·9·
Stone duwde een tak uit de weg en tuurde door een kleine opening naar de open plek voor het Roosevelt Monument. Ook de anderen tuurden vanuit het struikgewas naar wat zich nauwelijks zes meter bij hen vandaan afspeelde.
Twee mannen droegen een plastic dekzeil tussen zich in, met daarop een man, wiens armen en benen met plastic hechtstrips vast waren gebonden. Ze legden hem op het plaveisel en trokken het plastic onder hem weg. Daarna speurden ze heel systematisch de omgeving af met hun zaklantaarns. Gelukkig had Stone zodra hij die zaklantaarns uit hun zakken zag komen, zijn vrienden met handbewegingen te kennen gegeven dat ze zich zo klein mogelijk moesten maken en hun gezicht de andere kant op moesten draaien.
Toen ze zeker wisten dat ze alleen waren, richtten de twee mannen hun aandacht weer op hun gevangene. Een van hen trok het plakband voor zijn mond weg en stopte dat in zijn zak.
De man stootte een paar onsamenhangende geluiden uit. Hij leek wel dronken.
De kleine man trok een revolver uit zijn jaszak terwijl de ander de gevangene losmaakte. Daarna trok de kleine man een bijna lege whiskyfles uit zijn plunjezak, klemde de hand van de vrijwel bewusteloze man eromheen en sprenkelde toen iets van de overgebleven whisky op zijn kleren en op zijn bovenlip, kin en wangen.
Rueben wilde opspringen, maar Stone legde een hand op zijn arm. De andere man was ook gewapend; er zat duidelijk een revolver in de holster aan zijn riem. De Camel Club had geen schijn van kans.
De man met de revolver trok handschoenen aan, liet zich op zijn knieën zakken en klemde de hand van de gevangene om de kolf van de revolver. Misschien kwam het door het koude metaal, maar de gevangene sloeg zijn ogen op, tuurde even naar de man die over hem heen gebogen stond en riep: ‘Het spijt me. Toe, niet doen. Het spijt me.’
De kleine man schoof de revolver in de mond van zijn slachtoffer en duwde de loop tegen diens verhemelte. De gevangene maakte een kokhalzende beweging, en toen duwde de man op de vinger van zijn slachtoffer, zodat de trekker naar achteren werd gedrukt. Toen het schot klonk, knepen alle leden van de Camel Club hun ogen dicht.
Toen ze die weer opendeden, keken ze als verstard toe terwijl de revolver en de fles naast het lijk op de grond werden gelegd. De andere man haalde een plastic zakje uit zijn rugzak en legde dat naast het moordwapen. Ten slotte werd er een opgevouwen velletje papier in de zak van het windjack van de vermoorde man geschoven.
Toen ze klaar waren, speurden de twee mannen opnieuw het terrein af, zodat de leden van de Camel Club nog dieper wegdoken dan daarnet, en liepen toen langzaam weg. Zodra het geluid van hun voetstappen verdween, slaakte de Camel Club een collectieve zucht van opluchting. Met zijn vinger tegen zijn lippen kwam Oliver als eerste tevoorschijn uit het struikgewas en hij liep stilletjes de open plek op.
Rueben knielde neer naast het lijk en schudde zijn hoofd. ‘In elk geval is hij op slag dood geweest,’ zei hij zachtjes. ‘Maar dat weegt natuurlijk niet op tegen het feit dat hij vermoord is.’ Hij keek naar de vrijwel lege fles. ‘Dewar’s. Ze hebben die arme donder dronken gevoerd, zodat hij zich niet kon verzetten.’
‘Heeft hij iets bij zich waaraan we kunnen zien wie het is?’ vroeg Stone.
‘Dit is de plaats van een misdrijf,’ zei Caleb met trillende stem. ‘Eigenlijk mogen we helemaal niets aanraken.’
‘Daar heeft hij gelijk in,’ zei Rueben en hij keek snel even naar Milton, die verwoed met zijn handen en voeten stond te gebaren terwijl hij zwijgend zijn dwangritueel afwerkte. Rueben zuchtte. ‘We moeten maken dat we hier weg komen.’
Stone knielde naast hem neer en zei zacht maar dringend: ‘Dit was een executie, Rueben. Dat waren beroepsmoordenaars en ik zou graag willen weten op wie ze het gemunt hadden en waarom. Hij wist kennelijk iets wat hij niet mocht weten, maar wat dan?’ Terwijl Stone dat zei, wikkelde hij een stukje stof dat hij net uit zijn jaszak had gevist om zijn hand, trok een portefeuille uit de zak van de overledene en klapte die behendig open, zodat ze allemaal naar het rijbewijs achter het doorzichtige velletje plastic stonden te turen. Rueben zocht even in zijn zak, viste zijn aansteker eruit en knipte die aan, zodat Stone kon lezen wat erop stond. ‘Patrick Johnson,’ las Stone voor. ‘Hij woonde in Bethesda.’ Hij stopte de portefeuille weer terug, doorzocht de andere zak en trok het velletje papier eruit dat de moordenaar erin had gestopt. Bij het flakkerende vlammetje van de aansteker las hij de brief met zachte stem voor.
‘“Het spijt me, het wordt me allemaal te veel. Ik kan hier niet meer mee leven. Dit is de enige uitweg. Het spijt me, het spijt me zo.” En het is ondertekend met “Patrick Johnson”.’
Caleb nam zijn bolhoed af, als teken van eerbied voor de overledene en zei geluidloos een gebed.
