·6·
De presidentiële autocolonne keerde terug van de fondswervingbijeenkomst voor de verkiezingscampagne. Snel schoot de autocolonne door lege straten en over afgesloten kruisingen. Dankzij het uiterst nauwgezette werk van het voorhoedeteam van de Secret Service hoefden Amerikaanse presidenten nooit te wachten bij een verkeerslicht of in de file te staan. Op de heenweg had Gray zijn chef al een kort overzicht gegeven van alles wat er die dag op zijn werkterrein was voorgevallen. Nu zat Brennan op de achterbank van het Bakbeest een paar opiniepeilingen door te lezen terwijl Gray recht voor zich uit staarde en zoals gebruikelijk over meer dan tien dingen tegelijk nadacht.
Na een tijdje keek Gray snel even op naar zijn chef. ‘Met alle respect, meneer, maar door om de vijf minuten de peilingen door te kijken, veranderen die echt niet. Als presidentskandidaat is senator Dyson gewoon niet tegen u opgewassen. U wint deze verkiezingen op uw sloffen.’ En na een korte stilte voegde hij daar diplomatiek aan toe: ‘Dus kunt u het u wel veroorloven om uw aandacht op andere belangrijke kwesties te richten.’
Grinnikend stopte Brennan de peilingsuitslagen weg. ‘Carter, je bent briljant, maar duidelijk geen politicus. Een race is pas gewonnen als de laatste stem geteld is. Maar ik ben me ervan bewust dat ik mijn aanzienlijke voorsprong in deze race aan jou te danken heb.’
‘Ik stel de steun die u me hebt gegeven tijdens het moeilijke begin dat ík heb gehad echt zeer op prijs.’
In werkelijkheid was Gray zich er maar al te goed van bewust dat Brennan in die tijd meermalen had overwogen hem te dumpen. Een hielenlikker was hij nooit geweest, maar als je daar nou toch zo nu en dan eens behoefte aan had, waren de hielen van de president van de Verenigde Staten niet de slechtste plek om te beginnen.
‘Ben je nog meer Al-Zawahiri’s op het spoor?’
‘Dat was een heel zeldzaam voorval, meneer de president.’ Gray wist nog steeds niet waarom Al-Zawahiri zo aan zijn eind was gekomen. De chef van het nic wilde er graag van uitgaan dat zijn strategie om terreurorganisaties te infiltreren en diverse andere tactieken aan te wenden om de terroristen tegen elkaar op te zetten, werkelijk resultaat begon op te leveren, maar hij was veel te argwanend om niet ook met andere mogelijkheden rekening te houden.
‘Nou, het heeft ons een paar mooie krantenkoppen opgeleverd.’
Zoals altijd wist Gray de aanvechting te bedwingen om te zeggen wat hij werkelijk dacht. Hij had onder verschillende presidenten gediend en die waren allemaal net als Brennan geweest. In wezen waren het geen slechte mensen, maar ze waren veel vatbaarder voor algemene menselijke zwakheden en excessen dan de gemiddelde burger, wat nogal wrang was als je bedacht wat een gezag ze hadden. Gray had al die presidenten leren kennen als egoïsten met een enorm opgeblazen ego, die gepokt en gemazeld waren in de hitte van het politieke gevecht. Presidenten beweerden allemaal dat ze alleen goed wilden doen, dat ze het juiste beleid wilden voeren en hun politieke partij leiding en inspiratie wilden geven, maar in Grays ervaring ging het hun uiteindelijk alleen maar om de troon van het Oval Office. Macht was de sterkste drug ter wereld en de president van de Verenigde Staten was de machtigste man ter wereld. Vergeleken met de uitwerking die die functie had op degene die hem bekleedde, was heroïne niet meer dan een lullig placebo.
