Rede voor een vrouw

Hoofdinspecteur Gunnarstranda reed andermaal naar de keurig verzorgde rijtjeshuizen in Haslum om broer Emmanuel een bezoek te brengen. Deze keer had hij zijn komst niet van tevoren aangekondigd. Een reactie liet daarom op zich wachten toen hij aanbelde. Hij keek naar de koude, blauwe hemel, een teken dat een nieuwe vorstperiode was aangebroken. Hij haalde diep adem en hoorde eindelijk de geluiden van een oude man die moeizaam naar de deur strompelde. “U weer”, zei Emmanuel Folke Jespersen toen hij ten slotte de deur opende. “Wordt u nooit moe?”

Hij draaide zich om en sjokte voor de politieman uit het appartement in. Hij bleef hijgend in de deur naar de kamer staan terwijl de politieman zijn overschoenen uittrok.

Emmanuel liet zich zakken in zijn brede leunstoel en keek om zich heen. “Ik heb geen koffie”, mompelde hij, “en ik heb ook geen koekjes …” Hij pakte de afstandsbediening van het salontafeltje en hield hem omhoog. “We moeten ons tevredenstellen met Schubert.”

“Hoe hebben ze elkaar ontmoet?” vroeg Gunnarstranda toen de eerste melodieuze viooltonen door de kamer stroomden. “Weet u dat?”

“Wie?” vroeg Emmanuel verbaasd.

“Amalie en haar echtgenoot Klaus Fromm.”

Emmanuel Folke Jespersen reageerde verrast. “U bent goddomme wel een volhouder en u werkt effectief.” Hij zuchtte diep. “Klaus Fromm was zijn naam, dat klopt, en Amalie …”

“Het irriteert mij dat u dit soort informatie verzwijgt”, onderbrak Gunnarstranda hem streng.

Emmanuel Folke Jespersen schudde het hoofd. “Verzwijgen? Nee. Ik weet haast niets over Fromm. En zijn naam was ik helemaal vergeten. Ik weet meer over Amalie. Zij was Reidars jeugdliefde.”

Hij wees met de afstandsbediening naar de stereo-installatie. De muziek klonk wat zachter en hij leunde weer achterover. “Reidar en Amalie waren altijd samen, vanaf hun kindertijd. Ze waren even oud. En ze woonden vlak bij elkaar, op St. Hanshaugen. Arvid en Reidar en ik woonden boven een winkel in de Geitmyrsvei, vlak bij die scherpe bocht, weet u, tegenover het Diaconessenhuis. De familie van Amalie woonde in een blok dat iets dichter bij Ullevål lag. En ze werden minnaars.” Emmanuel maakte een mistroostig gebaar. “Dat gebeurt vandaag de dag nog steeds. Maar ik weet niet meer of we het woord minnaars al gebruikten. Dingen veranderen met de tijd. Reidar bracht meer tijd met Amalie door dan met zijn kameraden. Amalie was Reidars grote liefde. Ze waren niet uit elkaar te krijgen. Ze leken wel twee magneten, ze waren altijd samen en het leek alsof ze zelfstandig helemaal niets konden.”

Emmanuel Folke Jespersen vouwde zijn handen op zijn buik en leunde achterover. “Toen u de vorige keer vertrok, vroeg ik me af of ik zou zeggen wat ik nu ga vertellen. Ik besloot dat u eerst een stukje verder moest komen, dat u in elk geval de naam van haar man moest vinden. Om het simpel te zeggen: ik vond dat als wat ik nu ga zeggen relevant blijkt te zijn voor uw zaak, u eerst moest bewijzen dat het relevant was. Maar misschien is dat niet mogelijk, bewijzen wat relevant is. Maar u hebt in elk geval uw eigen gedrevenheid bewezen. Ik kan niet zoveel vertellen over Amalies huwelijk, maar ik weet waar ze elkaar hebben ontmoet. Amalies familie had relaties in Duitsland. Misschien had haar vader daar gestudeerd, misschien was het ook verre familie. Ik weet het niet. Onze familie reisde in de zomer altijd naar Tjøme. Amalie en haar familie reisden naar Duitsland. In de zomer van 1937 of 1938 ontmoette ze haar toekomstige echtgenoot. Hij was allang volwassen, veel ouder dan zij. U kunt zich wel voorstellen dat Fromm veel meer te bieden had dan Reidar. En na die zomer werd het nooit meer zoals het was geweest tussen Amalie en Reidar. Ze maakte het uit. Maar het bleven tegenpolen die met elkaar verbonden waren, terwijl zij dus verloofd was met een andere man in een ander land.”

