Vrouw in de sneeuw

De volgende ochtend probeerde Gunnarstranda Ingrid Jespersen te bellen, maar zonder succes. Hij las rapporten door en kon, nadat hij Frølichs verhoor van de weduwe had gelezen, in de eerste plaats constateren dat Ingrid Jespersen met tegenzin de telefoon opnam en ten tweede dat ze het liefst lunchte in een gelegenheid waarmee ze zich vanuit het verleden verbonden voelde.

Hij kostte hem nog drie telefoontjes en veel rondvragen voor hij rond halfeen zijn relatief nieuwe Skoda Octavia langs het trottoir van de Frognervei parkeerde en het kleine stukje naar het café wandelde. Hij opende de deur en gaf zijn winterjas aan een vrouw met een Vietnamees uiterlijk die in de garderobe stond te wachten. Hij bekeek zichzelf in de spiegel achter de vrouw en schikte nog iets aan zijn spaarzame haren voor hij zich omdraaide en naar binnen keek. “Eén persoon?” vroeg de ober, een in een donker pakje geklede vrouw. “Het spijt me”, zei de politieman afwerend, “maar ik was van plan om bij Ingrid Jespersen aan tafel plaats te nemen.” Hij knikte naar een tafeltje aan het raam, waar Ingrid Jespersen, verdiept in een krant, een pastaschotel zat te eten.

“Mag ik u gezelschap houden?” vroeg hij, zonder dat ze het meteen hoorde. Toen ze opkeek, leek ze niet verrast te zijn. “Wilt u hier plaatsnemen? Natuurlijk.” Ze wees met haar hand naar de lege stoel. Langzaam vouwde ze de krant op. Ze had VG gelezen. Een jeugdfoto van Reidar Folke Jespersen vouwde ze naar binnen. “Ik lees dat jullie weinig sporen hebben?”

Gunnarstranda glimlachte en schudde afwerend het hoofd toen de kelner met de menukaart kwam. “Alleen koffie”, zei hij, en voegde eraan toe: “Zwart.”

Tot Ingrid Jespersen zei hij: “U hebt vast begrepen dat we alle mogelijkheden openhouden?”

Ze knikte. “Hoe wist u dat ik hier was?”

“Omdat we alle mogelijkheden openhouden”, antwoordde hij losjes.

Ze glimlachte een overweldigende glimlach. “Ik moet zeggen …” Ze staarde naar haar gerecht op tafel, maar het leek alsof ze haar belangstelling voor de maaltijd had verloren. “Laat u me volgen?”

Gunnarstranda nam zwijgend zijn kop koffie aan en zat er afwezig in te roeren. De kelner strekte zijn hand uit naar het bord van Ingrid Jespersen en keek haar vragend aan. “Dank u, ik heb genoeg gehad”, zei ze. De politieman roerde in zijn koffie terwijl hij de kelner nakeek.

“Laat u me volgen?” herhaalde Ingrid Jespersen.

“We passen zo goed mogelijk op u.”

“Maar …”

“Zegt de naam Eyolf Strømsted u iets?” onderbrak hij haar.

Ingrid Jespersen sloeg haar ogen neer. Ze zweeg. Gunnarstranda leunde achterover op zijn stoel.

“Zoiets wordt toch een schot voor open doel genoemd?” vroeg ze, met haar blik nog steeds naar beneden gericht.

Gunnarstranda gaf geen antwoord.

“Of niet soms?” vervolgde ze, met herwonnen kracht in haar toon toen ze haar hoofd weer ophief. Haar ogen leken omfloerst maar tegelijkertijd agressief.

“Het is een vraag”, zei Gunnarstranda rustig. “U kunt antwoord geven of niet, maar wees wel eerlijk.”

“Oppassen …” mompelde Ingrid Jespersen vertoornd. “Heet het niet gewoon bespioneren?”

Gunnarstranda gaf geen antwoord. In plaats daarvan nam hij een slok van zijn koffie.

“We kennen elkaar”, zei ze met gedempte stem. “We kennen elkaar erg goed. Maar dat weet u waarschijnlijk al.”

Gunnarstranda knikte.

“Het gaat een hele tijd terug … hij is … hij was ooit mijn leerling, hij is vroeger danser geweest.”

“Hoe lang hebt u al een verhouding met hem?”

“Drie jaar.”

“Dat is een hele tijd.”

“Sommige mensen houden een geheime verhouding nog langer vol.”

“Natuurlijk.”

Ingrid Jespersen stak een arm naar beneden. “God, ik word helemaal warm …” Ze krabde aan haar been. Gunnarstranda viel de verbeten rimpel tussen haar wenkbrauwen op. Ze zag er streng uit.

