·48·

Het voorhoedeteam van de Secret Service landde om zeven uur ’s middags in Pittsburgh, en niet lang daarna zette het kleine legertje koers naar Brennan. De president maakte honderden reizen per jaar en bij elk van die reizen stuurde de Secret Service een paar dagen voor zijn komst een groot aantal agenten vooruit die met zijn allen duizenden uren bezig waren om alle denkbare details te controleren en er zo voor te zorgen dat het uitstapje geen grote gevaren met zich mee zou brengen.

Omdat de president tijdens de komende verkiezingscampagne een flink aantal reizen gepland had, en van de ene staat naar de andere zou wippen, waren er op dit ogenblik verschillende voorhoedeteams actief. Onder normale omstandigheden had een voorhoedeteam een hele week de tijd om zijn werk te doen, maar vanwege het grote aantal gebeurtenissen die president Brennan tijdens zijn campagne had gepland, had de Secret Service het anders moeten aanpakken. De bijeenkomsten die de minste risico’s met zich mee leken te brengen, hadden minder voorbereidingstijd toegewezen gekregen en voor de riskanter geachte bijeenkomsten was meer tijd uitgetrokken. Brennan had op een aantal risicofactoren niet hoog gescoord. Natuurlijk betekende dat voor Alex Ford en de rest van het voorhoedeteam alleen maar dat ze een volle week werk in een paar dagen moesten zien te proppen.

De Secret Service huurde een complete verdieping af in het grootste hotel in Brennan en richtte daar een operationeel centrum in. Omdat de voornaam van de president James was, was het hotel kortgeleden omgedoopt tot het Sir James Hotel. Dat had tien minuten geginnegap opgeleverd bij de Secret Service-agenten... totdat hun meerderen binnen gehoorbereik kwamen. Een hotelkamer werd tot communicatiecentrum uitgeroepen en werd vervolgens volledig leeggehaald en grondig onderzocht op afluisterapparatuur. Daarna zou er totdat de Secret Service weer vertrok geen ober of kamermeisje meer worden toegelaten.

Die middag had de Secret Service een bespreking met de plaatselijke politie. Terwijl Alex toekeek, ging de leider van het voorhoedeteam voor een zaaltje met kaderpersoneel staan en intussen werden er grote boekwerken rondgedeeld.

‘Vergeet niet,’ waarschuwde de teamleider, ‘dat er in een ander zaaltje niet ver hiervandaan misschien wel een groepje mensen bezig is om precies het tegenovergestelde te bewerkstelligen van wat wij beogen.’

Alex had dat zinnetje al vaak gehoord, maar terwijl hij het zaaltje rondkeek, geloofde hij niet dat veel van de aanwezigen die woorden serieus namen. En toch, met al zijn ervaring, hield Alex met alles rekening. Alle Secret Service-agenten hadden een paranoïde inslag, en hoewel Brennan er niet uitzag als een plek waar grote problemen te verwachten vielen, had Bobby Kennedy ook niet verwacht neergeschoten te worden in de keuken van het Ambassador Hotel. President James Garfield was neergeschoten op een spoorwegstation. President William McKinley was neergeschoten bij een touw dat was gespannen om de menigte op een afstand te houden, door een man die zijn revolver had verborgen in een verband. Lincoln was neergeschoten in een theater en John F. Kennedy in zijn open limousine. Maar terwijl ík dienst heb, zal zoiets niet gebeuren, hield Alex zichzelf telkens weer voor.

Niet terwijl ík dienst heb.

Alle denkbare problemen tijdens de rit van de autocolonne van het vliegveld naar het terrein waar de ceremonie zou plaatsvinden, werden doorgesproken en alle locaties waar dergelijke problemen zich zouden kunnen voordoen, werden stuk voor stuk onder de loep genomen. Vervolgens werden de aanwezigen verdeeld over kleine groepjes en Alex stelde de plaatselijke dienders de gebruikelijke vragen. Was er een plotselinge stijging in het aantal wapenverkopen geweest? Werden er politie-uniformen vermist? Waren er bedreigingen geuit tegen de president? Waar bevonden zich de dichtstbijzijnde ziekenhuizen en beveiligde woningen?

