·43·
De Camel Club was teruggelopen naar Foggy Bottom en had daar de metro naar Union Station genomen, waar ze nog even iets aten bij het restaurant op de onderste verdieping en overlegden wat ze nu gingen doen. Daarna liepen ze naar de parkeergarage van het station om hun auto’s en motor op te halen. Stone ging bij Rueben in de zijspan zitten en keek om naar Caleb en Milton die in de Ford Malibu stapten.
‘Goed, jullie kunnen naar je flat gaan, Caleb. Ik denk dat jullie daar wel veilig zijn, maar zorg toch dat je je ogen en oren openhoudt.’
‘Wacht even,’ zei Caleb op scherpe toon. ‘Waar gaan Rueben en jij dan naartoe?’
Stone aarzelde even. ‘Ik laat me wel door Rueben naar huis brengen.’
Caleb nam zijn vriend aandachtig op. ‘Je liegt! Jullie gaan naar Purcellville, waar die man woont.’
‘Tyler Reinke,’ zei Milton, die Stone woedend aankeek.
‘Jullie gaan daarnaartoe,’ vervolgde Caleb. ‘En jullie willen ons niet mee hebben omdat jullie bang zijn dat we jullie voor de voeten zouden kunnen lopen.’
‘Caleb, Milton en jij hebben eigenlijk helemaal geen ervaring met dit soort dingen, terwijl Rueben en ik...’
‘Kan me niet schelen,’ snauwde Caleb. ‘Wij gaan mee.’
‘Dat kan ik helaas niet toestaan, Caleb,’ zei Stone rustig. ‘als we ontdekt worden, neemt hij ons alle vier te grazen, in plaats van alleen ons tweeën.’
Caleb richtte zich in zijn volle lengte op en zei met grote waardigheid: ‘Dat kun je niet toestaan? We zijn allemaal volwassen mensen, Oliver, én volwaardige leden van de Camel Club. Als we niet met jullie mee mogen, dan rij ik gewoon toeterend achter jullie aan. En reken maar dat dat een hoop lawaai maakt!’
‘En ik heb zijn huis al op mijn gps staan,’ zei Milton. ‘Ik heb het gevonden met Mapquest. Als je de weg niet weet, is het heel moeilijk te vinden en toevallig heb ik de aanwijzingen in mijn zak zitten.’
Stone keek ze allemaal een voor een aan: Caleb, Milton en Rueben. De laatste haalde zijn schouders op. ‘Een voor allen, en allen voor één,’ zei hij.
Stone knikte, maar duidelijk niet van harte.
‘Kunnen we dan niet beter met mijn auto gaan?’ zei Caleb.
‘Nee,’ zei Stone met een blik op de motorfiets. ‘Ik ben het leuk gaan vinden om met dit ding rond te toeren, en misschien komt het vanavond nog goed van pas.’
Ze reden naar het westen en in Virginia namen ze Route 7 naar het noordwesten. De oeroude Ford Malibu, die werd gevolgd door de nog veel oudere motor met zijspan bood een bizarre aanblik, en hoewel er zo laat op de avond maar weinig verkeer was, zaten verschillende bestuurders verbaasd te kijken toen de kleine colonne langsreed.
Toen ze met hoge snelheid door Leesburg schoten, kwamen ze heel dicht bij het hoofdbureau van het nic. Een bord op een van de kruisingen gaf aan welke kant ze uit moesten en hoe ver het nog was. Het had Stone altijd verbaasd dat er verkeersborden waren die de weg wezen naar het nsa , de cia en andere topgeheime instellingen. Maar daar kwam natuurlijk ook wel eens iemand op bezoek. Toch deed het al dat geheime gedoe ineens een stuk minder geheim lijken.
Reinkes huis lag heel afgelegen. Nadat ze de snelweg hadden verlaten, reden ze ongeveer een halfuur over allerlei achterafweggetjes en net toen het erop begon te lijken dat ze zich inmiddels al in Maryland bevonden, zag Milton eindelijk het verkeersbord dat ze moesten hebben en gebaarde naar Caleb dat ze langs de kant van de weg moesten gaan staan. Rueben liet zich op de achterbank ploffen en nadat Stone zich wat moeizaam uit de zijspan had gewurmd, kwam hij ook in de auto zitten.