“Hebt u plannen met elkaar?”

Ze rechtte haar rug weer. “Wat bedoelt u?”

Gunnarstranda keek haar geïrriteerd aan: “Ik vraag wat Strømsted voor u betekent, is hij een erotische flirt of betekent hij meer?”

“Meer?” Ze sloeg haar blik neer en steunde haar hoofd in haar handen. “Is het niet genoeg dat we al drie jaar een verhouding hebben?”

“Ik wil graag dat u antwoord geeft op mijn vraag.”

“Of hij een erotische flirt is of iets meer? Is het belangrijk of ik verschil maak tussen erotiek en liefde?”

Gunnarstranda nipte geduldig van zijn koffie.

“Weet u wat ik heb gehoord?” zei ze, uit het raam naar buiten starend. “Ik heb gehoord dat pure begeerte altijd gepaard gaat met een gevoel van leegte.”

Geëmotioneerd keerde ze zich weer om.

“Seks …” begon ze, en ze zweeg even voor ze verderging: “Seks is iets lichamelijks, een fysiek fenomeen dat berekend en begrensd kan worden, een wiskundige kromme met stijgingen, toppen en dalen. Seksualiteit bestaat door de kracht van zijn vorm.”

Hun blikken kruisten elkaar. De politieman zweeg. Ze was nog niet klaar:

“Seksualiteit is door mensen geschapen, en zoals alle door mensen geschapen dingen is seksualiteit gebrekkig, seks heeft een verwachting in zich naar iets anders en meer. Alle fysieke materie is genoodzaakt een verzadigingspunt te bereiken, gewoon omdat er fysiek grenzen aan worden gesteld. Dat geldt ook voor seks. Daarom ligt het in de natuur van de erotiek het beu te worden, je krijgt genoeg van je partner of van de seksuele daad zelf.”

Ze staarde bedachtzaam voor zich uit voor ze verderging: “Aan de andere kant is er energie die niet afhankelijk is van fysieke nabijheid. Dat gevoelsmatige, psychologische verlangen dat twee mensen voor elkaar kunnen voelen, is een echte vorm van liefde. Verlangen is liefde die geen grenzen kent. Verlangen kan nooit geruïneerd worden, verdwijnen of sterven.”

Over de rand van zijn koffiekopje keek Gunnarstranda haar aan. Het leek alsof ze een vanbuiten geleerd lesje had opgedreund en op dit moment terugdacht aan de tijd dat ze het erin had gestampt. Hij moest slikken. Haar woorden hadden een beeld opgeroepen van Edel. Hij schraapte zijn keel om zijn stem volume te geven, zo sterk was het gevoel dat ze rechtstreeks tot hem had gesproken. “Dat is mooi gezegd”, bekende hij, en hij schraapte nog een keer zijn keel. “Ik heb ook wel eens zoiets gehoord. Maar is het echt zo? De meeste mensen zullen proberen deze beide aspecten van het liefdesleven te verenigen. In elk geval diegenen die door een huwelijk een partner hebben gekozen met wie ze hun leven willen delen.”

“Maar als dat niet mogelijk is?”

“Wat niet?”

“Voor sommige mensen is het onmogelijk om het fysieke met het emotionele te verenigen. Bijvoorbeeld voor Reidar”, voegde ze eraan toe.

“Reidar?” vroeg de politieman verwonderd. “Ik dacht dat u over uzelf sprak.”

Ze schudde het hoofd. “Ik weet niet wat ik ervan vind. Ik heb nooit echt over dit soort dingen nagedacht. En het heeft lang geduurd om te begrijpen waarom ik zeven jaar lang in seksuele onthouding moest leven.”

“Was hij impotent?”

“Impotent?” Ze glimlachte vermoeid. “Beseft u dat u een jarenlange onevenwichtige verdeling in een huwelijk met één enkel woord probeert te omschrijven? U vraagt of hij impotent was en u verwacht een simpel ja of nee als antwoord. Een antwoord waarop? Hebt u er eigenlijk over nagedacht wat u vraagt? Oké, laat mij het woord uitspreken: ja, kan ik zeggen. Ja, de laatste jaren presteerde Reidar het niet om met mij de fysieke activiteit te bedrijven die kan leiden tot het krijgen van kinderen. En wat dan nog? Maakt dat onze liefde minder zuiver of …” Ze staarde even naar het plafond terwijl ze naar woorden zocht. “… of minder teder, minder warm? Dat geloof ik niet. U protesteerde niet toen ik beweerde dat er verschil is tussen erotiek en verlangen. Dat waren zijn woorden. Reidar heeft ze zo vaak gezegd, en ik heb zo vaak over die woorden nagedacht dat ik ze helemaal vanbuiten ken. Reidar had geen hormonale problemen. Het onderscheid tussen seks en verlangen was een mentaal, een intellectueel standpunt van zijn kant. Hij was gestopt met erotiek. Hij wilde me doodeenvoudig niet lichamelijk liefhebben, om maar eens een dergelijk cliché te gebruiken. Ik heb lange tijd gedacht dat hij me verachtte, dat hij me niet aantrekkelijk genoeg of afstotend vond. Maar dat was het natuurlijk niet. Reidar was zo simpel en ongecompliceerd. Hij sprak de waarheid. Toen hij ouder werd, maakte hij onderscheid tussen lichamelijke liefde en mentaal verlangen. Hij verachtte het ene en apprecieerde het andere.”