“Klaus Fromm?”

“Ja. De liefde tussen Amalie en die man was mijn broers grote jeugdverdriet.”

Gunnarstranda zat geërgerd te draaien in zijn stoel. “En u houdt gewoon uw mond daarover?”

Emmanuel Folke Jespersen keek de politieman arrogant aan en ging verder: “Toen ze terugkwam van die zomervakantie, ik denk dat het in 1938 is geweest, waren Amalie en Reidar nog steeds een soort stel. Terwijl ze hem aan de ene kant niet kon loslaten, was het ook duidelijk dat de dingen niet meer waren zoals daarvoor. Ze droeg nota bene een ring. Verloofd met een volwassen man die in Duitsland woonde. Tja, ik weet niet goed wat ik moet zeggen. Die magnetische kracht maakte alles kapot; ze waren nu niet meer met z’n tweeën, maar met z’n drieën.”

“Die vrouw verliet uw broer, ze verloofde zich met een Duitser, met wie ze later trouwde. Uw broer zette zijn leven op het spel in de strijd tegen Duitsland.”

“Zo gaan de dingen nu eenmaal”, zei Emmanuel diplomatiek.

“Het is onbegrijpelijk.”

“Mozart stierf straatarm. Er zijn veel dingen niet te begrijpen, Gunnarstranda.”

“Er zijn ook nog andere dingen die om een verklaring vragen.”

“Zoals wat?”

“Gisteren heeft een van mijn mannen het archief aan de Bertrand Narvesensvei doorgespit. Hij vond een vreemd papier. Het is een rekening die is uitgeschreven in 1953. De rekening is gericht aan een krantenuitgeverij in Buenos Aires, ter attentie van de heer Klaus Fromm.”

Emmanuel fronste zijn voorhoofd. “Waarom is dat zo onbegrijpelijk?”

De politieman haalde diep adem. “Ik begrijp niet dat uw broer na de oorlog zaken heeft gedaan met Amalies echtgenoot!”

Emmanuel haalde moeizaam adem. “Er valt niets te begrijpen. Reidar was over het algemeen een nuchtere pragmaticus. Hij was geen compromisloze Hamlet … of een … luitenant Glahn, die oude wonden koesterde! Hij was Reidar Folke Jespersen. De oorlog was voorbij. Er was niets meer te moorden, niets meer te vrezen. Wat voor zin zou het hebben om vijanden te blijven, zeker met Klaus Fromm. Waarom zou je na de oorlog de vijandschap in stand houden?”

“Ik kan het toch niet rijmen”, viel Gunnarstranda hem in de rede.

Emmanuel perste zijn lippen op elkaar. “En waarom niet?”

“Klaus Fromm was niet zomaar iemand. Hij maakte onderdeel uit van de Duitse rijksadministratie in Noorwegen. Hij ondertekende doodsvonnissen van onschuldigen, als reactie op de handelingen van uw broer. Die man was de personificatie van de Noorse haat tegen de bezettingsmacht. Amalie Bruun koos die man. Uw broer moet dat toch als kwetsend hebben ervaren.”

“En hoe kunt u dat beweren?”

“Het ligt er toch dik bovenop: zij verliet uw broer en koos in plaats van hem iemand die alles representeerde waar hij tegen vocht. Hij zette zijn leven op het spel om de vijand te breken. Iets ergers had ze niet kunnen doen.”