Daarna reden ze naar de plek toe. Alex liep over het terrein en hielp bij het uitzoeken van de plekken waarop de scherpschutters geposteerd zouden worden. Hij nam het terrein aandachtig op en probeerde datgene te vinden wat in het jargon van de Secret Service ‘de moordenaarstunnel’ werd genoemd. Je moest zien te denken als een moordenaar. Waar, hoe en wanneer zou zo iemand kunnen toeslaan?

Het podium was af en een stel technici was de laatste hand aan het leggen aan de licht- en geluidsinstallaties en de twee gigantische televisieschermen die het de menigte mogelijk zouden maken om de president van dichtbij te zien, in elk geval in digitale vorm.

In Alex’ ervaren ogen maakte het terrein een redelijk veilige indruk. Dat er maar één in- en uitgang was voor alle verkeer, was om voor de hand liggende redenen zowel gunstig als ongunstig. Maar de president zou hier niet lang blijven. Hoogstens een uurtje.

Terwijl Alex terugreed naar Brennan keek hij eens wat rond. Binnen de Secret Service werd vaak gezegd dat een presidentieel bezoek altijd de beste tijd was om een bank te beroven, want op zo’n moment was de aandacht van iedere politieman in de wijde omgeving op de president gericht en niet op de eigendommen van de burgerij. Alex had het gevoel dat dat hier niet anders zou lopen. Nergens was politie te bekennen.

Terug in zijn hotelkamer had Alex zin om een eindje te gaan hardlopen. Hij had zijn studie bekostigd met een beurs voor atletiek en ondanks zijn zware nekblessure ging hij nog steeds hardlopen waar en wanneer hij daar kans toe zag. Het was een van de weinige dingen die hem ervan weerhielden om zich lichamelijk volkomen versleten te voelen. Hij rende de hoofdstraat in, kwam langs het ziekenhuis en sloeg toen links af. Terwijl hij naar het noorden holde, voerde hij zijn tempo wat op. Er kwam een bestelwagentje langsrijden. Hij had geen reden om ernaar te kijken en deed dat dan ook niet. Hij zou de vrouw trouwens toch niet herkend hebben. Terwijl ze met de drie jongetjes op de achterbank langs hem reed, keurde Djemila hém ook geen blik waardig.

Daarna kwam Alex langs een garage met zwartgeschilderde ruiten. Binnen waren een aantal mensen druk in de weer om een heel nieuw voertuig te maken. Als Alex dat geweten had, was hij meteen naar binnen gestormd om alle aanwezigen op te pakken. Maar hij wist het niet en holde gewoon door. De binnenstad van Brennan boezemde hem maar weinig belangstelling in, want de president zou hier helemaal niet komen. De ceremonie op het terrein buiten de stad was het enige item op het programma.

Nadat hij in het hotel een douche had genomen, gaf hij zich op als vrijwilliger voor een extra nachtdienst. Hij kon maar beter alles doen wat in zijn macht lag om zich bij zijn chefs weer een beetje geliefd te maken.

Terwijl Alex in Brennan aan het werk was, had Kate het ook heel druk. Ze was die dag vroeg opgestaan en had samen met Lucky ontbeten. Ze had de oude vrouw een gunst gevraagd en die had al snel ja gezegd.

Daarna was Kate teruggelopen naar haar koetshuis en aan haar bureautje gaan zitten om haar aanval op Oliver Stone voor te bereiden. Alex had gezegd dat hij Stones vingerafdrukken door de computer had gehaald, maar dat dat hem niets had opgeleverd. Voor Kate kon dat maar twee dingen betekenen. Of de man had nooit een positie bekleed die belangrijk genoeg was om zijn vingerafdrukken vast te leggen, of zijn identiteit was zo compleet uitgewist dat degene die Oliver Stone ooit was geweest inmiddels niet langer bestond. Ze noteerde een paar mogelijke aanknopingspunten en zette toen een strategie uit, net zoals ze dat vroeger met een rechtszaak zou hebben gedaan. Toen ze klaar was, nam ze voldaan een douche en ging de deur uit.

