Rorschach

Frank Frølich zat voor de computer te kijken naar Heat op dvd, de lange scène waarin Val Kilmer en Robert de Niro zich als commandosoldaten een weg vrij schieten uit een politieval terwijl Al Pacino, de smeris, als een lamme geit rondrent en af en toe met zijn automatische geweer knalt. Dat gevoel kreeg hij elke keer dat hij de film zag; het had er niets mee te maken dat hij Pacino niet leuk vond, maar juist in het gezelschap van De Niro en Kilmer was hij niet cool genoeg. Het irriteerde Frølich tegelijkertijd dat hij elke keer dat hij de film zag op de hand van de boeven was. Hij had op dit moment eigenlijk een rapport moeten schrijven over de verhoren die hij had gehad met Sjur Flateby en andere getuigen. Maar hij had er geen zin in, en omdat hij de komende uren waarschijnlijk nog niet naar huis zou kunnen gaan, haalde hij zijn noodzakelijke gevoel van ontspanning uit de dvd-speler in de computer.

Opeens veranderde er iets in de sfeer op het kantoor, wat ervoor zorgde dat hij zijn hoofd ophief en naar de deur keek. Gunnarstranda stond in de deuropening. Frølich zette de film op pauze. Hij schoof zijn stoel achteruit, bij de computertafel vandaan.

“Er is licht in de tunnel, Frølich.”

Frank Frølich gaf geen antwoord.

“Ingrid Jespersen zegt dat Kirkenær ergens naar zocht.”

“In haar appartement? Wat dan?”

“Ik heb een vermoeden”, zei Gunnarstranda zacht. “Maar het kan een paar uur duren”, vervolgde hij. “We moeten een scanner en een goed foto-editingprogramma hebben.”

Frank Frølich stond op.

“Deze foto”, zei Gunnarstranda, en hij liet hem een foto zien van een Duits feest aan het eind van de oorlog. “De eerste keer dat ik deze foto zag, wist ik dat iets me bekend voorkwam.”

“Een gezicht?” vroeg Frølich.

“Misschien. Er is in elk geval iets op deze foto wat mij zegt dat ik er nog eens naar moet kijken.”

Twee uur later had Frank Frølich vier foto’s gescand van een Duits feest in de Brydevilla tijdens de oorlog. Hij had de foto’s meerdere malen geprint, ze op het scherm gedraaid, ze lichter gemaakt, donkerder, het contrast scherper gesteld en ze vergroot.

“Ik zie dat het dezelfde vrouw is”, zei Frank Frølich, op Amalie Bruun wijzend. “Maar wat wil je eigenlijk dat we doen?”

Gunnarstranda gaf niet direct antwoord. In zijn hand had hij het origineel van een foto met een geüniformeerde Klaus Fromm in gesprek met een onbekende op een bank.

“Ik wil dat je deze nog een keer vergroot.”

“Om de vrouw beter te bekijken?”

“Allemaal. Ik wil de mannen goed bekijken”, verklaarde Gunnarstranda, en beet afwezig op zijn onderlip. “Met name die daar”, voegde hij eraan toe, op Fromm wijzend.

Nog een uur later zaten ze met een stapel papieren voor zich. Er waren bladen bij die leken op non-figuratieve schaduwschilderijen en experimentele kunst. Zwarte nevel en grijstonen werden afgewisseld met witte velden met piepkleine zwarte stipjes.

“Doet me denken aan Rorschach”, zei Frank Frølich.

“Hm”, zei Gunnarstranda peinzend.

“Het lijken dezelfde inktvlekken die gerechtspsychiaters aan hun cliënten laten zien. Ze moeten vertellen wat ze in de vlek zien en als ze vinden dat de vlek lijkt op het geslachtsorgaan van koningin Elizabeth, dan leiden ze aan ernstige zielsaandoeningen en worden ze vrijgepleit.”

“Juist”, zei Gunnarstranda afwezig.

“De test wordt Rorschach genoemd, naar een Zwitser, geloof ik …”

“Hij”, zei Gunnarstranda opeens, en hij wees weer naar Klaus Fromm. “Ik wil die schurk nog groter, zo scherp mogelijk.”

“Wat is het nut daarvan? Je ziet alleen maar een grijze brij en inktvlekken.”

“Probeer het toch maar.”

“Nog tien keer”, zei Frølich, en hij rolde met zijn muis de foto van Fromm over het scherm.

“Stop”, zei Gunnarstranda gespannen. “Terug.”

“Wat is er?”

“Rol de foto terug, langzaam.”

Frank Frølich gehoorzaamde. Ze zagen een op een röntgenfoto gelijkende omtrek van Fromms schoen, zijn broekspijp, zijn handen die in zijn schoot rustten. “Daar”, zei Gunnarstranda.

Frank Frølich begreep er niets van. Ze keken naar een grijs veld met donkere schaduwen.

“Kun je het nog iets meer vergroten?”

“Ik kan het proberen.”

De zandloper van Windows bleef lang op het scherm hangen voordat het grijszwarte veld van onbepaalde contouren weer terugkwam.

“Daar!” fluisterde Gunnarstranda geconcentreerd. Zijn handen trilden van opwinding. Hij liet bijna zijn aansteker vallen toen hij zijn sigaret aanstak. “Kijk”, fluisterde hij, en hij knikte naar het scherm.

“Ik zie niets.”

“Jawel.”

“Maar wat moet ik zien?”

“Op de foto.” Gunnarstranda wees met een trillende wijsvinger naar een van de donkere vlekken op de foto. “Daar moet je naar kijken, die medaille. Kun jij je herinneren dat je die eerder hebt gezien?”

“Nee.”

“Goed kijken.”

Frank Frølich keek. “Ik geef het op”, zei hij ten slotte.

Gunnarstranda lachte een stralende glimlach. “Zo dichtbij en toch zo ver weg”, grijnsde hij, niet helemaal zonder arrogantie. “Maar print in elk geval wat we nu op het scherm hebben.”

Frank Frølich gehoorzaamde.

Gunnarstranda stond op en pakte het papier dat langzaam uit de printer rolde.

“Zo, en wat doen we nu?” vroeg Frank Frølich.

Gunnarstranda wapperde met de print. “Ben je hier niet nieuws gierig naar?” Frølich knikte afgemeten.

“Als je zin hebt, en als je denkt dat je tijd hebt, kun je meekomen.”

“Waarheen?”

“Naar de pot met goud aan het eind van de regenboog.”