‘Het handschrift is heel leesbaar,’ zei Stone. Ik neem aan dat de politie ervan uit zal gaan dat hij het heeft geschreven voordat hij zich bedronk.’
‘Voordat ze hem doodschoten, zei hij dat hij ergens spijt van had,’ merkte Rueben op.
Stone schudde zijn hoofd. ‘Volgens mij had hij het toen ergens anders over. Dat briefje is pure nep. Gewoon een typisch zelfmoordbriefje.’
Stone stopte het briefje terug. Terwijl hij daarmee bezig was, stootte zijn hand tegen iets anders. Hij trok een rood speldje uit de revers van Johnsons jasje en met halfdichtgeknepen ogen tuurde hij ernaar in het donker.
‘Wat is dat?’ vroeg Rueben en hij hield zijn aansteker wat dichterbij.
‘Stel dat ze terugkomen?’ fluisterde Caleb.
Stone duwde het speldje terug en voelde aan Johnsons kleren. ‘Helemaal doorweekt.’
Rueben wees op het plastic zakje. ‘Wat denk je daarvan?’
Stone dacht even na. ‘Ik denk dat ik wel begrijp wat ze daarmee willen, en ook waarom zijn kleren zo nat zijn. Maar Caleb heeft gelijk. We moeten hier weg.’
Ze liepen weg en merkten toen dat Milton er niet was. Toen ze terugliepen zagen ze hem druk tellend over het slachtoffer gehurkt zitten, terwijl hij zijn hand langzaam heen en weer bewoog over het lijk.
‘Eh, Milton,’ fluisterde Caleb. ‘We moeten nu echt weg.’
Milton leek echter zo diep geschokt te zijn door wat hij net had gezien, dat hij gewoon niet kon ophouden met zijn dwangmatige tellen.
‘O, in godsnaam,’ kreunde Rueben, ‘waarom blijven we hier niet met zijn allen wachten totdat ze terugkomen en óns ook een kogel geven om op te zuigen?’
Stone legde zijn hand even geruststellend op Ruebens arm, ging naast Milton staan en keek naar het gezicht van Patrick Johnson. Hij was jong, al was de dood al bezig zijn gelaatstrekken uit te hollen. Stone legde zijn hand op Miltons schouder en zei zachtjes: ‘We kunnen nu niets meer voor hem doen, Milton. Ik weet dat je met al dat getel alleen maar veiligheid en geborgenheid probeert te bereiken, maar als die twee mannen terugkomen, werkt dat alleen maar averechts.’ En zonder er verder omheen te draaien, voegde hij daaraan toe: ‘Ze zijn gewapend, Milton.’
‘Ik hou niet van geweld, Oliver.’ Milton trok zijn rugzak nog dichter tegen zijn borst en wees naar het lijk. ‘En dát bevalt me helemaal niet.’
Stone en Milton stonden op en liepen weg. Met een zucht van opluchting stapte Rueben achter hen aan naar het pad naar de boot.
Warren Peters, de man die het schot had gelost waarmee Patrick Johnson was vermoord, liep over het pad naar de rubberboot toen hij plotseling bleef staan.
‘Shit!’ fluisterde hij.
‘Wat is er?’ vroeg Tyler Reinke terwijl hij nerveus om zich heen keek. ‘Een politieboot?’
‘Nee, maar we hadden bijna een stomme fout gemaakt.’ Peters bukte zich en schepte wat kiezelstenen en aarde op. ‘Toen we hem onderdompelden, hebben we ook de aarde van zijn schoenzolen gespoeld. Als hij hiernaartoe was gelopen door het bos en over het pad, dan kunnen zijn schoenzolen niet schoon zijn. Dat ziet de fbi meteen.’
Haastig liepen de twee mannen terug naar het gedenkteken. Peters liet zich naast de schoenen van het lijk op zijn hurken zakken en duwde wat aarde en kiezels tegen de zolen.
‘Goed idee,’ zei Reinke.
‘Ik moet er niet aan denken wat gebeurd zou zijn als ik daar niet aan had gedacht.’ Hij maakte zijn werk af en wilde overeind komen, toen hij plotseling iets opmerkte.
‘Wel godverdomme,’ zei Peters met op elkaar geklemde kaken en hij wees naar het briefje dat hij in de zak van de overledene had geschoven. Er stak een heel klein hoekje papier boven de rand van de stof uit.
‘Ik heb het er helemaal in geduwd, omdat ik niet wilde dat het er allemaal te dik bovenop zou liggen. Dus waarom steekt het er nu uit?’ Hij keek zijn partner onderzoekend aan.
‘Zou een dier aan het lijk getrokken kunnen hebben?’
‘Binnen een paar minuten? En waarom zou een dier op een papiertje af gaan in plaats van op het lijk zelf?’ Hij stond op, haalde zijn zaklantaarn tevoorschijn en liet de lichtbundel over de stenen vloer strijken.
‘Je zult je wel vergist hebben.’ Reinke stond op en rekte zich uit. Waarschijnlijk heb je dat papiertje er niet zo ver in geschoven als je dacht.’
Peters bleef de omgeving van het monument afspeuren. En toen verstrakte hij.
‘Wat is er?’ vroeg Reinke.
‘Luister! Hoor je dat?’
Reinke bleef staan luisteren en toen zakte zijn mond langzaam open.
‘Er holt iemand weg. Die kant op!’ Hij wees naar rechts, naar een van de paden. De twee mannen trokken hun revolver en renden naar rechts.