·24·
Caleb kwam Oliver Stone bij het Witte Huis ophalen in zijn oude geelbruine Chevy Ford Malibu. Daarna reden ze naar Milton Farbs huis, niet ver van de grens tussen het District of Columbia en Maryland, waar Rueben ook zou instappen. Stone zat voorin met op zijn schoot het kleine vuilnisbakkenrashondje Goff, waar Caleb zozeer aan gehecht was en dat hij had vernoemd naar Frederick Goff, de eerste directeur van de afdeling Zeldzame Boeken. Toen ze voor Miltons bescheiden maar goed onderhouden huisje tot stilstand kwamen, zat Rueben hen al op te wachten op het trapje naar de veranda. Hij sprong op, liep naar de auto toe en stapte in. Hij was gekleed in zijn gebruikelijke spijkerbroek, lage bruine schoenen en een nogal smerig, roodgeruit flanellen overhemd. Uit zijn achterzak staken een paar werkhandschoenen en hij had zijn veiligheidshelm in de hand.
‘Ik heb wat overuren gemaakt op laadperron,’ zei hij. ‘En niet de gelegenheid gehad om even naar huis te gaan.’ Hij keek verbaasd naar Stones pas geknipte haren en baardeloze gezicht. ‘Je gaat me toch niet vertellen dat je weer terugkeert naar het gewone burgermansbestaan? Dan zou me erg teleurstellen.’
‘Ik wil gewoon incognito blijven, Rueben. Heb je Milton gezien?’
‘Hij komt wat later,’ zei Rueben grinnikend.
‘Wat?’ zei Stone.
‘Hij heeft visite, Oliver. Hij heeft een vriendinnetje, weet je nog wel?’
‘Heb je haar al gezien?’ vroeg Caleb opgewonden. ‘Misschien heeft ze wel een vriendin die iets voor mij zou zijn.’ Caleb was een verstokte vrijgezel, maar toch nog altijd op zoek naar nieuwe mogelijkheden.
‘Ik heb net even een glimp van haar opgevangen. Ze is heel wat jonger dan Milton en ze ziet er best leuk uit,’ antwoordde Rueben. ‘Ik hoop maar dat die arme jongen zich nergens op vastlegt. Ik heb nu drie keer voor het altaar gestaan en een vierde keer komt er niet, tenzij ik werkelijk verschrikkelijk dronken word. Die verdomde vrouwen. Je kunt niet zonder ze, maar met ze valt er ook niet te leven.’
‘Je derde vrouw was heel aardig,’ zei Stone.
‘Ik wil niet zeggen dat de dames geen charmes hebben, Oliver, en ze kunnen zo nu en dan ook heel goed van pas komen, maar ik ben wél van mening dat langdurige relaties niet voortkomen uit een huwelijksband. Er zijn meer leuke relaties kapotgemaakt door dat overhaaste trouwen hier in Amerika dan ik in een paar levens achter elkaar zelfs maar zou kunnen tellen.’
‘Dus volgens jou moet er gewoon minder getrouwd worden en dan wordt er vanzelf minder gescheiden?’
‘Dat ook,’ zei Rueben nors.
Ze keken allemaal op toen de voordeur openging.
‘Wauw. Dat is inderdaad een knappe meid,’ zei Caleb die om Stone heen gluurde.
Milton en de vrouw kusten elkaar zachtjes op de lippen en daarna liep ze naar haar auto, een Porsche die recht voor hen geparkeerd stond. Intussen haalde Milton een doosje met lippencrème tevoorschijn en smeerde wat op zijn lippen.
‘Ik vraag me af of Miltons ocs voor haar geen problemen oplevert,’ zei Caleb. Ze hadden allemaal honderden uren van hun leven verspild met wachten totdat Milton klaar was met zijn eindeloze dwangrituelen, maar ze hadden dat maar aanvaard als iets wat nou eenmaal bij hem hoorde. Ze hadden allemaal ‘vreemde trekjes’ en Milton had energiek naar hulp gezocht om van zijn kwaal verlost te worden. Na jarenlange medicatie, gesprekstherapie en zo nu en dan een opname was hij in staat om een normaal leven te leiden, en had hij alleen nog maar last van dwanghandelingen als hij in perioden van hevige spanning de deuren van zijn huis afsloot, ging zitten of zijn handen waste.