“En u vindt dat u daar een mening over mag hebben?” Emmanuel Folke Jespersens ogen glommen. “U meent dat u een oordeel kunt vellen over de liefde tussen twee mensen die u niet eens hebt gekend?”

Gunnarstranda ging zitten en sloeg zijn benen over elkaar, gemaakt rustig.

“Wat is er dan fout in mijn redenering?” vroeg hij wat milder. “Deed ze dat dan niet? Zij koos er toch voor om te trouwen met Klaus Fromm? Tijdens de oorlog was hij als rechter werkzaam in het, na Møllergate 19, meest gehate huis van Noorwegen.”

“Jawel”, zei Emmanuel Folke Jespersen kort. “Dat deed ze allemaal. Maar hebt u het recht om haar te veroordelen?”

“Ik misschien niet, maar uw broer moet een dergelijk recht wel hebben gevoeld.”

Emmanuel keek een paar tellen afwezig naar de politieman. “U vergeet dat Amalie en Klaus Fromm van elkaar hielden. Wat had ze anders moeten doen?”

De politieman zweeg.

“Had ze mijn broer moeten kiezen als ze van iemand anders hield? Hebt u erover nagedacht welk mensbeeld u verdedigt? Had Amalie Bruun alleen moeten blijven, of bijvoorbeeld in het klooster moeten gaan, omdat ze van een Duitser hield, een man die op de verkeerde plaats op aarde was geboren?”

“Klaus Fromm was een moordenaar.”

“Nee. Hij was geen moordenaar.” Emmanuel Folke Jespersen schudde energiek het hoofd. “Mijn broer was een moordenaar. Klaus Fromm was een Duitse militair met een kantoorbaan.”

“Hij was rechter, geen kantoorbediende. Hij had een andere baan kunnen kiezen.”

“Kon hij dat? Zijn betrekking in Noorwegen was de baan die hij ambieerde, een baan waarvoor hij koos om in de buurt te zijn van de vrouw van wie hij hield, met wie hij verloofd was.” Emmanuel Folke Jespersen leunde zwaar over de tafel. “Ik begrijp uw frustratie. Maar de wereld is niet altijd gemakkelijk te begrijpen. Soms gebeurt wat moet gebeuren. Niemand zou commentaar hebben geleverd op het huwelijk van Amalie en Klaus Fromm als het geen oorlog was geweest. Dergelijke lotsbeschikkingen en liefdesdrama’s als Amalie, Fromm en Reidar beleefden, gebeuren elke dag in honderdvoud over de hele wereld. Maar die keer liep het mis. De oorlog maakte alles kapot voor Amalie, Reidar en Fromm. Je kunt geen van hen erop aanspreken. Liefde kent geen schande. Mensen die liefhebben zijn onschuldig, ongeacht van wie ze houden en waarom.”

Gunnarstranda zette geïrriteerd zijn tanden op elkaar en onderbrak hem. “U zegt dat ze Fromm in 1938 ontmoette. Toen was Klaus Fromm al vier of vijf jaar lid van de nsdap. Ik weet dat zijn register bij de SS in elk geval teruggaat tot 1934. Dat roze beeld dat u schildert, klopt niet. Amalie Bruun was weliswaar zeventien of achttien toen ze elkaar ontmoetten, maar ze wierp zich in de armen van een man die naar alle waarschijnlijkheid toen al een moordenaar was, in elk geval iemand die uitkwam voor zijn fascistische ideeën!”

“Maar wilt u dat een jong meisje aanrekenen?” Emmanuel Folke Jespersen spreidde teleurgesteld zijn armen. “Zelfs Chamberlain verdedigde een naïeve kijk op de Duitse nazi’s en hij was premier van Engeland. Waarom verlangt u politiek bewustzijn van een verliefde vrouw, een tiener nog? Hier in Noorwegen hadden we persvrijheid, en niet alleen dat, de hele maatschappij weigerde de kern van de agressieve expansie van de nazi’s en de roep om Lebensraum in de jaren dertig in te zien. Amalie was niet meer dan een jong meisje dat viel voor een man. Wat vraagt u eigenlijk van een tiener? U weet dat het verzetswerk van Reidar begon met het drukken van een illegaal krantje in de wijk Hammersborg. En weet u wie voor dat krantje schreef?”