“Maar wat betekent dat?”

Ze schudde teleurgesteld het hoofd. “Wat dat betekent? Dat betekent dat u iets van mij weet wat niemand anders weet, dat betekent dat u me zover hebt gekregen dat ik mijn liefde voor mijn man heb uitgeleverd. Dat betekent dat ik me vies voel!”

“Had hij andere vrouwen?”

“Nee. Zeker niet.”

“Bezocht hij prostituees?”

“Hij zou liever doodgaan dan een prostituee bezoeken.”

“Naar wie verlangde hij?”

“Tja, wie zal het zeggen.” Ingrid Jespersen staarde peinzend voor zich uit. “Ik neem aan dat hij verlangde naar de vrouw die stierf, mijn voorganger als echtgenote.”

“Zei hij dat ronduit?”

“Nee. Hij gaf het niet openlijk toe, als u daarnaar vraagt. Het is mijn idee. Ik denk dat. Aan de andere kant is die conclusie gebaseerd op jarenlange ervaring. Op de keper beschouwd was mijn huwelijk een fiasco.”

“Een fiasco?”

“Misschien is het woord overdreven. Maar laten we zeggen dat u in dezen op mijn beoordeling kunt vertrouwen.”

“En onder welke liefdessoort valt uw huidige verhouding, erotiek of verlangen?”

“Ik denk niet zoals Reidar. Ik doe alleen wat ik voel dat goed is. En voor mij voelt het goed om Eyolf te ontmoeten.”

“Maar dan is mijn eerdere vraag wel helemaal op zijn plaats: hebt u plannen voor de toekomst?”

Ze schudde even het hoofd. “Nee, we hebben geen plannen.”

“Hebt u de verhouding beëindigd?”

“Nee …” Ze haalde de schouders op. “Ik ga ervan uit dat we op de oude voet zullen doorgaan.”

“En wat wil dat zeggen?”, Ze glimlachte scheef. “Gunnarstranda …”

Hij hief afwerend een hand op. “Wat wil dat zeggen?” herhaalde hij bits.

Ze staarde hem even verward aan.

“We zullen elkaar een keer in de week ontmoeten.”

“Waar?”

“In zijn appartement, hij woont in de Jacob Aallsgate. Maar dat weet u waarschijnlijk al.” Ze haalde diep adem en waagde de sprong. “Nu ik erover nadenk, schiet me plotseling te binnen dat hij nu ook bij mij op bezoek kan komen, nu Reidar … weg is.” Ze keek de politieman uitdagend aan.

Hij knikte langzaam. “Ja, dan hoeft u niet langer uw toevlucht tot parkeerplaatsen te zoeken …”

Ze ging rechtop zitten en staarde lang naar het tafelblad voor ze langzaam opkeek en hun blikken elkaar kruisten. Ze werd rood, ontdekte hij, ze werd rood van woede.

“Ik onderzoek een moord”, zei hij mild. “Het interesseert me niet wat u en Strømsted in een auto op de parkeerplaatsen van Oslo uitspoken.”

“O nee, waarom worden we dan bespioneerd?” vroeg ze scherp.

“Omdat ik een misdaad wil oplossen, en daarom heb ik de behoefte om meer te weten over u en uw kennissenkring, ook omdat we niet weten waarom uw man werd vermoord, en daarom willen we graag in uw fysieke nabijheid verkeren. Maar we willen vooral weten wat u en uw man hebben gedaan gedurende de dagen voor hij werd vermoord. Hebt u Strømsted op een van die dagen gezien?”

“Ja.”

“Wanneer?”

“Dezelfde dag. Die vrijdag. Ik heb Eyolf vrijdag 13 januari een bezoek gebracht.”