Niet veel later zette ze de auto zo dicht mogelijk bij het Mount Zion-kerkhof en begon te wachten. Het was pas halfacht ’s ochtends maar terwijl ze toekeek, kwam Stone zijn huisje uit en liep de straat uit. Adams dook weg in haar auto, zodat hij haar niet kon zien. Toen hij bijna uit het zicht was, gebeurde er iets onverwachts. Adelphia kwam tevoorschijn vanachter een oude muur aan de overkant van de straat en ging achter Stone aan lopen. Kate dacht even na en reed toen langzaam weg. Toen ze de vrouw had ingehaald, liet ze het zijraampje omlaag zakken.

Aanvankelijk deed Adelphia of ze haar niet herkende, maar Kate hield vol en na een tijdje zei Adelphia wat verlegen: ‘O, ja, nu weet ik weer. Ik ken jou.’ Ze wierp een bezorgde blik in Stones richting. Hij was nu bijna uit het zicht.

‘Moet je ergens naartoe?’ zei Kate, die haar had zien kijken.

‘Nergens naartoe,’ zei Adelphia kortaf. ‘Ik ben vrij om niets te doen.’

‘Waarom ga je dan niet even mee koffiedrinken? Alex zei dat je van koffie houdt.’

‘Ik kan mijn eigen café betalen. Ik heb geld. Ik werk voor de kost. Ik heb geen liefdadigheid nodig.’

‘Het was gewoon vriendelijk bedoeld, Adelphia. Mensen doen zulke dingen, weet je. Net zoals Oliver je heeft geholpen toen die man je aanviel in het park.’

Adelphia keek haar argwanend aan. ‘Hoe weet jij dat?’

‘Adelphia, jij bent niet de enige die zich ongerust maakt over Oliver. Alex is ook ongerust. En ik probeer hem te helpen terwijl hij de stad uit is. Ga nu alsjeblieft mee koffiedrinken.’

‘Waarom help jij agent Ford?’ vroeg ze achterdochtig.

‘Onder vier ogen? Omdat ik van hem hou. Net zoals ik weet dat jij om Oliver geeft.’

Bij die woorden keek Adelphia nog eens naar Stone en begon een beetje te sniffen. Ze ging in de auto zitten en stond toe dat Kate haar bij Starbucks op koffie trakteerde.

‘Wat doe jij?’ vroeg Adelphia.

‘Ik werk voor het ministerie van Justitie.’

‘Dus dat is wat jij doet? Jij werkt voor rechtvaardigheid. In mijn land kennen wij jaren, tientallen jaren, geen rechtvaardigheid. We hebben Sovjets die ons vertellen wat wij wel en niet mogen. Of wij mogen ademen of niet. Is afschuwelijk.’

‘Dat geloof ik zonder meer.’

‘Daarna kom ik naar dit land. Goede baan. Goed leven.’

Kate aarzelde, maar ondanks zichzelf vroeg ze het toch. ‘Hoe ben je dan in Lafayette Park terechtgekomen?’

Eerst verscheen er een koppige uitdrukking op Adelphia’s gezicht, maar die verdween al snel en met trillende stem zei ze: ‘Niemand vraagt mij dat ooit eerder. Alleen jij. Al die jaren en nu vraag jij mij dat.’

‘Ik weet dat je me niet goed kent, en je hoeft geen antwoord te geven.’

‘Is goed dat jij vraagt. Maar ik wil niet praten daarover. Niet praten.’

Ze namen allebei een slokje koffie. Een tijdje later zei Adelphia: ‘Jij hebt gelijk. Ik ben erg ongerust over Oliver. Hij heeft problemen. Zeker weten.’

‘En hoe weet je dat?’

Adelphia trok een zakdoek uit haar mouw om haar tranen af te vegen. ‘Ik ging gisteravond televisiekijken. Ik kijk nooit televisie, en lees nooit kranten. Jij weet waarom niet?’ Adams schudde van nee. ‘Allemaal leugens. Vol leugens.’

‘Maar je hebt dus wel televisiegekeken?’

‘Ja. Het nieuws. En toen zag ik het.’

‘Wat zag je dan?’

Plotseling verscheen er een angstige uitdrukking op Adelphia’s gezicht, alsof ze veel te veel had gezegd. ‘Nee, dat ik niet zeggen kan. Dat niet goed. Jij bent advocaat. Jij werkt voor overheid. Ik wil geen problemen voor Oliver.’

‘Adelphia, denk je dat Oliver iets verkeerd heeft gedaan?’

‘Nee! Nee! Dat denk ik niet. Ik zeg al: hij goed mens.’