‘Volgens mij is dat voor haar geen punt,’ zei Rueben en hij wees.
De vrouw tikte onhoorbaar mompelend een paar keer met haar hoge hakje op het trottoir en daarna met haar vinger op de autoruit voordat ze het portier opende, en ging pas zitten nadat ze een soortgelijk ritueel had uitgevoerd met de stoel. Ze liet een behoorlijke hoeveelheid rubber op het wegdek achter toen ze met brullende motor wegscheurde en reed al honderd kilometer per uur toen ze bij het stopbord bij de kruising vol op de rem ging staan. Toen ze even later opnieuw razendsnel optrok, deed het diepe geronk van de turbo Caleb zelfs ineenkrimpen.
‘Zou hij haar bij het stockcarracen hebben ontmoet?’ vroeg Caleb terwijl hij met grote ogen naar de nog narokende bandensporen keek.
‘Nee, hij heeft verteld dat hij haar had ontmoet op de angstpoli, weet je nog wel?’ zei Rueben. ‘Zij heeft ook ocs .’
Milton deed zijn voordeur achter zich dicht, voerde een kort ritueel uit en kwam toen met zijn rugzak op zijn rug naar hen toe gelopen en ging naast Rueben op de achterbank zitten.
‘Dat is een mooie meid, Milton,’ zei Rueben. ‘Hoe heet ze?’
‘Chastity,’ zei Milton.
‘Chastity? Maar dat betekent toch “kuisheid”? Het is maar te hopen voor je dat ze haar naam geen eer aandoet.’
Het was nogal druk op de weg en tegen de tijd dat ze de buurt hadden bereikt waar Patrick Johnson woonde, was het al behoorlijk donker.
Terwijl ze door de straat reden, keek Stone naar de huisnummers. ‘Goed, Caleb. Iets verderop links. Zet de auto hier maar neer.’
Caleb zette de Ford Malibu langs de kant en keek zijn vriend aan.
‘Wat doen we nu?’
‘We blijven hier wachten. Voordat we verder gaan, wil ik een beetje weten wat hier allemaal aan de hand is en wie hier allemaal komen en gaan.’ Stone pakte zijn verrekijker uit zijn tas en richtte die op de straat. ‘Als we ervan uitgaan dat die Chevrolet SubUrbans voor de deur van de fbi zijn, dan zal de derde auto van links wel van Johnson zijn.’
‘Mooi huis,’ merkte Rueben op.
Milton had al een tijdje aandachtig naar het scherm van zijn laptop zitten kijken. ‘Ik lees hier dat er heroïne in Johnsons huis is aangetroffen. En Roosevelt Island is de plek waar hij zijn eerste afspraakje heeft gehad met zijn verloofde. Ze vermoeden dat hij zichzelf om symbolische redenen op die plek van kant heeft gemaakt; dat hij vanwege zijn naderende huwelijk niet langer in staat was om een dubbelleven te leiden.’
‘Hoe kun je nou in de auto nog internetten?’ vroeg Caleb.
‘Ik ben helemaal draadloos, Caleb,’ zei Milton alsof hij het tegen een kind had. ‘Hotspots heb ik niet nodig. Je zou me echt eens de gelegenheid moeten geven om je de eenentwintigste eeuw binnen te loodsen.’
‘Op mijn werk gebruik ik ook een computer!’
‘Maar alleen de tekstverwerker. Je hebt niet eens een eigen e-mailadres, maar gebruikt er een van je werk.’
‘Ik voer mijn correspondentie liever met pen, papier en postzegels,’ zei Caleb verontwaardigd.
