·44·
Na wat hij op Arlington had gezien, was Gray rechtstreeks naar het hoofdkantoor van de cia in Langley gegaan. In dat gebouw bevond zich een ruimte waar alleen huidige en voormalige cia -directeuren toegang toe hadden. Iedere directeur had inzage in de documenten en andere materialen uit de tijd waarover hij de leiding over de organisatie had gehad. Ze werden bewaard in grote kluizen. Vanwege de geheimen die hier bewaard werden, was dit de zwaarst bewaakte ruimte in heel Langley.
Gray legde zijn hand op een biometrisch leesapparaat naast de toegangsdeur, waar zijn naam op stond. De deur schoof open en terwijl hij zijn sleutels uit zijn zak viste, stapte Gray naar binnen. Hij wist precies waar hij moest zijn. Box nummer 10.
Hij maakte die open, trok het materiaal eruit, ging zitten en legde het op een bureau.
Het dossier dat hij doorkeek, was officieel gemarkeerd met de letters J.C., die hadden echter niet betrekking op de zoon van God, maar op een opmerkelijk mens van vlees en bloed die John Carr heette.
Hoofdschuddend las Gray wat die Carr allemaal had gedaan bij de cia. Dat dat die man allemaal gelukt was. En dat hij dat had overleefd!
Er werd wel gezegd dat de wereld tegenwoordig gevaarlijker was dan vroeger, maar zoveel minder gevaarlijk dan tegenwoordig was de wereld in de tijd van John Carr toch niet geweest.
Toen bereikte Gray de laatste bladzijden die betrekking hadden op John Carrs loopbaan bij de cia . Die loopbaan was geëindigd zoals dat altijd de bedoeling was geweest, met een begrafenis met volledige militaire eer op Arlington, ook al had Carr in geen jaren meer voor het leger gewerkt en was hij niet in uniform gestorven. Daarna was alles wat er over hem bekend was uit alle archieven gewist. In opdracht van het hoogste echelon bij de cia had Gray daar persoonlijk op toegezien.
En hoewel John Carr daar niet begraven lag, werd hij toch verondersteld dood te zijn. Bij de eerste moordaanslag was alleen zijn vrouw om het leven gekomen, maar er was nog een aanslag gevolgd, en hoewel het lijk nooit gevonden was, werd er algemeen aangenomen dat die aanslag wél was geslaagd. Het lijk was vermoedelijk in de oceaan gedumpt en had daar als visvoer gediend. Maar misschien trok hij nu wat al te snel conclusies, dacht Gray. De man die hij had gezien was nogal mager, en maakte ook een wat broze indruk. Kon dat de machtige John Carr zijn? De jaren zouden inmiddels natuurlijk hun tol geëist hebben en de man hád recht voor het graf van John Carr gestaan. En was hij niet net zo snel uit het zicht verdwenen als de legendarische Carr vroeger altijd deed?
Grays hart ging sneller kloppen toen het tot hem doordrong hoe dicht hij misschien wel bij iemand had gestaan die door zijn land verraden was. En niet zomaar iemand, maar een man die in zijn tijd een perfecte moordmachine in dienst van de Amerikaanse overheid was geweest. Tot hij een risico was gaan vormen, wat bij zulke mensen nogal vaak voorkwam.
Carter Gray legde alles weer in de kluis en terwijl hij de kamer uit liep, voelde hij een merkwaardige emotie in zich opkomen. Carter Gray was bang voor deze overledene, die zich misschien op onverklaarbare wijze nog onder de levenden bevond.
Toen Gray thuis de kaarsen in zijn slaapkamer aanstak, keek hij regelmatig naar de foto’s op zijn schoorsteenmantel. Over een paar minuten was het weer 11 september. Hij ging op de stoel naast zijn bed zitten en sloeg zijn bijbel open. Carter Gray was van huis uit katholiek, had op zijn zevende zijn eerste heilige communie gedaan en was zelfs een tijdje misdienaar geweest. Als volwassene had hij echter nooit meer een voet in een kerk gezet, behalve dan bij de een of andere officiële plechtigheid. In zijn beroep had godsdienst hem nooit zo belangrijk geleken. Zijn vrouw was echter goed katholiek gebleven en hun dochter Maggie was ook zo opgevoed.
Nadat ze allebei dood waren, was Gray de bijbel gaan lezen. Niet om zijn zielenheil maar om het werk van zijn overleden gezinsleden voor te zetten. Hij moest trouwens toegeven dat de woorden hem wel een zekere mate van troost boden. Deze keer las hij hardop een paar passages uit Korintiërs, een andere uit Leviticus, en bladerde toen door naar de Psalmen. Toen het middernacht was geweest, knielde hij neer voor de foto’s en zegde zijn gebeden, die eigenlijk meer op gesprekken met zijn overleden vrouw en dochter leken. Tijdens dit ritueel was hij tot nu toe bijna altijd in tranen uitgebarsten. Maar terwijl hij weer met de bijbel op zijn stoel zat, gingen zijn gedachten opnieuw naar dat graf met die lege kist. Was John Carr nou dood of leefde hij nog?
Met het bonnetje met de naam Chastity Hayes erop veilig in zijn zak ging Tom Hemingway terug naar zijn flat. Hij zette thee en dronk die blootsvoets op, terwijl hij naast het raam stond en uitkeek op het terrein van het Capitool. Er was de afgelopen 24 uur veel gebeurd en vanuit zijn standpunt gezien was niets daarvan gunstig.
Het deerniswekkende duo Reinke en Peters had deze avond twee doelwitten gemist en nu zouden Alex en Kate ongetwijfeld rechtstreeks naar hun baas stappen en eisen dat er een uitgebreid onderzoek werd ingesteld. Daar kwam dan nog bij dat Carter Gray over wederopstanding uit de dood begon te praten. Volgens Hemingway was dat een duidelijke verwijzing naar alle terroristen die door hun collega’s om zeep waren geholpen. Dat was de aanleiding geweest voor zijn haastige briefje aan Captain Jack.
Hij ging met zijn rug naar het raam staan en keek naar het portret aan de muur. Het was een goed gelijkend portret van zijn vader, de weledelgestrenge Franklin T. Hemingway, ambassadeur in een van de moeilijkste posten in de diplomatieke wereld. En zijn laatste post was zelfs hem te veel geworden. In China was de carrière van een man die vrede had weten te stichten op plekken waar vrede onmogelijk leek, een abrupt halt toegeroepen door een kogel.
De zoon was niet in de voetsporen van zijn vader getreden omdat Tom Hemingway dacht dat hij niet over de eigenschappen en vaardigheden beschikte die je nodig had om een succesvol diplomaat te worden. Hij was een boze jongeman geweest, en hoewel die woede in de loop der jaren wel wat minder was geworden, was die nooit helemaal verdwenen. Waarom ook? Tijdens zijn begrafenis was door veel deftige stemmen uit de hele wereld verklaard dat Franklin Hemingway node gemist zou worden. En Hemingway voelde het gemis van zijn mentor nog steeds even scherp als hij het gevoeld had op de dag waarop die was geveld door de kogel van een moordenaar. Voor hem had de tijd deze wond niet geheeld. In zijn geval had die het verdriet dat hij had gevoeld toen hij te horen kreeg dat dat moedige hart niet langer klopte, er alleen maar heviger op gemaakt.