysiek van een langeafstandsloper). In plaats daarvan gingen we wandelen, met stevige pas, zodat ik hem maar met de grootste moeite kon bijhouden.
Hij begon met zijn rondleiding in wat hij hardnekkig zijn college bleef noemen, waar in zijn tijd alleen jongens zaten. Stel je dat eens voor. Het is troostrijk te weten dat hij hier vóór mij was, over dezelfde paden liep, dezelfde gewijde binnenplaatsen overstak. En toen nam hij me mee uit varen, op een punter, dat deed je toen, zei hij. Hij droeg tenminste geen platte strohoed.
Maar op die dag waren er ook rustiger momenten, en hij vertelde dat het moeilijk was op zijn werk. Hij zei nooit veel over zijn baan en ik vroeg er ook niet naar. Het enige wat ik wist was dat we om die reden naar verschillende ambassades over de hele wereld waren meegesleept, voornamelijk in zuidelijk Azië, en dat hij op de politieke afdeling van Buitenlandse Zaken werkte, waar hij verslag uitbracht aan Londen en grapte dat niemand dat ooit las.
In de afgelopen twee jaar was hij in Londen gestationeerd geweest. Ik weet eigenlijk niet of dat een promotie was, maar zo nu en dan moest hij nog wel op reis. Ik was oud genoeg om op mezelf te passen als hij op pad moest. En oud genoeg om met hem mee te gaan naar verplichtingen die zijn werk met zich meebracht, met inbegrip van een tuinfeest op Buckingham Palace vorig jaar. Toen droeg hij dezelfde blazer als de blazer die hij aanhad op die dag op de rivier de Cam.
‘Ik moet naar India,’ zei hij, terwijl hij onnodig wegdook toen we onder Clare Bridge door voeren.
‘Bof jij even.’
Dat had ik niet moeten zeggen. Ik wist dat hij er niet van hield om lange tijd van huis te zijn.
‘Ladakh,’ voegde hij er glimlachend aan toe.
Hij hoopte dat dit de klap op de een of andere manier wat zou verzachten. We waren daar ooit geweest, een geweldige reis naar Leh, waar we in Changspa Road in hippiecafés rondhingen, toekeken hoe jonge Israeli’s op Enfield Bullet-motoren door de stad reden, na hun dienstplicht op zoek naar vertier in de bergen. Misschien is dat wel mijn lievelingsplek in de hele wereld. Ooit wil ik een baan waarbij ik net als mijn vader kan reizen.
Ik zag hem knikken naar een punter die ons tegemoetkwam. Voorin de twee trotse ouders, met de verloren zoon die hen over de Backs vaart. Ik weet zeker dat het feit dat mijn vader er per se voor zijn enige kind wilde zijn, zijn carrière in de weg heeft gestaan. Hij heeft me eigenlijk helemaal zelf opgevoed, met onderweg wat hulp van een paar baboes.
‘Beloof me dat je alles uitprobeert terwijl je hier bent,’ zei hij.
Ik weet nog dat zijn toon me niet beviel, het idee dat hij nog steeds op reis was als ik ‘opging’ voor Cambridge, zoals hij het hardnekkig formuleerde, maar achteraf is mijn herinnering misschien wat vertroebeld. Want op die zonnige middag was hij niet zichzelf; gereserveerder, maakte hij minder grappen.
‘Je moet lid worden van alle clubs en verenigingen,’ vervolgde hij quasiopgewekt. ‘Haal er alles uit wat erin zit, uit het hele verdomde leven hier. Ik weet nog dat ik me aansloot bij Labour, de sdp en de Conservatieven, allemaal op dezelfde avond.’
‘Is dat de reden waarom je hier zo goed in bent? Omdat je lid bent geweest van de punterclub?’
‘Ik heb leren punteren om indruk te maken op je moeder. De eerste keer dat ik haar meenam, bleef de vaarboom in de modder steken, gaf helemaal niks. Ik had hem alleen moeten loslaten toen de boot wegdreef.’
‘Pa!’ zei ik gespeeld geërgerd. Ik zag aan hem dat het een blije herinnering was, geen verdrietige, een glimlach krulde om zijn mondhoek, aan de kant waar hij altijd malle dingen fluisterde als we eigenlijk ernstig moesten zijn. ‘Je spreekt het uit als “ma’am”, net als in “spam”, en vergeet het knicksje niet,’ zei hij vlak voordat ik buigend voor de koningin stond, op hakken die wegzonken in de grasmat van Buckingham Palace.
Ik vind het moeilijk me voor te stellen dat ik dat kan: glimlachen als ik aan hem denk. Op dit moment wil ik me alleen maar in dit smalle collegebed oprollen en sterven.