‘Weet je zeker dat je het niet liever met perkament en een ganzenveer zou doen, broeder Caleb?’ zei Rueben grinnikend.
‘En anders dan die holbewoners op internet, gebruik ik complete zinnen, en God sta me bij, zelfs echte punten en komma’s,’ zei Caleb verhit. ‘Is dat soms een misdrijf!’
‘Nee, Caleb,’ zei Stone kalm. ‘Maar we kunnen maar beter niet van het onderwerp afdwalen. We zijn met een missie bezig, dus moeten we het daarover hebben.’
‘Je zou toch denken dat het
nic de achtergrond van
zijn medewer-
kers heel grondig natrekt voordat ze in dienst komen,’ zei Rueben
aarzelend.
‘Nou, het zou natuurlijk kunnen dat hij brandschoon was toen hij is aangenomen, maar daarna op het verkeerde pad is geraakt,’ zei Caleb. ‘Denk maar eens aan Aldrich Ames. Die had een kast van een huis en reed rond in een Jaguar, en het is nooit bij de cia opgekomen om hem te vragen waar hij dat allemaal van deed.’
‘Kennelijk verkocht Johnson geen geheimen maar drugs. Hij kreeg ruzie met zijn zakenpartners en die hebben hem vermoord. Dat lijkt me toch wel duidelijk.’
‘Vond jij die twee mannen eruitzien als drugshandelaars?’ vroeg Stone.
‘Dat zou ik niet weten, hoor,’ zei Caleb een beetje beledigd. ‘Ik ken helemaal geen drugshandelaars.’
‘Nou, ik wel,’ zei Rueben. ‘En anders dan sommige racisten misschien denken, zijn dat heus niet allemaal jonge zwarte jongens met vlechtjes en broeken waarvan het kruis tot op hun knieën hangt.’
‘Dat wil ik ook helemaal niet beweren. Maar laten we eens naar de feiten kijken. Ze hebben hem naar de plek gebracht waar hij zijn eerste afspraakje had gehad. Het zou natuurlijk kunnen dat hij de gewoonte had om zijn medeboeven uitvoerig over zijn liefdesleven te vertellen, maar het lijkt toch aannemelijker dat zijn moordenaars informatie over hem hebben verzameld. Ze hebben hem naar het eiland gebracht in een bootje met een motor die zo weinig geluid maakte, dat we hen pas hoorden toen ze het eiland hadden bereikt. Het zou natuurlijk kunnen zijn dat drugshandelaars in Zuid-Amerika zich van dat soort buitenboordmotoren bedienen, want daar hebben ze veel meer water dan hier. Maar in de hoofdstad van de Verenigde Staten ligt dat toch anders?’
‘Wie weet wat voor hightech speelgoed die lui tegenwoordig gebruiken?’ zei Rueben.
‘En bovendien,’ zei Stone, zonder daar
aandacht aan te besteden, ‘hebben die twee mannen de omgeving
verkend op een manier die militair
aandeed, en Johnson vermoord op een manier die op mij behoorlijk
professioneel overkwam. Ze waren zich maar al te goed bewust van al
het mogelijk belastende bewijsmateriaal en hadden adequate
voorzorgsmaatregelen genomen. Ze hadden zelfs een plastic zakje
meegenomen om de indruk te wekken dat hij zijn revolver daarin had
bewaard terwijl hij naar het eiland toe zwom.’
‘Inderdaad,’ zei Caleb. ‘Maar ook drugsdealers willen niet de gevangenis in.’
Stone legde ook deze opmerking naast zich neer. ‘En toen het tot hen doordrong dat er mensen waren die hen Johnson hadden zien doodschieten, hebben ze geen seconde geaarzeld voordat ze probeerden ons uit de weg te ruimen. Die twee mannen zijn goed geoefende moordenaars, maar het lijkt me heel onwaarschijnlijk dat het ook drugshandelaars zijn.’
Terwijl Stone weer door de verrekijker keek, lieten de drie anderen die redenering tot zich doordringen.