Maar als Brennan die avond dood neerviel, stond er een capabele vice-president klaar om het roer van hem over te nemen en zou het land gewoon doorgaan met waar het mee bezig was. En als Brennan om de een of andere reden de komende verkiezingen verloor, zou zijn tegenstander zijn intrek nemen in het Witte Huis zonder dat Amerika er ook maar iets van zou merken. Presidenten waren niet onmisbaar, wist Gray. Dat dachten ze alleen maar.
‘Zodra ik iets hoor, laat ik het u weten, meneer de president.’
Brennan was een veel te doortrapt politicus om dat zomaar te geloven. Het was een Washingtonse traditie dat de hoofden van de inlichtingendiensten dingen voor hun president verborgen hielden. Maar Brennan had alle reden om de uiterst populaire Gray op zijn eigen werkterrein de vrije teugel te geven. Uiteindelijk was de president degene die met de eer ging strijken. Maar Carter Gray was een spion, en spionnen hielden altijd iets achter. Het zat hun gewoon in hun bloed om nooit helemaal open en recht door zee te zijn. Het leek wel of ze in het niets zouden verdwijnen, als ze ooit eens het achterste van hun tong lieten zien.
‘Ga wat slapen, Carter. Ik zie je morgen wel,’ zei de president toen ze uitstapten en zijn gevolg de andere auto’s in de lange stoet uit stroomde. De topadviseurs en persoonlijke begeleiders van de president hadden vreselijk de pest in dat Brennan zowel op de heen- als op de terugweg samen met Gray in de auto had gezeten, zonder anderen erbij. Dat was een beloning voor het fraaie resultaat in de zaak-Zawahiri, maar de president had er zelf ook baat bij gehad. Tijdens het feestelijke fondsenwervingsdiner dat ze die avond hadden bijgewoond, had Gray met een opwindend toespraakje over terrorisme zijn toehoorders zo de stuipen op het lijf weten te jagen dat de in avondkledij gehulde menigte meer dan een miljoen dollar had opgehoest voor Brennans partij. Dat was wel een ritje in het Bakbeest waard.
Een paar seconden later reed Gray snel weg van het Witte Huis. Hoewel de president hem dat had aangeraden, was Gray helemaal niet van plan was om naar bed te gaan.
Vijfenveertig minuten later liep hij in Loudoun County, Virginia, met lange passen het terrein van het National Intelligence Center op. Het nic werd al even zwaar bewaakt als het nsa in Maryland: door maar liefst twee complete legercompagnieën – vierhonderd manschappen in totaal – die zich uitsluitend bezighielden met de beveiliging van het terrein. Geen van hen was echter bevoegd om ook maar één stap in het gebouw zelf te zetten, behalve dan in geval van een catastrofe. Het gebouw zag eruit alsof het helemaal van glas was en een geweldig uitzicht bood op het platteland van Virginia, maar in werkelijkheid had het helemaal geen ramen. De met koper beklede betonnen muren waren zo dik als bunkerwanden en het plaatglas maakte het menselijke en elektronische ogen onmogelijk om naar binnen te kijken.
Om de veiligheid van Amerika te bewaken waren drieduizend mannen en vrouwen hier vierentwintig uur per etmaal, zeven etmalen per week druk in de weer met de meest geavanceerde technologie, terwijl de andere inlichtingendiensten het nic elke dag, elke minuut, elke seconde weer van nieuwe gegevens voorzagen.
Na al het falen van de inlichtingendiensten met betrekking tot 11 september en het massavernietigingswapensfiasco van de cia waren vele Amerikaanse leiders zich gaan afvragen of Amerika eigenlijk wel over zelfs maar één voor zijn taak berekende inlichtingendienst beschikte. De daaropvolgende hervormingen hadden echter weinig succes gehad en de verwarring misschien zelfs nog groter gemaakt. Aan het toch al zo grote aantal Amerikaanse inlichtingendiensten, die het allemaal vertikten om hun gegevens, personeel en apparatuur met elkaar uit te wisselen, was een National Counter-Terrorism Center toegevoegd, met een eigen directeur die rechtstreeks rapporteerde aan de president, terwijl de fbi werd toegerust met een volslagen nieuw Directoraat Inlichtingen.
