58
Jar duwt de deur van de garagebox open, controleert de straat naar twee kanten toe. Hij weet dat er iets niet klopt: Nic, de fotograaf van de etage onder hem, had hem gewaarschuwd toen ze elkaar een paar minuten geleden beneden in het flatgebouw tegenkwamen. Vanochtend vroeg, zo zei hij, terwijl Jar nog in Cornwall was, hadden ze gezien dat de politie een computer uit een van de garageboxen had meegenomen, samen met een paar dozen. Nic is de enige die weet dat Jar een box huurt.
Het hangslot was kapot, maar zag eruit alsof het intact was. Jar zet zich schrap maar is evengoed verbijsterd door wat hij binnen aantreft. Alles is van de muur gehaald: alle kaarten, foto’s, krantenknipsels. De computer is ook weg, de laden van het bureau staan open, de inhoud meegenomen. Degene die hier is geweest – Cato’s mensen, vermoedt hij – was geïnteresseerd in alles wat wellicht verband hield met Rosa en haar verdwijning. Afgezien van het kapotte hangslot is er niets vernield, geen spoor van geweld. Waarom wil Cato niet meer met hem praten? Waarom hebben zijn mannen hem in de trein niet opgepakt toen hij op Paddington aankwam?
Jars eerste gedachte is dat hij nu geen foto’s meer heeft van Rosa, niets heeft om te voorkomen dat ze vervaagt. Hij heeft met opzet alle sporen van haar uit zijn flat gewist, weg uit het leven dat hij aan de wereld laat zien. Elk tastbaar verband met haar – brieven, foto’s, krantenknipsels over haar dood – is hem nu afgenomen.
Een week geleden zou hij van streek zijn geweest, maar nu maakt het hem niet meer uit. De lege garagebox, efficiënt gestript, is alleen maar een bevestiging dat iemand Rosa ervan probeert te weerhouden terug te keren, en hem ervan wil weerhouden haar te vinden.
Terug in zijn flat is hij bijna teleurgesteld als hij ziet dat er daar klaarblijkelijk niet is ingebroken. De boeken staan allemaal op hun planken, weliswaar in willekeurige volgorde, maar ze staan er. Zijn gitaar ligt ook nog altijd onder zijn bed. Hij wil hem er net onder vandaan trekken als hij zich de foto herinnert die uit het boek was gevallen op de avond dat zijn flat overhoop was gehaald. Hij loopt naar de plank en pakt een exemplaar van Finnegans Wake. Ze is ouder geworden, beseft hij. Toen hij haar gisteren zag, leek ze wel heel iemand anders.
Jar schenkt zichzelf een grote Yellow Spot in, een van de favorieten van zijn pa. Hij gaat hem niet bellen over zijn ontmoeting in Cornwall, nog niet. Hij weet dat hem dat alleen maar van streek maakt, dat het een teken is dat hij nog lang niet over zijn verdriet heen is. En Amy gaat hij ook niet bellen. Ze is toch al zo labiel en Jar wil eerst meer weten voordat hij het aan haar vertelt.
Hij slaat de whisky achterover, haalt de tentharing uit zijn jaszak en legt die op het keukenaanrecht. Het stukje bloemetjesstof is gerafeld en de haring is in het midden verbogen. Hij vraagt zich af of Rosa vloekte toen ze hem in de grond van Cornwall wilde slaan en een stuk rots raakte. Ze kon vloeken als een bootwerker, herinnert Jar zich nog, in zichzelf glimlachend, terugdenkend aan het moment dat hij zijn ogen afwendde toen ze steenkoud uit de Cam kwam.
Zijn telefoon gaat.
‘Hoe was het in Cornwall?’
Jar herkent meteen Miles Cato’s afgemeten Schotse klanken. Hoe komt hij verdomme aan dit nummer? Iemand moet met Morvah gepraat hebben, nadat hij op de trein was gestapt.
‘Ik doe heel erg mijn best om je uit ons onderzoek naar Martin te elimineren, Jar,’ vervolgt hij, ‘maar je maakt het ons niet gemakkelijk. Heb je al iets van Anton gehoord?’
Tijdens het luisteren strijkt Jar met zijn vingers over de planken, zet de boeken in een keurige rij terug, zodat hij ze weer kan terugvinden.
‘Hoe kom je aan dit nummer?’ vraagt hij.
‘Ik ben een politieman, Jar.’
Hij is goed, denkt Jar. Wijkt geen duimbreed van zijn script af. Hij herinnert zich Rosa’s waarschuwing in haar e-mail: In de afgelopen vijf jaar ben ik wel zo veel te weten gekomen dat hij degene zal zijn die je benadert, als dat niet al is gebeurd. Waarschijnlijk zal hij zich voordoen als politieman, in burger. En hij is dol op een mooi Schots accent. Ik heb geen idee welk verhaal hij gaat ophangen, maar geloof geen woord van wat hij zegt. Hij probeert me te vinden, net als de anderen.
‘We denken nu dat Martin zich bezighoudt met martelvideo’s,’ vervolgt Cato.
Hun nepverhaal wordt met de dag bespottelijker, denkt Jar. Waarom beschuldigen ze Martin niet van iets wat meer voor de hand ligt, zoals een ongezonde belangstelling voor beatniks? Of omdat hij verslaafd is aan Strava?
‘Ik weet wie ik gisteren in Cornwall hebt gezien,’ zegt hij.
‘Weer zo’n hallucinatie van je?’
‘Zijn we uitgepraat?’ Jar is nu boos. Cato heeft lang genoeg gedaan alsof.
