77
Cromer 2012
Kirsten wankelt een beetje als ze naar de badkamer loopt. Ze heeft vanavond veel gedronken, dat hebben we allemaal. A en zij hebben zeker ruim twee uur in de keuken zitten kletsen, ongetwijfeld zitten klagen dat mannen niet openhartig kunnen zijn, niet over hun gevoelens kunnen praten.
Ik weet al dat de camera’s in de logeerkamer het doen, maar ik kan het niet helpen. De champagne van eerder die avond heeft het laatste restje schuldgevoel weggewist. Het is één uur ’s nachts en ik denk dat mijn geduld bijna beloond wordt. Kirsten staat driftig haar tanden te poetsen bij de wastafel, haar billen wiebelen van de inspanning. Ik heb eerder tegen haar gezegd dat er genoeg warm water is om een bad vol te laten lopen. Helaas ziet het ernaar uit dat ze andere ideeën heeft. Ze draait zich om en kijkt de kleine badkamer rond, kijkt naar de muren, het plafond, kijkt nu pal naar boven naar de plafondlamp. Heeft ze de camera gezien? Haar ogen staren recht in die van mij. Ik hou haar prachtige blik vast, maar daarin is geen liefde te lezen, alleen woede en wantrouwen.
Ze draait zich weer naar de wastafel en tuurt nu intens naar de spiegel, laat haar handen langs de zijkanten glijden, probeert of ze erachter kan kijken. Wat voert ze in haar schild? Nu zijn we weer in de kamer en doet ze hetzelfde: ze beweegt zich langs de muren, controleert achter een schilderij (tilt het van de haak en draait het om), haalt voorzichtig boeken weg van een kleine boekenplank boven de ladekast.
Ik krijg een droge mond. Ze staat midden in de kamer, kijkt om zich heen. Opnieuw kijkt ze recht naar boven, staart naar het licht, naar mij. Christus, ze heeft iets gezien.
Ze loopt naar het voeteneind van het bed, pakt een houten stoel en zet die onder het licht. Dan gaat ze er bovenop staan – haar dronken gestuntel is verdwenen – en ze bestudeert de fitting, waar de draad het plafond in loopt. Haar wang is zo dicht bij de camera dat ik mijn hand zou kunnen uitsteken en haar zou kunnen strelen, haar geurige adem ruiken (citroen?).
Wat zal ik zeggen? Uitleggen dat het moet vanwege de veiligheid? Een smoes dat de bewakingsbeelden na vierentwintig uur worden gewist? Hoe wist ze verdomme waar ze moest zoeken? Weet A het? Heeft ze haar gewaarschuwd? Is ze hier geweest, in de schuur?
De camera’s zijn piepklein, verborgen als kleine schroeven, en Kirsten zou moeten weten waar ze naar zoekt. Als ze geen schroevendraaier heeft, ben ik veilig.
Ze klimt nu weer van de stoel en zet hem terug aan het voeteneind. Ze gaat op de dekens zitten. Kom op, Kirsten, hou op met dat gelanterfant, tijd dat je uit de kleren gaat.
Maar dat doet ze niet. Ze weet het. Hoe kan ze het verdomme nou weten? Ze slaat de dekens terug en stapt in bed, helemaal aangekleed. Bedlampje uit.
Kirsten zwemt nu naast me, rond en rond in het water, blijft bij de kant, gluurt naar me. Ik heb het licht in de schuur gedimd, er hangt hier nu een bloedrode gloed, als in een onderzeeër.
Haar poten worden moe, haar lichaam zakt onder het oppervlak. Vier minuten en dertig seconden. Hoe langer ze in het water is, hoe gedesoriënteerder ze zal worden, tot het te laat is. Paniek is vermoeiend.
Maar dan, zonder enige waarschuwing, verzamelde ze al haar krachten, schraapte ze langs de zijkanten van het bekerglas en wist met een klauw de rand vast te grijpen. Het volgende ogenblik was ze eruit, zat ze op de tafel, staarde ze me triomfantelijk aan. Te veel water in het bekerglas. Ik pakte Kirsten beet en gooide haar de duisternis in.