Naar Grays mening had het gezond verstand na verloop van tijd echter weer de overhand gekregen en waren allerlei overbodige bestuurslagen weggehaald ten gunste van één enkele National Intelligence Director, die niet alleen over eigen personeel en een eigen operationeel centrum beschikte, maar die ook, en dat was veel belangrijker, zowel operationele als budgettaire macht over alle andere inlichtingendiensten had. Het was een oude wijsheid onder topmanagers in de inlichtingenbranche dat je analisten je in politieke problemen konden brengen, maar dat je met mensen van de afdeling Geheime Operaties het risico liep achter de tralies te komen. Als Gray ooit de cel in zou draaien, wilde hij toch in elk geval zelf opdracht hebben gegeven voor de misdrijven waarvoor hij veroordeeld was.
Gray liep het hoofdgebouw binnen, doorstond de biometrische identificatie en nam een lift naar de bovenste verdieping.
Hij liep een kleine, goed verlichte kamer binnen, ging zitten en zette een koptelefoon op. Er waren vier andere mensen in het vertrek. Aan een van de wanden hing een beeldscherm en voor hem op tafel lag een dossier met de naam Salem al-Omari erop. Hij kende het uit zijn hoofd.
‘Het is laat, dus beginnen we maar meteen,’ zei hij. Het licht werd gedimd en op het scherm zagen ze een man in een stoel midden in een kamer zitten. Hij ging gekleed in een blauw gevangenispak, maar had geen hand- of voetboeien om. Aan zijn gezicht was te zien dat hij uit het Midden-Oosten kwam, en er lag een opgejaagde maar ook uitdagende blik in zijn ogen. Ze waren allemaal zo strijdbaar, had Gray gemerkt. Als hij naar iemand als Al-Omari keek, moest Gray onwillekeurig denken aan een personage uit een roman van Dostojevski, de complotten beramende buitenstaander die geen plaats had in de maatschappij en die somber peinzend zijn anarchistenwapen streelde. Het was het gezicht van een fanaticus, iemand die bezeten was door een krankzinnige boosaardigheid. Het was het gezicht van het soort mens dat de twee mensen van wie Gray het meest had gehouden, uit dit leven had weggerukt.
Hoewel Al-Omari zich duizenden kilometers hiervandaan bevond, in een topgeheime gevangenis, zorgde de satellietverbinding voor kristalhelder beeld en geluid.
Door het aan zijn kopmicrofoon bevestigde microfoontje stelde hij Al-Omari een vraag in het Engels. Met en triomfantelijk lachje gaf de man antwoord in het Arabisch.
‘Meneer Al-Omari,’ antwoordde Gray in vlekkeloos Arabisch, ‘ik spreek vloeiend Arabisch. Ik spreek het zelfs beter dan u. Ik weet dat u jaren in Engeland hebt gewoond en dat uw Engels beter is dan uw Arabisch. Ik raad u met klem aan om in het Engels met ons te praten, zodat we niet het risico lopen dat er misverstanden tussen ons rijzen.’
Al-Omari’s glimlach stierf langzaam weg en hij ging wat meer rechtop zitten.
Gray deed zijn voorstel. Al-Omari moest gaan spioneren voor de Verenigde Staten en infiltreren in een van de dodelijkste terreurorganisaties van het Midden-Oosten. De man zei onmiddellijk nee. Gray drong aan en Al-Omari weigerde opnieuw. ‘Ik heb geen flauw idee waar u het over hebt,’ voegde hij er deze keer aan toe.
‘Over de hele wereld zijn er op dit moment in totaal drieënnegentig door het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken als zodanig erkende terroristische organisaties actief, en de meeste daarvan zijn afkomstig uit het Midden-Oosten,’ zei Gray. ‘U hebt bevestigd dat u lid bent van minstens drie daarvan. Bovendien zijn er vervalste paspoorten, blauwdrukken van de Woodrow Wilson Bridge en materiaal om bommen mee te maken bij u thuis aangetroffen. En daar gaat u ons nu alles over vertellen wat u maar weet, want anders wordt het vervelend voor u.’