‘Oké, dan heeft hij van de overheid ook niets te vrezen, en van mij ook niet.’

Maar Adelphia bleef zwijgen.

‘Adelphia, als je echt ongerust bent over Oliver, laat me je dan helpen. Je kunt niet de hele tijd achter hem aan lopen om te zorgen dat hij niet in de problemen raakt.’

Weer een tijdje later slaakte Adelphia een diepe zucht en gaf ze Kate een vriendelijk klapje op haar hand. ‘Jij hebt gelijk. Ik zal het jou vertellen.’ Ze zette zich schrap en zei: ‘Op de televisie zag ik lijk van man dat is gevonden op dat eiland in de rivier.’

‘Roosevelt Island,’ zei Kate snel.

‘Ja.’

‘Maar wat heeft dat met Oliver te maken?’

‘Nou, ziet u... Ik wil café drinken met Oliver, maar hij heeft nog vergadering.’

‘Vergadering, wat voor een vergadering dan?’

‘Dat is wat ik zeg. Wat voor vergadering midden in de nacht? Maar hij gaat weg. Nou, ik boos. Wel vergaderen en geen café? Dus ik doe of ik wegga, maar ik zie hem in taxi stappen. En ik neem ook taxi. Ik heb geld. Ik kan in taxi rijden.’

‘Natuurlijk, natuurlijk,’ zei Kate haastig. ‘En toen?’

‘Ik hem gevolgd naar Georgetown. Hij uitstapt, ik ook uitstap. Hij loopt naar rivier. Ik ook. Dan zie ik zijn vrienden en wat ze doen.’

‘Wat!’ zei Kate. Het kwam er zo luid uit dat Adelphia ervan schrok.

‘Ze stappen in oude boot en roeien naar het eiland. Dat doen zij.’

‘En daarna, wat heb je toen gedaan?’

‘Ik neem taxi en terugga. Ik wacht niet. En ik zwem niet naar eiland. Ik in taxi terugrij. Ik haal mijn café en zie agent Ford als hij langskomt bij Oliver.’ Adelphia kon duidelijk elk ogenblik in tranen uitbarsten. ‘En dan ik zie televisie en dode man.’

‘En je weet zeker dat dat dezelfde nacht is gebeurd?’

‘Dat zeiden ze op televisie. Zelfde nacht.’

‘Adelphia, volgens jou heeft Oliver niets misdaan, maar toch heb je hem naar dat eiland zien roeien, en daarna is daar iemand vermoord.’

‘Ze zeggen dat hij vermoord is met revolver. Oliver heeft geen revolver.’

‘Dat weet je niet zeker. En wie waren die anderen? Zijn vrienden?’

Adelphia lachte. ‘Die ken ik. Allemaal bange muisjes, behalve de grote. Eén werkt bij bibliotheek. Hij houdt van boeken. Hij mij soms boeken geeft. De andere alles telt.’

‘Telt?’

‘Tellen en neuriën en fluiten en grommen. Ik weet niet wat dat is, maar Oliver mij verteld heb. Heet OS of zoiets.’

ocs?’

‘Ja.’

‘Weet je hoe ze heten, die vrienden van hem?’

‘O ja, dat weet ik. De boekenman heten Caleb Shaw. Hij trekt soms oude kleren aan. Oliver zegt dat dat hobby, maar volgens mij is hij gek.’

‘En de anderen?’

‘De teller is Milton Farb. Hij slim. Hij vertelt mij dingen over mijn eigen land die ik niet weet.’

‘En “de grote man”?’

‘Ja, die zo aan mij staat. Hij heet Rueben. Rueben Rhodes.’

‘Wat is er volgens jou op dat eiland gebeurd? Als ze hem geen van allen gedood hebben?’

‘Jij weet niet?’ zei Adelphia ademloos. En heel zachtjes voegde ze daaraan toe: ‘Zij zien wie het doet. Zij moordenaar gezien.’

Kate leunde achterover op de bank. Het eerste wat in haar opkwam, was dat ze Alex hierover moest vertellen. Maar daarna vroeg ze zich af of dat wel verstandig was. Hij zou ongetwijfeld meteen terugkomen en daardoor zou hij nog meer problemen krijgen met zijn werkgever. En ze wist niet of wat Adelphia haar allemaal had verteld wel waar was. Plotseling viel haar iets in.