‘Ga er niet nog een keer vandoor, en bel me op dit nummer zodra je contact hebt gehad met Anton. Sorry van je computer. Standaardprocedure. Je krijgt hem terug.’
Jar loopt het balkon op en kijkt in de richting van Canary Wharf, kijkt met knipperende ogen de avond in. Nic, de fotograaf van de flat beneden, speelt op zijn sax. Als de selfie die hij gisteren van hen beiden op Gurnard’s Head had genomen nu maar bij Carl was doorgekomen. Dan denkt hij weer aan de e-mails en pakt zijn telefoon.
‘Met Jar, Jarlath Costello. Nog aan het werk?’ Jar hoopt dat Max Eadie nog op kantoor is. Er branden een hoop lichten in de toren.
‘Ben altijd aan het werk, vierentwintig uur per dag. Je hebt de website gelezen. Waar heb je gezeten? Ik probeer je al twee dagen te bellen.’
‘Kunnen we afspreken? Er is een hoop gebeurd.’
‘Je lift doet het niet,’ zegt Max. ‘Ik moest met de trap, die trouwens naar kamelenpis stinkt.’
‘Wil je wat drinken?’ vraagt Jar, terwijl hij de deur dichtdoet en de merkwaardige, wanordelijke gestalte van Max in zijn flat in zich opneemt. Even vreest hij voor de gezondheid van de man.
‘Geef me daar maar wat van, zonder water,’ zegt hij en hij wijst naar de whiskyfles op tafel. ‘Gaat het wel goed met je hoofd?’
‘Max, ik heb Rosa gezien,’ zegt Jar, die snel ter zake wil komen terwijl hij zich nog een whisky inschenkt. ‘Gisteren, in Cornwall.’
Max wacht even voordat hij reageert, zijn gezicht nu ernstiger, respectvol, het gebral verdwenen. ‘Echt?’
‘Het was niet de zoveelste rouwhallucinatie, als je dat bedoelt.’
‘Waar in Cornwall?’
‘Op een plek waarvan we ooit hebben afgesproken dat we elkaar daar in tijden van crisis zouden treffen.’
Jar vertelt hem alles: de e-mails, de ontmoeting met Cato, de man die aan boord van zijn trein probeerde te komen, hun heimelijke ontmoetingsafspraak in Cornwall, dat hij onbedoeld Rosa’s overweldigers naar haar toe heeft geleid. ‘Ze wist niet eens meer hoe ik heette,’ zegt hij en zijn ogen lopen vol tranen.
Max luistert geconcentreerd. Hij lijkt niet verbaasd over de ontmoeting, en ook niet dat Rosa moeite heeft om zich alles uit haar verleden te herinneren.
‘En ik heb dit gevonden, in de huurauto waarmee ze ontvoerd is.’ Jar pakt de kromme tentharing van de keukentafel, kijkt ernaar en gooit hem weer neer. ‘Ze was op de kliffen aan het kamperen.’
‘En jij denkt dat Miles Cato achter dit alles zit?’
‘Daar wilde ik het nou juist met je over hebben. Ik maak me zorgen over de e-mails die Rosa heeft gestuurd, waarin ze me vraagt haar te ontmoeten,’ zegt Jar en hij geeft zijn telefoon aan Max. ‘Er klopt iets niet. Ze zou de plek met naam en toenaam hebben genoemd. Lees deze eens.’
Hij kijkt naar Max als die zijn bril tot zijn wenkbrauwen optilt en naar de telefoon tuurt. ‘Die is niet van Rosa,’ zegt Jar. ‘Hij is van iemand die doet alsof hij Rosa is, die niet weet waar ze zich schuilhield, waar ze naartoe zou gaan als ze op de vlucht was… “als de wereld ooit van zijn as is gegleden”.’ Jar aarzelt even, voelt dat zijn stem op het punt staat te breken. ‘Zij wisten dat ik wist waar die plek was en wachtten tot ik ze die liet zien, ze hen naar haar toe leidde. Wat ik ook inderdaad heb gedaan, stomme idioot die ik ben.’
Max kijkt naar Jar als die naar het raam loopt en naar buiten kijkt.
‘En jij denkt dat Cato ze heeft gestuurd?’ vraagt Max.
‘Lees de tweede mail maar,’ zegt Jar, die probeert zich te vermannen, zijn rug nog altijd naar Max toegekeerd. “Wees voorzichtig met mc” – dat is Miles Cato. “Waarschijnlijk zal hij zich voordoen als politieman, in burger.” Waarom zou hij zichzelf verdacht maken? Degene die ze heeft gestuurd probeert Cato erin te luizen, de aandacht van zichzelf af te leiden.’
Jar weet wat Max denkt, dat hij gelijk had toen hij opperde dat iemand een spelletje met hem speelde. ‘Ik geloof nog steeds dat het dagboek door Rosa is geschreven,’ zegt hij, alsof hij daarop reageert, maar Max blijft zwijgen, draait de whisky in zijn glas rond.
‘Terwijl jij weg was, heb ik mijn oude researchbestanden doorgenomen. Voor dat artikel dat ik heb geschreven.’
‘Heb je iets ontdekt?’
‘Alleen dat ik een luie lamstraal was. Geen wonder dat ik het als onderzoeksjournalist nooit heb gemaakt. Godallemachtig. Maar één ding heb ik wel ontdekt. De retraite wordt sinds kort te koop aangeboden. Ik was van plan om morgen de eigenaar te bellen, hem een bezoekje te brengen. Zin om mee te gaan?’