Al-Omari glimlachte en boog zich naar de camera toe. ‘Jaren geleden ben ik in Jordanië al eens verhoord door de cia én uw leger én de fbi , die samenwerkten in een van die zogenaamde “tijgerteams” van u. Ze stuurden vrouwen naar binnen die alleen ondergoed aanhadden. Ze smeerden menstruatiebloed op mijn huid, of in elk geval iets waarvan ze zeiden dat het dat was, en dus was ik onrein en kon ik mijn gebeden niet verrichten. Ze wreven met hun lichaam tegen me aan, boden aan om met me te vrijen als ik wilde praten en toen ik nee zei werd ik in elkaar geslagen.’ Hij leunde achterover. ‘Ik ben bedreigd met verkrachting en ze hebben me verteld dat ik daar aids van zal krijgen en dood zal gaan. Dat kan me niet schelen. De ware volgelingen van Mohammed zijn niet bang voor de dood, zoals jullie christenen dat zijn. Dat is jullie grootste zwakte en dat zal tot jullie totale vernietiging leiden. De islam zal overwinnen. Zo staat het geschreven in de koran. De islam zal heersen over de hele wereld.’
‘Nee,’ zei Gray, ‘zo staat het helemaal niet in de koran. In geen van de 114 soera’s. En ook in de spreuken van Mohammed is niets te vinden over heersen over de hele wereld.’
‘Hebt u de hadith gelezen?’ zei Al-Omari vol ongeloof. Met dat woord verwees hij naar de verzamelde spreuken van Mohammed, en de levensbeschrijving van de profeet en de eerste moslims.
‘Ja, en de koran. In het Arabisch. Westerse geleerden zijn er nooit in geslaagd om goed uit die taal te vertalen. Dus, meneer Al-Omari, zou u toch moeten weten dat de islam eigenlijk een vreedzame en verdraagzame godsdienst is, al is het er wél een die zichzelf energiek verdedigt als ze wordt aangevallen. Dat is begrijpelijk, want sommige “beschaafde culturen” hebben al sinds de kruistochten geprobeerd de moslims tot hun eigen geloof te bekeren, eerst met het zwaard en toen met het geweer. Maar in de hadith staat dat zelfs tijdens een jihad onschuldige vrouwen en kinderen gespaard moeten worden.’
‘Niemand van jullie is onschuldig,’ zei Al-Omari op scherpe toon. ‘De hele islam moet terugvechten tegen degenen die ons willen onderdrukken.’
‘De islam vertegenwoordigt eenvijfde van de gehele mensheid, en de overweldigende meerderheid van uw geloofsgenoten gelooft ook vol overtuiging in de vrijheid van meningsuiting, persvrijheid en gelijkheid voor de wet. Meer dan de helft van alle moslims ter wereld woont in landen met een democratisch gekozen regering. Ik weet dat u bent opgeleid in een madrassa in Afghanistan en dat uw kennis van de koran dus beperkt is tot uit het hoofd geleerde teksten, dus ik zal het u niet kwalijk nemen dat u zo weinig benul hebt van dit soort zaken.’ Gray zei er maar niet bij dat de madrassa waar Al-Omari zijn opleiding had genoten ook wapeninstructie op het programma had staan, en lessen over het voeren van de jihad. Aan dergelijke lessen hadden dergelijke opleidingsinstituten de bijnaam ‘islamitische West Pointes’ te danken.
‘U wilde een shadid zijn,’ vervolgde Gray, ‘maar u had niet het lef of het fanatisme om een zelfmoordaanslag te plegen. En ook niet de ruggengraat en instincten van een moedjahedien.’
‘U zult nog wel zien of ik de moed heb om voor de islam te sterven.’
‘Met moorden schiet u niets op. Ik wil dat u voor mij aan het werk gaat.’
‘Loop naar de hel!’