‘Adelphia, zou je even met me mee willen rijden om ergens naar te kijken?’

‘Waarheen?’ vroeg Adelphia argwanend.

‘Naar Georgetown. Het duurt niet lang. Echt niet.’

Met tegenzin stemde Adelphia daarin toe en ze reden naar een parkeerterrein bij de kade van Georgetown.

‘Weet je nog hoe hun boot eruitzag?’ vroeg Kate.

‘Lang, bijna vier meter. En oud. Helemaal rot. Ze hem hebben van oude stortplaats daar,’ zei Adelphia en ze wees naar het zuiden.

Kate liep met haar naar de rivierdijk. ‘Blijf hier.’ Ze liep moeizaam naar beneden tot ze naast de greppel stond. ‘Als je je een eindje vooroverbuigt, kun je het wel zien.’ Ze trok wat struikgewas opzij, zodat Adelphia toen ze zich vooroverboog de boot kon zien.

‘Is dit de boot waar ze in zaten?’

‘Ja.’

Grote hemel.

De samenzwering
titlepage.xhtml
De_samenzwering_split_0.xhtml
De_samenzwering_split_1.xhtml
De_samenzwering_split_2.xhtml
De_samenzwering_split_3.xhtml
De_samenzwering_split_4.xhtml
De_samenzwering_split_5.xhtml
De_samenzwering_split_6.xhtml
De_samenzwering_split_7.xhtml
De_samenzwering_split_8.xhtml
De_samenzwering_split_9.xhtml
De_samenzwering_split_10.xhtml
De_samenzwering_split_11.xhtml
De_samenzwering_split_12.xhtml
De_samenzwering_split_13.xhtml
De_samenzwering_split_14.xhtml
De_samenzwering_split_15.xhtml
De_samenzwering_split_16.xhtml
De_samenzwering_split_17.xhtml
De_samenzwering_split_18.xhtml
De_samenzwering_split_19.xhtml
De_samenzwering_split_20.xhtml
De_samenzwering_split_21.xhtml
De_samenzwering_split_22.xhtml
De_samenzwering_split_23.xhtml
De_samenzwering_split_24.xhtml
De_samenzwering_split_25.xhtml
De_samenzwering_split_26.xhtml
De_samenzwering_split_27.xhtml
De_samenzwering_split_28.xhtml
De_samenzwering_split_29.xhtml
De_samenzwering_split_30.xhtml
De_samenzwering_split_31.xhtml
De_samenzwering_split_32.xhtml
De_samenzwering_split_33.xhtml
De_samenzwering_split_34.xhtml
De_samenzwering_split_35.xhtml
De_samenzwering_split_36.xhtml
De_samenzwering_split_37.xhtml
De_samenzwering_split_38.xhtml
De_samenzwering_split_39.xhtml
De_samenzwering_split_40.xhtml
De_samenzwering_split_41.xhtml
De_samenzwering_split_42.xhtml
De_samenzwering_split_43.xhtml
De_samenzwering_split_44.xhtml
De_samenzwering_split_45.xhtml
De_samenzwering_split_46.xhtml
De_samenzwering_split_47.xhtml
De_samenzwering_split_48.xhtml
De_samenzwering_split_49.xhtml
De_samenzwering_split_50.xhtml
De_samenzwering_split_51.xhtml
De_samenzwering_split_52.xhtml
De_samenzwering_split_53.xhtml
De_samenzwering_split_54.xhtml
De_samenzwering_split_55.xhtml
De_samenzwering_split_56.xhtml
De_samenzwering_split_57.xhtml
De_samenzwering_split_58.xhtml
De_samenzwering_split_59.xhtml
De_samenzwering_split_60.xhtml
De_samenzwering_split_61.xhtml
De_samenzwering_split_62.xhtml
De_samenzwering_split_63.xhtml
De_samenzwering_split_64.xhtml
De_samenzwering_split_65.xhtml
De_samenzwering_split_66.xhtml
De_samenzwering_split_67.xhtml
De_samenzwering_split_68.xhtml
De_samenzwering_split_69.xhtml
De_samenzwering_split_70.xhtml
De_samenzwering_split_71.xhtml
De_samenzwering_split_72.xhtml
De_samenzwering_split_73.xhtml