·7·
Tijdens het ommetje dat Alex Ford die avond maakte, liep hij naar het oosten en al snel kwam hij op bekend terrein: Pennsylvania Avenue 1600. Het terrein dat het Witte Huis scheidde van Lafayette Park was fraai ingericht, met iepen, inschuifbare verkeerspaaltjes, tegels en discreet weggemoffelde wachthokjes. Maar hoeveel nieuwe bomen en fraaie bloemen hier ook werden geplant, uiteindelijk ging het hier maar om één ding en dat was beveiliging.
‘Hé, Alex,’ zei een man in een pak die net door een zwaarbewaakte in- en uitgang naar buiten kwam wandelen.
‘Zit je dienst erop, Bobby?’
Bobby glimlachte. ‘Zie je soms een oortelefoontje in mijn reet steken? Ik ga naar huis, naar mijn vrouw en kinderen, tenzij ze inmiddels ergens anders wonen en zijn vergeten me dat te vertellen. Wat me trouwens niet geheel en al onmogelijk lijkt, want ik ben er bijna nooit. En wat doe jij hier?’
‘Weet je, als je ooit de president van de Verenigde Staten hebt bewaakt, kom je daar nooit meer helemaal los van.’
‘Je méént het. Ik tel de dagen totdat ik de kans krijg om meer dan één keer per jaar mijn gezin te zien.’
‘Zit je bij het rondreizende team dat de campagne moet bewaken?’
Bobby knikte. ‘We vertrekken overmorgen om nog wat handen te geven en een paar toespraken te houden, van Iowa naar Mississippi, en van daaruit gaan we dan naar New York voor een herdenkingsbijeenkomst voor 11 september. Vanwege al dat gedoe met de presidentscampagne hebben we mensen tekort en dus hebben we een stel agenten bij het Washington Field Office moeten weghalen om driewekelijkse wisseldiensten te draaien bij de bewaking van de vice-president en zijn gezin.’
‘Dat weet ik. Het is behoorlijk leeg op het bureau.’
‘De president heeft vanavond een fonsdswervingsbanket gehad. Slijmen om geld. Gelukkig mocht ik hier blijven.’
‘Heb jij even mazzel.’
Bobby lachte. ‘Ik weet niet of je het al hebt gehoord, maar het plaatsje in Pennsylvania waar die man vandaan komt, heeft zijn naam veranderd in Brennan. Hij gaat er tijdens de campagne naartoe om de officiële omdoping bij te wonen. Dat is nog eens een egotrip!’ Bobby ging wat dichter bij hem staan. ‘Het is geen kwaaie vent, christus, ik heb zelfs op hem gestemd. Maar het is wel een aalgladde kerel, en wat hij allemaal buiten zijn huwelijk nog uitspookt.’
‘Hij zal de eerste niet zijn.’
‘De mensen moesten eens weten, hè?’
‘Maar daar komen ze nooit achter.’
Toen ze wegliepen, keek Ford snel even achterom naar Lafayette Park, waar nog wat ‘Witte Huis-demonstranten’ stonden. Zo werden ze door Ford en sommige andere Secret Service-agenten in elk geval nog steeds genoemd. De spandoeken en tenten, en de merkwaardig uitziende mensen die er rondhingen, hadden hem altijd gefascineerd. Vroeger waren het er veel meer geweest en hadden ze overal enorme protestborden neergepoot en spandoeken opgehangen, maar zelfs voor 11 september waren de regels al heel wat strenger geworden en toen het gebied voor het Witte Huis opnieuw werd ingericht, was dat een goed voorwendsel geweest om al die types weg te jagen. Zelfs de machtelozen hadden in Amerika echter nog wel enige rechten, en met steun van de Amerikaanse Burgerrechtenliga aclu waren sommige demonstranten naar de rechter gestapt. Ze hadden geëist om weer te mogen terugkeren en het hooggerechtshof had die eis toegewezen. Het had allemaal echter een hele tijd geduurd en lang niet alle oorspronkelijke demonstranten hadden nog willen terugkomen.
In de tijd dat hij op het Witte Huis gestationeerd was geweest, had Alex een paar demonstranten goed leren kennen. De meesten waren zo gek dat ze eigenlijk opgenomen hoorden te worden, en werden daarom door de Secret Service nauwlettend in de gaten gehouden. Er was een vent bij geweest, herinnerde hij zich, die uitsluitend gekleed ging in strategisch omgehangen stropdassen. Maar ze waren niet allemaal knettergek; ook degene bij wie hij nu op bezoek ging niet.
Hij bleef bij een tent staan en riep. ‘Oliver. Ik ben het, Alex Ford. Ben je er?’
‘Hij niet hier. Hij moest ergens naartoe,’ zei een stem vol minachting.
Alex keek snel even naar de vrouw die met een kartonnen bekertje koffie naar hem toe kwam lopen. ‘Hoe gaat het, Adelphia?’