‘We kunnen dit op de gemakkelijke manier doen of op de moeilijke,’ zei Gray en hij keek even op zijn horloge. Hij had in geen dertig uur geslapen. ‘En er zijn vele wegen die naar de jannat leiden.’
Al-Omari boog zich voorover: ‘Ik ga wel op míjn manier naar de hemel,’ sneerde hij.
‘U hebt vrouw en kinderen in Engeland,’ zei Gray.
Al-Omari sloeg zijn armen over elkaar en keek onbewogen voor zich uit. ‘Klootzakken zoals jij zullen ons in het hiernamaals goed van pas komen.’
‘Een zoon en een dochter,’ ging Gray verder alsof hij de man niet had gehoord. ‘Ik besef dat het u misschien niet veel kan schelen wat er met de vrouwen gebeurt, maar de jongen...’
‘Mijn zoon zal met vreugde sterven...’
‘Ik ga uw zoon helemaal niet vermoorden,’ viel Gray hem met strenge stem in de rede. ‘Ik heb andere plannen met hem. Hij is toch net anderhalf geworden?’
Er verscheen een licht ongeruste blik in Al-Omari’s ogen. ‘Hoe weet u dat?’
‘U gaat hem opvoeden als islamiet?’
Al-Omari gaf geen antwoord. Hij tuurde alleen maar recht in de camera.
‘Als u niet bereid bent met ons samen te werken, haal ik uw zoon weg bij zijn moeder en laat ik hem adopteren door een liefhebbend echtpaar dat hem als hun eigen zoon zal grootbrengen.’ Gray zweeg even om wat hij nu ging zeggen, harder te laten aankomen. ‘Hij zal worden opgevoed als christen. In Amerika. Door Amerikanen. Hij zal Jezus Christus aanbidden als zijn verlosser. Of niet. De beslissing is aan u.’
Al-Omari was zo verbijsterd dat hij opstond en naar de camera toe strompelde, totdat er een paar handen in beeld verschenen die hem weer op zijn stoel duwden.
De volgende woorden die hij uitstootte, waren in het Arabisch, maar hun betekenis was voor niemand mis te verstaan. Een ogenblik later werd Al-Omari woede zo onbedwingbaar dat hij op zijn stoel vastgebonden moest worden, en toen de stroom dreigementen nog niet wilde ophouden, werd zijn mond dichtgeplakt met een stuk tape.
Gray schoof het dossier van zich af. ‘In de afgelopen jaren zijn 7.816 Amerikanen om het leven gekomen door toedoen van mensen als u. En al die doden zijn gevallen op Amerikaans grondgebied. Als we de overzeese aanslagen erbij tellen, is het totale dodental bijna tienduizend. Sommige slachtoffers waren kinderen die niet de kans hebben gekregen om welk geloof dan ook te belijden. Ik geef u 24 uur bedenktijd. Denkt u alstublieft goed na. Als u met ons samen wilt werken, zullen uw gezin en u in rust en vrijheid kunnen leven. Als u echter niet met ons wilt samenwerken...’ Gray knikte naar de man naast hem en het scherm werd donker.
Tegen alle andere mensen die hij die nacht nog ging verhoren, zou Gray hetzelfde gaan zeggen. Zelfs zijn naaste adviseurs wisten niet of hij daar ook maar iets van meende en geen van hen had de moed het hem te vragen.
Gray keek naar de zes andere dossiermappen die hij voor zich op tafel had liggen. Vier andere mensen uit het Midden-Oosten, die niet veel verschilden van Al-Omari. De vijfde was een neonazi uit Arkansas en de zesde, Kim Fong, was lid van een Zuidoost-Aziatische groepring die banden had met terreurorganisaties in het Midden-Oosten. In het officieuze jargon waren dit zogenaamde ‘ ghost detainees ’, ofwel spookgedetineerden. Buiten Gray en een paar zorgvuldig geselecteerde functionarissen van het nic wist niemand dat ze zich zelfs maar in hechtenis bevonden. Net als de cia beschikte het nic op allerlei plekken waar de toestand kritiek was over clandestiene paramilitaire organisaties die onder meer tot taak hadden om vermoedelijke vijanden van Amerika zonder enige vorm van proces op te pakken en gevangen te zetten.