Een minuut later werd de stilte verbroken door Caleb. ‘Wat doet Chastity eigenlijk voor de kost?’ vroeg hij aan Milton.
‘Ze is accountant. Vroeger werkte ze voor een grote firma, maar daar is ze ontslagen vanwege haar ocs . Tegenwoordig heeft ze een eigen bedrijfje. En ze helpt mij met mijn webdesignbureautje. Ik ben helemaal niet goed met geld. Zij doet de boekhouding en de marketing. Ze is echt hartstikke goed.’
‘Dat geloof ik zonder meer,’ zei Rueben. ‘Het zijn altijd die stille, professionele types met wie je moet oppassen. Je denkt dat het heel zachtaardige mensen zijn, en dan bespringen ze je ineens. Ik ben ooit een tijdje uitgegaan met een heel keurige vrouw, je weet wel: rokken tot over de knie en zo. Maar godallemachtig zeg, wat dat mens niet allemaal met haar mond kon doen, dat geloof...’
Stone viel hem haastig in de rede. ‘Het lijkt me niet eerlijk om Chastity te ontslaan vanwege haar aandoening, tenzij die haar hinderde bij haar werk.’
‘O, daar was ze heel goed in. Ze zeiden dat ze de firma belachelijk maakte tegenover hun klanten, maar dat was gelul. Er waren gewoon twee firmanten die haar niet moesten omdat ze niet met hen naar bed wilde. Ze is een rechtszaak begonnen en heeft een enorme schadevergoeding gekregen.’
‘Dat is het land dat we allemaal kennen en liefhebben,’ gromde Rueben. ‘“De Verenigde Staten van de Advocatuur”. Maar een rijke vrouw moet je nooit laten lopen. Ik zeg niet dat je met het mens moet trouwen, dat niet, maar als een man een vrouw kan onderhouden, dan is er in deze verlichte tijden ook niets tegen als een man op de zak van zijn vrouw teert.’
‘Ze koopt wel eens iets voor me,’ zei Milton zachtjes.
‘Werkelijk,’ zei Rueben, wiens belangstelling nu duidelijk weer gewekt was. ‘En wat dan wel?’
‘Software voor mijn computer, kleren, wijn. Ze weet een heleboel over wijn.’
‘Wat voor kleren?’ drong Rueben aan.
‘Dat is persoonlijk,’ zei Milton blozend. Hij tuurde met strakke blik naar zijn beeldscherm en sloeg een paar toetsen aan. Rueben wilde iets zeggen, maar Stone bracht hem met een uiterst strenge blik tot zwijgen.
Een tijdje later zei Stone: ‘Goed. We pakken het zó aan.’
En nadat hij had verteld wat de plannen waren, haalde hij een oude hoed uit zijn rugzak, zette die op, deed Goff aan de lijn en stapte de auto uit. Miltons reservemobieltje zat in zijn zak. Rueben en Caleb zouden in de auto blijven zitten en de wacht houden, terwijl Milton uitstapte en aan de andere kant van de straat naar het huis van Patrick Johnson toe liep. Het was zijn taak om iedereen op te merken die te veel aandacht aan Stone besteedde. Milton moest dat doen omdat hij degene was die tijdens de achtervolging voortdurend plat op zijn buik in de boot was blijven liggen, zodat het vrijwel onmogelijk was dat de aanvallers hem gezien zouden hebben. Als hij iemand opmerkte, zou hij Stones mobieltje bellen.
Stone liep langzaam door de straat, en bleef even staan om de drol die Goff naast een boom had gedeponeerd, in een plastic zakje te stoppen. ‘Braaf beest,’ zei Stone terwijl hij hem een aai gaf. ‘Dat komt bij deze vermomming heel goed uit.’ Toen hij voor Johnsons huis langs liep, kwam er een man met een fbi -jack aan de deur uit. Hij had een grote doos in zijn handen, die was dichtgeplakt met iets wat Stone herkende als het speciale plakband dat de politie voor het verpakken van bewijsmateriaal gebruikte.