Emmanuel laste een kunstmatige pauze in. “Dat weet u niet”, zei hij triomfantelijk. “U weet niet wie de aanmoedigingen van de koning en het nieuws uit Londen op de schrijfmachine zat te rammelen, wie met gevaar voor eigen leven in de avonduren daarheen ging om te schrijven voor dat blaadje. Dat weet u niet. Dat was Amalie Bruun. Ze werkte bij de Duitse administratie, maar ze was een patriot, ze riskeerde haar leven voor het vaderland. Maar ze kon er verdomme niets aan doen dat ze niet van mijn broer maar van een andere man hield!”

Emmanuel sloeg hard met zijn vuist op tafel en hapte naar lucht na die laatste uitbarsting.

Hoofdinspecteur Gunnarstranda staarde peinzend naar de corpulente man die op de tafel leunde en moeizaam het zweet van zijn voorhoofd droogde. “Goed, ik geef u het voordeel van de twijfel”, zei hij. “U hebt vast gelijk, en wat Amalie en de Duitser voor elkaar voelden, is noch aan mij, noch aan iemand anders om te veroordelen. Maar ik weet dat uw broer Amalie Bruun nooit is vergeten.”

“Niemand zou Amalie Bruun ooit kunnen vergeten. Ik ben haar ook niet vergeten, en ik heb nooit een verhouding met haar gehad. U moet aan één ding denken”, zei Emmanuel Folke Jespersen ernstig, “Amalie was een bijzondere vrouw, zowel wat schoonheid als intelligentie betreft. Het is toch niet zo vreemd om verlangen te voelen? Kijk eens naar uzelf. Ik heb gehoord dat u uw vrouw hebt verloren, dat u weduwnaar bent. Voelt u geen verlangen?”

“Hou mij erbuiten!” beet Gunnarstranda hem agressief toe.

Emmanuel schudde moeizaam het hoofd. “Wel”, zei hij. “Wat dit aangaat bent u duidelijk niet volwassen genoeg. Laat me dan een dramatisch voorbeeld uit mijn eigen leven geven. Op 4 oktober 1951 zag ik een donkerharige schoonheid op het station Østbanen, op het perron van spoor 4. Ik passeerde haar en we hadden vier seconden lang oogcontact. Sinds die tijd is er geen week voorbijgegaan, in al die vijftig jaar geen enkele week, zonder dat ik aan die vrouw heb gedacht, spoor 4 op station Østbanen, maar ik heb haar nooit teruggezien. De herinnering aan die donkerharige schoonheid is een van de vele voorbeelden dat ik verkeerd heb gehandeld en me door het lot op een dwaalspoor heb laten zetten. Dat mijn broer nog steeds naar Amalie Bruun verlangde, betekent niets. Het is irrelevant.”

“Laatst zei u tegen mij dat Reidar bezeten was van bezit.”

“Van dingen, ja, niet van mensen.”

“Denkt u dat hij dat altijd uit elkaar kon houden?”

“Ja.”

“Ik denk dat u iets achterhoudt.”

“Hebt u, m’n beste Gunnarstranda, er ooit van gehoord dat je geen slapende honden wakker moet maken?”

“Ik weet dat u over een belangrijk punt uw mond houdt!”

Emmanuel Folke Jespersen veegde het zweet weer van zijn voorhoofd. “Ik hou niets achter.”