Adelphia nam een slokje en keek hem aan met die ogen van haar, die Alex altijd de rillingen over zijn rug deden lopen.
‘In hele land artsen nog steeds baby’tjes vermoorden. Zó gaat het.’
Je kon niet zeggen dat Adelphia zich nergens om bekommerde. Ze had haar passie misschien wat ver doorgedreven, maar Alex vond het in haar te prijzen dat ze er hoe dan ook een had.
‘Ja, dat heb ik ook gehoord.’ En na een respectvolle stilte vroeg hij: ‘Waar is Oliver?’
‘Ik toch net gezegd heb? Hij niet hier. Hij ergens heen moeten!’
‘Waar naartoe?’
Ford wist waar Oliver en Adelphia woonden, maar hij wilde niet dat Adelphia dat wist. Ze was zo al paranoïde genoeg.
‘Ik ben zijn moeder niet.’ Ze keerde hem de rug toe.
Alex glimlachte. Toen hij op het Witte Huis gestationeerd was, had hij altijd vermoed dat Adelphia een beetje verliefd was op Stone. De meeste agenten die de man kenden, hadden hem afgedaan als een ongevaarlijke gek die de naam had aangenomen van een roemruchte filmregisseur. Ford, die de tijd had genomen om de man beter te leren kennen, wist dat Stone helemaal niet gek was. Hij was diepzinnig en erudiet en hij had een beter begrip van de complexe politieke en economische werkelijkheid dan sommige idioten aan de overkant van de straat. En bovendien kon hij verschrikkelijk goed schaken.
Maar hij wist vooral heel veel over samenzweringen.
‘Als je Oliver ziet, zeg dan maar dat Alex Ford hem wilde spreken. Je weet nog wel wie ik ben, hè?’ Adelphia gaf geen antwoord. Zo was ze nou eenmaal.
Terwijl hij terugliep naar zijn auto zag hij iets wat hem zijn pas deed inhouden. Aan de overkant van een kruispunt, in een smalle spleet tussen twee oude gebouwen, stond een losstaande geldautomaat, en twee mannen, een zwarte en blanke, allebei in een overall met service op de rug, waren die aan het repareren. Hun bestelbusje stond langs de stoep, met de achterdeurtjes open. Op de zijkant stonden een bedrijfsnaam en een telefoonnummer.
Alex ging in de schaduw van de huizen staan, haalde zijn mobieltje tevoorschijn en toetste het nummer op de zijkant van de bestelwagen in. Hij kreeg een antwoordapparaat aan de lijn, met een officieel klinkende stem die informatie gaf over openingstijden en dergelijke. Hij keek snel even in de bestelwagen, haalde zijn badge van de Secret Service tevoorschijn en liep naar de mannen toe.
‘Dag, jongens. Is hij kapot?’
De kleine man knikte. ‘Ja, avonddienst. Klote is dat.’
Alex keek naar de geldautomaat en met zijn ervaren blik zag hij wat hij had verwacht. ‘Ik hoop dat jullie lid van de vakbond zijn.’
‘Reken maar,’ zei de gedrongen man lachend. ‘Voor dit soort overwerk krijgen we dubbel betaald.’
Oké, daar gaan we weer.
Ford trok zijn pistool en richtte het op de twee mannen.
‘Hé, man, jij bent van de Secret Service,’ zei de zwarte boos. ‘Wat heb jij nou met geldautomaten te maken?’
‘Ik hoef jullie daar helemaal geen reden voor te geven, maar de Secret Service is oorspronkelijk gevormd om de officiële munteenheid van de Verenigde Staten te beschermen.’ Alex richtte het pistool recht op het hoofd van de zwarte. ‘Maak open, dat ding!’
De man maakte het apparaat open. Er zaten minstens honderd pinpasjes in.
Terwijl hij het tweetal plastic handboeien omdeed, wees Alex ze allebei op hun rechten en daarna belde hij het arrestatieteam. Terwijl ze stonden te wachten, keek de zwarte hem onderzoekend aan.
‘We doen dit al een hele tijd en we hebben er nog nooit problemen mee gehad. Hoe bent u erachter gekomen?’
‘Jullie hebben een cameraatje boven het toetsenbord geïnstalleerd, zodat jullie de pincode kunnen zien. En banken zijn zuinig. Die gaan echt geen overuren betalen om een paar onderhoudsmonteurs in het holst van de nacht naar een geldautomaat te sturen.’
Nadat de politie hen had weggehaald, liep Alex naar zijn auto, die een eindje verder geparkeerd stond. Zelfs na deze succesvolle en hoogst onverwachte arrestatie kon hij zijn gedachten maar niet losmaken van Kate Adams, die overdag voor gerechtigheid streed en ’s avonds cocktails inschonk, en die bovendien wel heel goede maatjes leek met Tom Hemingway van die niet nader aangeduide supergeheime dienst.
Alex kon alleen maar hopen dat hem morgen iets leukers te wachten stond, maar om de een of andere reden leek hem dat niet waarschijnlijk.