26
Stilteretraite, Herefordshire, voorjaarssemester 2012
Mijn kamer heeft een prachtig uitzicht: de zon schijnt op de hoge bergkam boven ons, een voorjaarskalmte in het dal onder ons. Ik ben hier om ‘mijn geest in harmonie te brengen’, om in contact te komen met een ‘innerlijke rust’. Dat is tenminste wat Maggs, de aardige man van beneden, zei toen we allemaal bijeen waren voor het welkomstpraatje. Hij droeg een spijkerbroek en een wit katoenen shirt zonder kraag (geen golvende gewaden). Hij straalde een benijdenswaardige sereniteit uit en had het vooral over concentratie en focus, dat je in het moment moest leven en dat we de dingen waar we ons druk over maken moesten loslaten: gedachten, emoties. Het schijnt dat hij voordat hij ‘zichzelf in Bali had gevonden’ een fanatiek skiër is geweest.
Niets geen mystieke poppenkast, hoewel ik het niet erg had gevonden als dat wel zo was geweest. Na een reis naar de Himalaya sta ik erg open voor dit soort dingen. Als we in Pakistan waren, mediteerde pa elke ochtend en we waren net toe aan het bespreken van de grotere zaken des levens toen hij overleed. Op deze plek voel ik me merkwaardig dicht bij hem.
Het is alleen jammer dat dit een stilteretraite is, wat wel eens een probleem voor me zou kunnen zijn. Tijdens het welkomstpraatje mochten we vragen stellen, maar van nu af aan is het mondje dicht. Bij aankomst hebben we onze telefoon al afgegeven, en we mogen niet lezen of praten.
Ik hoop dat dit dagboek me erdoorheen sleept. Het is vreemd hoezeer we in het leven afhankelijk zijn van praten. Als ik mensen beneden tegenkom, wil ik ze gedag zeggen, vragen waar iedereen vandaan komt. Eén meisje was snipverkouden, zag er verschrikkelijk uit, maar ik mocht niet vragen of het wel goed met haar ging.
Ik deel een kamer met een ander meisje. Toen we onze tassen boven hadden neergezet, begroetten we elkaar met een knikje en een glimlach. Ik moest op mijn lip bijten. Ik wilde alles van haar weten, praten over wat we van Maggs vonden (oké, voor de draad ermee, hij ziet er fit uit, wat ons tijdens de meditatie behoorlijk zou kunnen afleiden, ogen dichthouden dan maar), wilde haar vragen waar ze die schitterende armbanden heeft gekocht, die er Indiaas uitzien.
Het was Karens idee om hiernaartoe te gaan. Na mijn ontmoeting met haar in dr. Lance’ vertrekken regelde ze mijn eerste ‘sessie’ in haar werkkamer, in de buurt van de Second Court. Ze zorgde dat ik het meeste praatte: over pa, welke – mislukte – pogingen ik heb gedaan om mezelf onder te dompelen in het studentenleven in plaats van me rond te wentelen in verdriet, dat het zeker niet ondenkbeeldig is dat ik er van de zomer mee ga stoppen, misschien op reis ga naar India om de plek te bezoeken waar pa is gestorven. Ik vertelde haar over de duistere momenten, de nachten dat ik niet kon slapen, eraan dacht om er maar een eind aan te maken.
‘Je mag niet onderschatten wat het met je doet als je een ouder verliest,’ zei ze. ‘In jouw geval beide ouders. Als je het universitaire leven even wilt onderbreken en een jaar wilt gaan reizen, weet ik zeker dat dr. Lance dat zal begrijpen.’
‘Denk je dat?’
‘Daar hebben we het al over gehad. En we vinden het allemaal een goed idee als je wat tijd voor jezelf neemt. Het eerste jaar op een universiteit is al stressvol genoeg zonder de bijkomende problemen die het verdriet om een ouder met zich meebrengt.’
‘En mijn studie dan?’
‘Die kan wel wachten.’
‘Mag ik dan weer terug naar college?’
‘Natuurlijk. Ik denk dat het heel helend kan zijn als je naar India gaat.’
Hier wachtte ze even, en dat was voor het eerst dat ik merkte dat er een andere agenda achter deze ontmoeting stak. Er was iets aan haar manier van doen waardoor ik het gevoel kreeg dat ze haar tijd beidde, een moment afwachtte om het gesprek een andere richting in te sturen. Ik was dan ook niet echt verbaasd door wat ze daarna zei.