En Gray zou alle zes spookgedetineerden hetzelfde voorstel doen, al zouden de middelen om hen over te halen van persoon tot persoon verschillen, afhankelijk van wat er bekend was over hun achtergrond. Geld werkte bij meer van hen dan je misschien zou denken. Het kwam niet vaak voor dat rijke mensen zichzelf en anderen om religieuze redenen opbliezen. Vaak wisten die arme mensen wel zover te krijgen dat die het klusje voor hen opknapten. Hij mocht van geluk spreken als de helft op zijn aanbod inging, maar met een slagingspercentage van vijftig procent zou hij dik tevreden zijn.
Een uur later liep Gray het nic weer uit. Alleen de skinhead had meteen zijn hulp toegezegd, en daar zou Grays dreigement om hem over te leveren aan een groep gewelddadige antifascisten in Zuid-Amerika ongetwijfeld veel bij geholpen hebben. Verder was de avond echter een teleurstelling gebleken.
Het geweld werd aan beide zijden steeds heviger en hoe harder de ene partij toesloeg, des te harder de andere terug wilde slaan. De Verenigde Staten zouden niet meer dan een fractie van hun totale kernwapenbezit nodig hebben om het hele Midden-Oosten in één klap in rook op te laten gaan... samen met elke heilige plek van twee van de grote wereldgodsdiensten, en op dat ene, ondenkbare scenario na, was er voorzover Gray kon zien geen enkele duidelijke oplossing van het probleem voorhanden. Dit was geen oorlog tussen professionele pantserbataljons en een meute met geweren en raketten zwaaiende baardmannen. Het was ook niet zomaar een religieus meningsverschil. Het was een strijd tegen een geesteshouding, met politieke, sociale en culturele aspecten. Zo nu en dan vroeg Gray zich nederig af of deze strijd niet beter uitgevochten kon worden met psychiaters en psychotherapeuten in plaats van met soldaten en spionnen. Maar het enige wat hij kon doen, was ’s middags opstaan en naar zijn werk gaan.
Terwijl zijn gewapende bewakers de omgeving goed in de gaten hielden, liet hij zich achterover zakken in het versleten leer van de Chevrolet SubUrban. Gray sloot zijn ogen en deed ze pas weer open toen hij een kwartier later de auto vaart voelde minderen. Daarna klonk het vertrouwde geratel waarmee de colonne over de grintweg naar Grays bescheiden woning reed. Die was al even goed beveiligd als het onderkomen van de vice-president in het Naval Observatory. President Brennan wilde niet dat hem iets overkwam.
Gray woonde alleen, maar niet omdat hij dat zo prettig vond. Hij ging naar binnen, dronk even een biertje om wat tot rust te komen en liep toen de trap op om een paar uur te slapen. Zoals zijn gewoonte was voor het slapen gaan, pakte hij de twee foto’s van de schoorsteenmantel tegenover zijn bed. De eerste was er een van zijn vrouw Barbara, met wie hij jarenlang getrouwd was geweest. De andere foto was van zijn enig kind, zijn dochter Margaret, of Maggie, zoals iedereen haar had genoemd. Had genoemd? Hij had er nooit aan kunnen wennen om de voltooid verleden tijd te gebruiken als hij aan zijn gezin dacht. Maar hoe kon je anders denken over de overledenen? Hij kuste de beide foto’s en zette ze weer terug.
Toen hij in bed lag, duurde de loodzware somberheid die hij over zich heen voelde komen een halfuur minder lang dan gewoonlijk, en daarna viel Carter Gray uitgeput in slaap. Over vijf uur zou hij opstaan om zich opnieuw in de enige strijd te storten die voor hem nu nog de moeite waard was.