‘Het huis staat driehonderd meter verderop langs de weg. Ik heb gecheckt of hier nog andere huizen staan, maar dat is niet het geval. Zijn huis is het enige hier.’
‘Erg geïsoleerd,’ zei Rueben en hij keek nerveus om zich heen.
‘Moordenaars zijn over het algemeen erg aan hun privacy gehecht,’ zei Stone.
‘Wat doen we nu?’ vroeg Caleb.
‘Ik wil dat Milton en jij in de auto blijven...’
‘Oliver!’ zei Caleb onmiddellijk.
‘Laat me even uitpraten, Caleb. Ik wil dat Milton en jij in de auto blijven zitten, maar eerst rijden we langs zijn huis om te kijken of er iemand thuis is. Is dat het geval, dan gaan we weer weg. Is er niemand thuis, dan komen Milton en jij terug om hier op de uitkijk te gaan staan. Milton, dit is toch de enige toegangsweg?’
‘Ja.’
‘We communiceren wel per mobiele telefoon. Als je iemand ziet aankomen, bel ons dan meteen, zodat we de noodzakelijke maatregelen kunnen nemen.’
‘Wat ga je doen?’ vroeg Caleb. ‘Inbreken?’
‘Weet je, Oliver, hij heeft waarschijnlijk een alarminstallatie,’ zei Rueben aarzelend.
‘Het zou me verbazen als het niet zo was.’
‘Hoe komen we daar dan binnen?’ vroeg Rueben.
‘Laat dat maar aan mij over.’
Het was inderdaad donker in het huis, en omdat ook nergens een auto te zien viel en het huis geen garage had, was er waarschijnlijk niemand thuis. Terwijl Milton en Caleb op wacht gingen staan op een plek niet ver van de hoofdweg, reden Rueben en Stone op de motor naar het huis toe. Ze zetten de motor in een bosje bomen achter het huis en gingen te voet verder.
Het was een houten huis met één bovenverdieping. De witte verf begon af te bladderen. Stone liep voor Rueben uit naar de achterkant. De deur daar zag er stevig uit, maar er zat een raampje naast. Stone tuurde naar binnen en wenkte Rueben dat hij ook even moest kijken.
Een nieuw aandoend voorwerp aan de muur tegenover de deur straalde een groenig licht uit.
‘Dus hij heeft inderdaad een inbraakalarm,’ zei Rueben. ‘Wat nu?’
Stone gaf geen antwoord en keek nog wat aandachtiger naar het beeldschermpje. ‘Volgens de display staat het ding ingesteld op bewegingsdetectie. Dat maakt het er niet gemakkelijker op.’
Plotseling kwam er vanuit het huis een donkere gedaante op hen afschieten, vergezeld door twee smaragdgroene puntjes. De gedaante bonsde tegen het raam en viel terug. Beide mannen doken weg en Rueben stond al op het punt om ervandoor te gaan, toen Stone riep dat hij moest blijven staan.
‘Het is in orde, Rueben,’ zei hij. ‘Meneer Reinke heeft een kat.’
Hijgend strompelde Rueben terug naar het raam en keek erdoorheen, recht in de ogen van een donkere cyperse kat met een witte borst en grote, lichtgevende ogen. Het vertrek waar ze naar binnen keken, was de keuken en de kat was kennelijk van het aanrecht op hen af gesprongen.
‘Verdomde kat. Ik durf te wedden dat het een poes is, en geen kater,’ zei Rueben met een boze blik.
‘Waarom zeg je dat?’
‘Omdat vrouwen me altijd een rolberoerte willen bezorgen!’
‘Eigenlijk maakt die kat het ons een stuk gemakkelijker,’ zei Stone.
‘Hoezo dan?’
‘Inbraakalarmen met bewegingsdetectoren gaan niet goed samen met rondspringende katten.’
Rueben knipte met zijn vingers. ‘Er zijn speciale huisdierzones waar de beweging niet tot een alarm leidt.’