‘Een afschuwelijke tragedie, agent,’ zei hij tegen de man, maar die liep zonder iets te zeggen haastig langs hem heen en overhandigde de doos aan een vrouw in een van de Chevrolet SubUrbans. Stone liet Goff wat rondsnuffelen bij een boom voor Johnsons huis. Terwijl de hond daarmee bezig was, stelde dat Stone in staat om veel details van het huis en de huizen daarnaast in zich op te nemen. Terwijl hij verder liep, kwam hij langs een personenwagen die met draaiende motor langs de stoeprand stond. Het lukte hem zelfs om geen spier te vertrekken toen hij zag wie er aan het stuur zat.
Tyler Reinke keek Stone even scherp aan voordat hij zijn aandacht weer op Johnsons huis richtte. Het was duidelijk dat hij de man die hij afgelopen nacht bijna had neergeschoten niet herkende. In gedachten zegde Stone dank voor de vooruitziende blik die hem ertoe had aangezet om zo ingrijpend van uiterlijk te veranderen. Maar waar was de andere man?
Stone liep door, sloeg bij de eerstvolgende zijstraat links af en belde onmiddellijk Caleb om hem te vertellen wat hij zojuist had gezien. Daarna belde hij Milton, die een minuut later naast hem stond.
‘Weet je zeker dat hij het is?’ vroeg Milton.
‘Heel zeker. En nu wil ik weten waar de ander uithangt.’
Zijn mobieltje begon te piepen. Het was Caleb en zijn stem klonk gespannen.
‘Rueben heeft de ander gezien.’
‘Waar is hij?’
‘Hij staat te praten met een van de fbi -agenten voor Johnsons huis.’
‘Kom ons ophalen,’ zei Stone en hij vertelde waar Milton en hij stonden te wachten.
‘Pas op dat je de straat niet uit rijdt. Ik wil niet dat jullie langs dat huis en die auto komen. Sla links af bij de volgende zijstraat, en daarna rechts af. Wij staan op de kruising op jullie te wachten.’
Terwijl de twee mannen op de afgesproken plek stonden te wachten keek Stone toe terwijl Milton een krantenpagina oppakte die over straat was komen aanwaaien, die keurig opvouwde en hem daarna in een vuilnisbak recht tegenover een uitrit stopte. ‘Milton,’ zei hij, ‘heb jij gisteravond het briefje in de zak van Patrick Johnson nog aangeraakt?’
Milton gaf niet meteen antwoord, maar de gegeneerde uitdrukking op zijn gezicht was alle informatie die Stone nodig had.
‘Hoe wist je dat, Oliver?’
‘Die twee mannen wisten op de een of andere manier dat wij daar geweest waren. Ik denk niet dat dat kwam omdat ze ons hadden gezien. Volgens mij zijn ze om een andere reden teruggekomen en hebben ze toen gemerkt dat het briefje anders lag dan eerst.’
‘Ik... ik...’
‘Je wilde alleen maar controleren of het wel goed recht lag, dat weet ik.’ Stone maakte zich erg ongerust. Op vochtig papier bleven vingerafdrukken heel goed bewaard. Stone vroeg zich af of Miltons vingerafdrukken ergens in een gegevensbestand stonden, maar uit angst dat zijn vriend, die toch al erg overstuur was, dan ter plekke een paniekaanval zou krijgen, wilde hij hem dat nu niet vragen.
Toen de Ford Malibu voor hen tot stilstand kwam, stapten Stone en Milton snel in. Caleb reed een eindje verder door de drukke straat, kwam bij een parkeerterrein en zette de wagen in een parkeervak.
‘Zullen we ze volgen?’ vroeg Rueben. ‘Of is dat te riskant?’
‘Jammer genoeg valt Calebs auto nogal op,’ zei Stone. ‘Als ze in de gaten krijgen dat wij hen volgen en ze trekken zijn kenteken na, staan ze ons straks op te wachten bij Calebs huis.’