‘Of…’ Ze stond van haar bureau op en kwam naast me op de bank zitten. Ze had buitengewoon blauwe ogen en er hing een vage geur om haar heen: citroen. Zomers. ‘Je kunt besluiten dat de universiteit toch niet iets voor jou is, dat je aan het eind van het volgende semester weggaat en iets heel anders met je leven gaat doen.’
‘Ik begrijp het niet.’
‘Sommige mensen zijn gewoon niet geschikt voor de universiteit, vooral niet voor een plek als Cambridge, waar de verwachtingen zo hooggespannen zijn. Door mijn werk hier en in Oxford heb ik gemerkt dat de ongelukkigste studenten vaak ook het meest talentvol zijn, in talen, exacte wetenschappen, filosofie. Uit wat doctor Lance me heeft verteld, begrijp ik dat je een buitengewone studente bent: “fenomenaal materiaal”.’
‘Dat weet ik niet zo, hoor,’ zei ik en ik voelde dat ik bloosde. Het was vreemd, maar alleen al bij het idee dat ik niet nog eens twee jaar op die plek hoefde door te brengen klaarde ik helemaal op.
‘Maar het vooruitzicht om te stoppen met je studie kan op zichzelf heel stressvol zijn. Je kunt het gevoel hebben dat je als mens faalt en het staat ook niet goed op je cv. Doctor Lance is zich daar maar al te goed van bewust. Hij wil dat iedereen die hier weggaat het beste uit zijn leven weet te halen. We hebben het vaak over je gehad, hoe dapper je bent geweest, dat je na de dood van je vader hier zo snel naartoe bent gekomen.’
‘Misschien was het wel te vroeg,’ zei ik. De waterlanders dienden zich weer aan.
‘Dat zullen we nooit weten. Persoonlijk denk ik dat het prima was om de gok te wagen. En het is ook mooi dat je nu erkent dat het misschien niet zo goed is uitgepakt. Doctor Lance wil je helpen. Dat is de reden dat hij mij erbij heeft gehaald. Hij mocht je vader heel graag en vindt het akelig om te zien dat je zo ongelukkig bent. Ik wil dat je een paar dagen weggaat, tijd neemt om over je leven na te denken, welke kant het volgens jou op moet. De zaken in dat koortsachtige, briljante brein van je wat kalmeren. Als je terugkomt, kunnen we verder praten over de mogelijkheden die er zijn, bekijken wat het beste voor je is, voor je welzijn op de lange termijn.’
En daar liet ze het bij. En nu ben ik hier, in een afgelegen landhuis in Herefordshire en sta ik op het punt om naar beneden te gaan voor onze eerste echte mediteersessie. Morgenochtend worden we om zes uur gewekt om om half zeven aan te treden, gevolgd door nog meer mediteren na de lunch (we eten alleen vegetarisch). Tai chi of yoga aan het eind van elke sessie, midden op de dag twee uur wandelen. Om negen uur naar bed.
Het college heeft mijn vervoer betaald – een trein naar Londen, overstappen, een drie uur durende reis naar Hereford – en er kleeft maar één voorwaarde aan mijn bezoek: ik mag het tegen niemand zeggen. Ik weet eigenlijk niet waarom niet. Misschien wil dr. Lance niet dat er een horde studenten op Herefordshire af komt stormen om daar een paar dagen te chillen.
Terwijl ik zat te schrijven is mijn kamergenoot binnengekomen en zij gaat nu op haar bed ook zitten schrijven. Een brief, denk ik. Ik kon mezelf er niet van weerhouden om mijn naam op een stukje papier te krabbelen en dat aan haar te geven, samen met een stukje pure chocola. We mogen geen eten meenemen, maar ik heb een stuk binnengesmokkeld van vijfentachtig procent cacao, vond dat het een gezond product was, voedsel voor de ziel.
Ze schreef haar naam op het papiertje – ze heette Sejal – en gaf het terug, zette er een dankjewel bij voor de chocola. Toen ze me het papier teruggaf, zag ik wat de armbanden verbergen: diepe littekens van rijtwonden op haar pols, die nu aan het genezen waren, maar ze waren heel recent. Het verbaast me dat ze die heeft overleefd.
Ze zag dat ik ze zag en we wachtten even, waren ons voor het eerst echt van elkaar bewust. Toen pakte ik mijn pen en schreef op het papier: ‘Van welke universiteit ben jij?’ Ze aarzelde voordat ze terugschreef: ‘Oxford’. Ik pakte het papiertje terug en schreef: ‘Heeft Karen je hiernaartoe gestuurd?’
Ze keek me verbaasd aan en knikte.