“Toch wel”, zei de politieman. “De ontwikkeling in die driehoeksverhouding moet uniek zijn geweest. Fromm kwam in 1940 naar Noorwegen. In 1943 wordt Reidar Folke Jespersen aangegeven en vlucht hij het land uit. Amalie en Fromm trouwen in de herfst van 1944. In de periode tussen 1940 en 1943 speelt zich een driehoeksdrama af, een drama dat u, volkomen onverschillig, aan de kant schuift alsof het geen pijptabak waard is. Maar wat zegt u nu eigenlijk? U verwijst naar ingrediënten als jaloezie, leugens, wrok, afgunst, illegale werkzaamheden, zwijgen, geheimhouding en bedrog … een heksenketel van drama en gevoelens die volgens u tot rust komt zo gauw de vrede aanbreekt. Voor mij is dat onbegrijpelijk. Maar waarom wil het er bij mij niet in?” De politieman tikte tegen zijn eigen slaap en gaf zelf het antwoord: “Omdat ik voel dat er informatie ontbreekt, informatie die ervoor kan zorgen dat ik kan begrijpen wat er eigenlijk gebeurde. U was erbij. U hebt hen gezien. U hebt hen gesproken. En u houdt iets achter. Er is iets wat u weet, maar ik niet.”

“Waarom weet u dat zo verdomde zeker?”

“Ik voel het.”

“Er is niets.”

“Er moet iets zijn.”

“De werkelijkheid van de oorlog is in het beste geval surrealistisch. Je kunt oorlog niet begrijpen met vrede als referentiekader.”

“Goed”, zei de politieman en leunde naar voren. “Ik accepteer het verhaal van Amalies zomerverliefdheid aan het eind van de jaren dertig. Het verhaal dat ze een viriele man ontmoette die ouder was dan zij, charmant, wereldwijs, intelligent en belangrijk, slik ik voor zoete koek. Ik kan begrijpen dat ze voor hem is gevallen en haar jeugdvriend Reidar verlaat, die ze misschien al te lang en te goed kent. Ik kan begrip opbrengen en sympathie voelen voor uw broers versmade liefde. Ik begrijp dat hij veel te verduren heeft gehad, ik begrijp zelfs dat zij heen en weer werd geslingerd tussen twee vrijers. Dat soort dingen gebeurt: twee mannen die ieder aan hun eigen front strijden om de vrouw in het midden. Ik begrijp Amalie Bruuns probleem. Ze was midden in een onoplosbaar conflict terechtgekomen, ze werd verscheurd door de liefde voor haar man en haar loyaliteit ten opzichte van haar vaderland. Maar dan ontstaat een niet te begrijpen mysterie: waarom hield uw broer het contact met Klaus Fromm na de oorlog in stand?”

“Klaus Fromm was eigenaar en redacteur van een krant. Hij kocht papier van Reidar, die overgebleven papier opkocht van Noorse kranten, onder andere …”

“Dat verhaal ken ik”, onderbrak Gunnarstranda hem kortaf.

Emmanuel keek hem verward aan.

“Ik weet ook van de heling van gestolen spullen van iemand die vluchtelingen de grens over hielp, Harry Stokmo. Er wordt beweerd dat daarin de basis lag voor de werkzaamheden van u en uw broers.” Gunnarstranda hief afwerend zijn hand op toen de ander iets wilde zeggen. “Hou uw mond”, ging hij kil verder. “Die zaak is hoe dan ook verjaard. Ik begrijp dat uw slechte geweten u voorzichtig maakt als een oude smeris zoals ik gaat graven in uw verleden. Ik begrijp het, maar ik accepteer het niet. Ik doe geen beroep op uw moraal. Ik vraag u alleen respect te tonen. Ik weet namelijk dat het geen toeval kan zijn dat de relatie tussen Fromm en uw broer in stand werd gehouden. U hebt niet alle kaarten op tafel gelegd.”

Emmanuel Folke Jespersen tilde zijn hand op en hield hem voor zijn borst. “Met mijn hand op mijn hart, Gunnarstranda. Er is niets wat ik bewust verzwijg!”

De politieman keek hem aan; de zwetende, hijgende man had een lijdende uitdrukking op zijn gelaat. “Als”, begon hij, “als u alles hebt verteld wat u weet, dan moet er iets zijn waar u niet aan denkt. Iets belangrijks.”