‘Precies,’ zei Stone. Hij viste het zwartleren etui uit zijn zak dat hij uit zijn geheime bergruimte had meegenomen en ritste het open. Er zat een eersteklas inbraaksetje in, met verchroomde instrumenten.
Rueben tuurde naar dit misdadige gereedschap, toen naar zijn vriend en zei: ‘Ik wil het niet weten.’
Het keukenraam was binnen tien seconden open.
‘Hoe wist je dat het keukenraam niet was aangesloten op de alarminstallatie?’
‘Een met sensoren beveiligd raam én een bewegingsdetector is een beetje dubbelop,’ antwoordde Stone. ‘En in zo’n oud huis als dit, met gepleisterde muren, is het heel moeilijk om een snoer weg te werken. Ik denk niet dat die meneer Reinke van ons daar het budget voor had. En voordat ik het raam open wrikte, heb ik goed gekeken of ik ergens de antenne van een draadloze sensor zag.’
‘Oké,’ zei Rueben op hoge toon. ‘Ik wil het eigenlijk wél weten. Hoe weet jij dat allemaal?’
Stone keek hem onschuldig aan. ‘De bibliotheek ís openbaar, Rueben.’
Ze klommen het huis binnen. De poes kwam onmiddellijk naar hen toe gelopen, wreef met haar romp langs hun benen en wachtte tot ze geaaid zou worden.
‘Goed, voordat we de kamer binnen komen, moeten we de bewegingsdetector zien te vinden. Daarna laat ik de kat door de kamer lopen en volgen we haar route,’ zei Stone. ‘We zullen waarschijnlijk een eind moeten kruipen.’
‘Heel fijn!’ zei Rueben. ‘Het lijkt wel Vietnam.’
Een halfuur voordat Stone en Rueben inbraken in het huis van Tyler Reinke, was de achterdeur van Miltons huis opengebroken en waren Warren Peters en Tyler Reinke naar binnen geslopen. Dat was niet zo eenvoudig geweest, want Milton had zes sloten op elke deur en alle ramen waren dichtgespijkerd, iets wat de brandweer ongetwijfeld niet zou goedkeuren. Ze hadden de elektriciteitsmeter buiten het huis al bekeken om te zien of er soms een inbraakalarm actief was, maar daarvan ontbrak elk spoor.
Reinke hinkte nog steeds van de harde schop die Alex Ford hem tegen zijn knie had gegeven en Warren Peters had een kogelgat in de mouw van zijn jas op de plek waar een van Fords schoten bijna doel had getroffen. Ze hadden Ford en Adams bij toeval opgemerkt toen ze naar Georgetown waren gereden om nog eens naar die boot te gaan kijken.
Ze waren allebei heel boos dat het hun niet was gelukt Ford en Adams te vermoorden, en het was dan ook maar goed dat Milton Farb op dat moment niet thuis was.
De twee mannen deden ieder hun zaklantaarn aan en verspreidden zich daarna door het huis. Farbs huis was niet groot, maar het stond vol boeken en dure computer- en videoapparatuur die hij nodig had voor zijn webdesignbedrijfje. Bovendien beschikte hij over het enige waar Reinke en Peters geen rekening mee hadden gehouden: een draadloze infrarode alarminstallatie die eruitzag als een stel spotjes op een rail langs het plafond. Ze bevond zich in alle kamers, registreerde al hun bewegingen en had inmiddels ook al een geluidloos alarmsignaal gestuurd aan een beveiligingsbedrijf waar Milton bij was aangesloten omdat er al een paar keer eerder bij hem was ingebroken. De installatie was aangesloten op een gewoon stopcontact en had een batterij voor als de stroom uitviel. Er was geen hoorbaar alarmsignaal meer omdat de politie in de buurt over het algemeen niet snel ter plekke was en de gewaarschuwde dieven er tegen de tijd dat er iemand kwam opdagen meestal allang met de buit vandoor waren gegaan.
Terwijl de twee mannen het huis doorzochten, werd hun verbazing groter met elke vondst.