‘O, god,’ zei Caleb en hij hield het stuurwiel stevig vast.
‘Wat doen we dan?’ vroeg Rueben.
‘Je zei dat een van hen met de fbi stond te praten. De fbi maakt heus niet zomaar een praatje met een toevallige voorbijganger. Dat weet ik zeker, want ik heb het net nog geprobeerd. Dat zou erop kunnen wijzen dat die twee mannen ook van de politie zijn.’
‘Dan zijn ze dus waarschijnlijk van het nic ,’ viel Milton hem in de rede. ‘Want daar werkte Johnson.’
‘Dat was ook al bij me opgekomen,’ zei Stone. ‘Carter Gray,’ mompelde hij.
‘Dat is niet iemand tegen wie je het op moet nemen zonder er eerst goed over na te denken,’ zei Rueben.
‘O, shit!’ fluisterde Caleb. Hij zat in zijn achteruitkijkspiegel te turen. ‘Misschien is dat hun auto wel. Ze komen onze kant op rijden.’
‘Niet omkijken,’ commandeerde Stone met scherpe stem. ‘Caleb, haal even diep adem en zorg dat je niet in paniek raakt. Rueben, zak wat omlaag in je stoel, zodat ze van buitenaf niet kunnen zien hoe lang je bent.’ Terwijl hij dat zei, zette Stone zijn hoed af en liet zich onderuitzakken op zijn stoel totdat hij uit het zicht was verdwenen. ‘Caleb, kunnen ze je nummerbord zien vanaf de straat?’
‘Nee, daarvoor staan de auto’s voor en achter ons veel te dichtbij.’
‘Mooi. Als ze langsrijden, tel je tot tien en daarna draai je het parkeervak uit en rij je de andere kant op. Milton, jij bent daar op de achterbank van buitenaf nauwelijks te zien. Ik wil dat je heel voorzichtig opzij kijkt om te zien of ze naar ons kijken. En zorg dat je alles wat je ziet, goed in je opneemt.’
Caleb hapte naar lucht en bleef met ingehouden adem zitten toen de auto langzaam langs hen reed.
‘Niet opzij kijken, Caleb,’ fluisterde Stone vanuit zijn schuilplaats.
Toen de auto verder reed en op de volgende kruising links afsloeg, zei Stone: ‘Milton?’
‘Ze keken niet opzij.’
‘Oké, Caleb. Rijden maar.’
Langzaam reed Caleb het parkeervak uit en toen ze bij de volgende kruising rechts afsloegen, ging Stone weer op zijn stoel zitten. ‘Allemaal goed opletten dat ze niet onverwacht weer terugkomen.’
Even later keek Stone achterom naar Milton. ‘Wat heb je gezien?’
Milton gaf een tamelijk volledige beschrijving van de auto en de beide mannen, en vertelde ook dat de auto een nummerbord van de staat Virginia had.
Rueben keek Stone aan en zei: ‘Ik vind dat we naar de politie moeten gaan. We kunnen elkaars verklaringen bevestigen.’
‘Nee!’ zei Stone scherp. ‘We móéten die lui te grazen nemen voordat zij ons te grazen nemen.’
‘Maar hoe dan?’ vroeg Rueben. ‘En als de moordenaars van de overheid zijn, wordt dat helemaal erg moeilijk.’
‘Door te doen waar de Camel Club altijd al zo goed in is geweest: informatie inwinnen.’
‘We kunnen hun kenteken laten natrekken,’ kwam Milton tussenbeide. ‘Dat was geen overheidsnummer, dus misschien hebben we mazzel en is het hun eigen auto.’
‘Ken je iemand bij het bureau Kentekenregistratie die dat kan natrekken?’ vroeg Rueben.
Er verscheen een beledigde uitdrukking op Miltons gezicht. ‘Als ik in staat ben om de bestanden van het Pentagon te hacken, dan zal het bureau Kentekenregistratie me echt geen problemen opleveren, hoor.’