“Er is niets. Uw telefoon gaat.”

Gunnarstranda schrok op. Hij zocht in zijn jaszak naar zijn mobiele telefoon.

“Ik ben net bij de man geweest met wie Eyolf Strømsted samenwoont”, zei Frank Frølich. “Sjur Flateby. Weet je wat hij doet? Hij is dierenarts.”

“Ja, en?”

“Je moet zijn patiëntenbestand zien. Toen ik er was zaten er twee valkparkieten, een cavia en een boskat met een afgebeten staart in de wachtkamer.”

Gunnarstranda stond op en glimlachte verontschuldigend naar Emmanuel Folke Jespersen voor hij naar de hal liep om in alle rust te kunnen praten. “Hoe ging het?”

“Hij sloeg niet door.”

“Heb je verteld dat zijn vriend al drie jaar lang een keer in de week met weduwe Jespersen neukt?”

“Ja, maar hij blijft bij zijn verhaal. Hij en Eyolf hebben vrijdag 13 januari tot diep in de nacht in bed liggen minnekozen. Ze vielen tegen halfzes ’s morgens van uitputting in slaap.”

“Wat denk je zelf, liegt hij?”

“Ik weet het niet. Ik ben onzeker. Ik zei ook dat zijn getuigenverklaring niet van doorslaggevende betekenis was, maar toen gaf hij ook niet toe.”

“Trok hij een lang gezicht toen je vertelde over het liefdesleven van de weduwe?”

“Helemaal niet. Daarom ben ik ook zo onzeker. Hij vertelde dat hij en Eyolf vrijheid in hun relatie heel belangrijk vonden. Ze wonen pas één jaar samen. En hij heeft altijd geweten van Eyolfs bedavontuurtjes met Ingrid Jespersen. Hij zei dat ze er allebei aan werkten om zichzelf te vinden. Bovendien begon hij te praten over de zoektocht van mannen naar hun seksuele identiteit, dat daar Eyolfs grote probleem lag. Het was mij allemaal iets te gladjes.”

“Oké”, zei Gunnarstranda, en hij wilde de verbinding verbreken.

“Er is nog iets”, zei Frank Frølich snel.

“Kom maar op.”

“Iemand heeft de verzegeling van de winkel verbroken.”

“Welke winkel?”

“De antiekhandel aan de Thomas Heftyesgate. De verzegeling is verbroken.”

“Inbraak?”

“Nee, iemand heeft gewoon de deur van het slot gedaan. Zowel de plastic linten als het loodje met ons zegel zijn weg.”

“Ik zie je daar over …” Gunnarstranda keek op zijn horloge. “… over een halfuur”, zei hij, en verbrak de verbinding.

Emmanuel Folke Jespersens kat had haar plaats op de bank ingenomen. “Wat gebeurde er na de oorlog met Amalie?” vroeg de politieman vanuit de deuropening.

“Ik weet het niet.”

“Klaus Fromm zat na de oorlog hier in Noorwegen gevangen. Wat deed zijn vrouw?”

“Ik weet het niet.”

“Maar dat is toch erg vreemd, gezien het feit dat u ook andere kanten van het verhaal kent.”

Emmanuel Folke Jespersen schudde mistroostig het hoofd. “De vredestijd was een gelukkige tijd, maar ook chaotisch. Ik heb na de oorlog niet vaak aan Amalie gedacht. Ik geloof dat ik zelfs nauwelijks aan haar heb gedacht, tot u mij die foto van haar liet zien.”

“Opnieuw heb ik het gevoel dat we ons op een terrein begeven waar u het blijkbaar opportuun vindt de goede antwoorden te verzwijgen.”

“Ik heb geen idee wat er met haar is gebeurd. Stel dezelfde vraag voor de rechtbank, dan krijgt u hetzelfde antwoord.”

“Hebt u haar sindsdien nog gezien?”

“Nee. Ik heb noch haar, noch Fromm na 8 mei 1945 teruggezien.”