‘Die vent is echt gek,’ zei Peters terwijl ze de keuken doorzochten. De blikjes in de voorraadkast waren allemaal van keurige etiketten voorzien en in alfabetische volgorde pijnlijk nauwkeurig in het gelid gezet. Het keukengerei hing aan een rek aan de muur, en was gerangschikt van klein naar groot. De potten en pannen stonden op dezelfde wijze geordend op een groot rek boven het fornuis. Zelfs de ovenwanten en de borden waren keurig gesorteerd op grootte. De hele keuken was een toonbeeld van fanatieke orde en netheid.
Toen ze naar boven gingen en in Miltons slaapkamer rondkeken, bleek het daar niet anders te zijn.
Hoofdschuddend kwam Reinke de grote slaapkamer uit. ‘Dit geloof je gewoon niet. Die halvegare heeft alle velletjes toiletpapier afgescheurd en ze in een rieten mandje naast het toilet gelegd. Met een briefje erbij waarop staat wat je ermee moet doen als je klaar bent. Ik bedoel: wat kun je nou anders doen met toiletpapier dan het doorspoelen?’
Peters stond bij de kleerkast en zei: ‘Nou, moet je hier kijken. Wie hangt zijn sokken nou aan hangertjes?’
Een ogenblik later stonden ze allebei verbaasd naar de sokken en de netjes in drieën gevouwen onderbroeken, T-shirts en overhemden te kijken, die allemaal keurig gerangschikt aan houten hangertjes hingen. De overhemden waren helemaal tot boven aan toe dichtgeknoopt, ook bij de manchetten. En ze waren onder meer gerangschikt op seizoen. Dat bleek uit de plaatjes die Milton er behulpzaam naast had gehangen.
Omdat er in de slaapkamer verder niets nuttigs te vinden viel, slopen de twee nic -agenten naar de andere kamer op de bovenverdieping, die was ingericht als thuiskantoor. Ze werden allebei onmiddellijk naar Miltons bureau getrokken, waarop alles keurig zo was neergelegd dat het een rechte hoek maakte met wat ernaast lag.
In dit huis van volmaakte orde vonden ze uiteindelijk iets waar ze gebruik van konden maken. Het lag in een doos met het opschrift bonnetjes op een plank langs de muur achter het bureau, en ze kwamen er al snel achter dat de bonnetjes zowel geordend waren op datum als per product. Reinke viste er een creditcardbonnetje uit waar een naam op geprint was.
‘Chastity Hayes,’ zei hij. ‘Wedden dat dat zijn vriendinnetje is?’
‘Als zo iemand in staat is om een vriendin te hebben...’
Ze dachten allebei waarschijnlijk hetzelfde terwijl ze hun zaklantaarns over de muur van Miltons kantoor lieten schijnen. De foto’s die daar hingen, waren gerangschikt in een ingewikkeld patroon. Peters was de eerste die het herkende. ‘Het is een dubbele spiraal, zoals in een dna -molecuul. Die vent is écht gestoord.’
Het licht uit Reinkes zaklantaarn gleed over een van de foto’s en keerde toen weer terug.
‘Liefs, Chastity,’ las hij voor. Het was een foto van Chastity, in een nogal bloot badpak, die een kushandje wierp naar de fotograaf, vermoedelijk Milton zelf.
‘Is dát zijn vriendinnetje?’ zei Reinke en hij keek verbijsterd naar een foto van Milton die naast een foto van Chastity in bikini hing. ‘Hoe komt zo’n gestoorde nerd als hij nou aan zo’n mooie meid?’
‘Het moederinstinct,’ zei Peters meteen. ‘Sommige meiden vinden het heerlijk om iemand te bemoederen.’
Hij haalde een elektronisch apparaatje tevoorschijn en toetste de naam Chastity Hayes in. Een minuut later verschenen er drie vondsten op het scherm. Hij beperkte zijn zoekvraag tot Washington en omgeving en vond een zekere Chastity Hayes, die accountant was en een huis bezat in Chevy Chase, Maryland. Verder kreeg hij ook nog haar onderwijsgegevens, medische gegevens, arbeidsverleden en financiële reilen en zeilen op het scherm. Terwijl Peters zijn blik zoekend over al die informatie liet gaan, wees Reinke op een regel. ‘Ze heeft een tijdje in een inrichting gezeten. Ik durf te wedden dat zij ook ocs heeft.’
‘In elk geval weten we nu waar ze woont. En als Farb niet thuis is...’ Peters keek nog eens naar de foto van de mooie Chastity, ‘... dan zit hij misschien daar. Daar zou ik ook gaan slapen, als ik hem was.’
Het geluid aan de achterkant van het huis deed hen allebei verstarren. Het waren voetstappen, gevolgd door een kreun en een doffe bons.
Ze trokken hun pistool en liepen naar het geluid toe.
Toen ze de keuken hadden bereikt, zagen ze het. Er lag een man op de vloer. Bewusteloos. Ze schrokken allebei toen ze zijn uniform herkenden.
‘Iemand van een beveiligingsbedrijf,’ zei Reinke. ‘Kennelijk hebben we een alarminstallatie over het hoofd gezien.’
‘Ja. Maar wie heeft hem dan buiten westen geslagen?’
Ze keken zenuwachtig om zich heen.
‘Laten we maken dat we wegkomen,’ fluisterde Reinke.
Ze slopen via de achterdeur het huis uit en bereikten al snel hun auto, die een eindje verderop stond.
‘Zullen we nog even bij die meid langsgaan?’ vroeg Peters.
‘Nee,’ zei een stem die hen allebei deed opschrikken.
Ze keken achterom en zagen Tom Hemingway die rechtop ging zitten op de achterbank. Hij keek niet erg blij.
‘Jullie hebben allebei een buitengewoon improductieve avond achter de rug,’ zei hij dreigend.
‘Bent u ons hier gevolgd?’ vroeg Peters met een zacht stemmetje, dat een beetje oversloeg.
‘Nadat jullie de vorige keer alles zo hopeloos verknoeid hadden, konden jullie toch moeilijk anders verwachten?’
‘Dus u hebt die beveiligingsman neergeslagen. Is hij dood?’ vroeg Reinke.
Hemingway lette niet op hem. ‘Ik wil nogmaals benadrukken dat dit allemaal van het allergrootste belang is. Ik heb niet ver hiervandaan een heel leger mensen dat zich de blubber werkt en veel meer doet dan jullie ooit gevraagd is. En anders dan zij, krijgen jullie dik betaald voor het werk. Maar zij hebben nog geen enkele fout gemaakt.’ Hij keek hen allebei zo indringend aan dat ze allebei hun adem inhielden. ‘Misschien was wat er vanavond is voorgevallen, gewoon domme pech. Maar voortaan wordt dat niet meer als excuus aanvaard.’
‘Wat wilt u dat we nu doen?’ vroeg Reinke nerveus.
‘Ga naar huis en zorg dat jullie wat slaap krijgen. Dat zullen jullie straks hard nodig hebben.’ Hij stak zijn hand uit. ‘En geef me het bonnetje met de naam van die vrouw erop.’
‘Hoe weet u...’ begon Reinke.
Hemingway wierp hem echter een blik zo vol minachting toe dat Reinke zijn mond dichtdeed en hem het papier aangaf. Een paar seconden later was Hemingway al verdwenen.
Beide mannen leunden achterover en bliezen hun ingehouden adem uit.
‘Ik vind die vent echt dood- en doodeng,’ zei Peters.
Reinke knikte. ‘Bij de cia was hij een levende legende. Zelfs de drugssmokkelaars in Colombia waren bang voor hem. Niemand zag hem ooit komen of gaan.’ En na een korte stilte voegde hij daaraan toe: ‘Ik heb hem wel eens zien trainen in de gymzaal van het nic . Zijn lijf ziet eruit of het uit graniet is gehouwen en hij is zo snel als een kat. Hij heeft ooit eens twee zandzakken van veertig kilo met zijn blote handen kapot geslagen. Hij mag niet eens meer tegen de zwaarste zakken trappen, want na één trap van hem zijn ze al kapot.’
‘Dus wat nu?’ vroeg Peters.
‘Je hebt gehoord wat hij zei. We gaan slapen. We zijn vanavond drie keer door het oog van de naald gekropen en een vierde keer moeten we ons maar besparen. Kom maar bij mij logeren.’