Ze keek naar beneden, alsof ze moed verzamelde voor ze de politieman met een pittige glimlach uitdagend aankeek. “We zijn tussen twaalf en één naar bed gegaan, en we zijn daar … een paar uur gebleven. Ik ben in slaap gesukkeld toen Eyolf onze lunch maakte. We hebben pasta gegeten. Penne d’arrabiata, die van hem smaakt eigenlijk beter dan wat ze hier serveren. Rond een uur of drie ben ik vertrokken. Tevreden?”

“Bijna”, zei de politieman. Hij leunde naar voren met zijn ellebogen op het tafelblad. “U hebt hierover niets gezegd in uw eerdere verklaringen.”

Ze gaf geen antwoord.

Gunnarstranda dacht na. Hij bevond zich in een verhoorsituatie, en je nam geen verhoren af in een restaurant. Maar het was te laat om te stoppen. Hij zei:

“Betekent dat dat u uw verklaring wilt veranderen?”

Ze keek hem aan. “Neemt u hier een verklaring van mij op?”

“U kunt vandaag na vijf uur naar het bureau aan de Grønlandsleiret komen. Uw nieuwe verklaring ligt dan bij de receptie. U moet hem ondertekenen. Lees hem echter eerst door. Als iets in de tekst niet overeenkomt met de werkelijkheid, moet u niet tekenen, maar direct contact met mij opnemen.

“Jawel.”

“Direct betekent ogenblikkelijk!”

“Ik heb het begrepen.”

“De dag nadat uw man dood in de etalage werd gevonden, bent u naar de dansschool van uw minnaar gegaan. Hij is met u meegegaan, maar hij moest eerst iemand anders zoeken die zijn werk als dansleraar kon overnemen. U reed naar de parkeerplaats tussen het Munch-museum en de botanische tuin. Waarom?”

“Daarom”, zei ze afwijzend met samengeknepen mond.

Gunnarstranda glimlachte wrang. “U bedoelt dat dat privé is?”

“Natuurlijk.”

“Ik zal de vraag herhalen en erop aandringen dat u antwoord: waarom zocht u Eyolf Strømsted die zondag op?”

“Omdat we zo’n verhouding hebben”, riep ze geïrriteerd. “Ik had behoefte aan zijn gezelschap.”

“Maar waarom een parkeerplaats?”

“Waarom niet?”

Ze bleven zwijgend naar elkaar zitten kijken. “Het spijt me als u hiermee niet tevreden bent”, zei ze ten slotte, “maar dat is mijn antwoord op de vraag.”

“Waarover hebt u met Reidar gesproken toen hij belde?”

“Wat?”

Gunnarstranda’s ogen schoten vuur. “U hoorde wat ik zei. Ik weet dat Reidar belde toen u die vrijdag met Strømsted in bed lag.”

Ze trok wit weg en sloot haar ogen, alsof hij haar een oorveeg had gegeven. “Heeft Eyolf …”

“Geef antwoord.”

“Ik wil er liever niet over praten”, fluisterde ze.

“Geef antwoord.”

“Hij eiste dat ik zou …”

Gunnarstranda zat ongeduldig met zijn vingers te trommelen.

Ze haalde diep adem en keek uit het raam. De politieman volgde haar blik. Een vrouw in een te krappe winterjas stapte uit een auto en verdween door de deur van de kapsalon aan de overkant van de straat.

“Het was typisch Reidar”, zei Ingrid Jespersen. “Hij was effectief in alles wat hij deed. Hij belde waarschijnlijk om mij te laten merken dat hij alles wist. Hij vroeg me om Eyolf niet meer te ontmoeten. Dat was alles.”

“Hij vroeg u?”

“Nou ja, hij eiste het.”

“Wat was uw antwoord?”

“Niets. Hij legde de hoorn neer.”

“Maar wat zei u toen u later op de avond met hem alleen was?”

“We hebben er niet over gesproken.”

“Dat klinkt merkwaardig.”

“U kende Reidar niet. Ik durfde en wilde het niet ter sprake brengen.”

“Uw overspel was ontdekt.”

“Ja.” Ze haalde haar vinger onder haar oor langs.

“Dat kan u een motief geven.”

“Motief?” Ze glimlachte kalm. “Waarom zou mij dat in vredesnaam een motief geven? Ik had me er al op ingesteld dat ik de relatie met Eyolf zou verbreken.”

“Dat hangt ervan af of u de waarheid spreekt.”

Ze glimlachte vermoeid: “Wat denkt u, Gunnarstranda, spreek ik de waarheid? Ik begrijp dat u in deze zaak met iemand anders hebt gesproken.”

“Laat me het liever zo zeggen”, antwoordde de politieman scherp. “Als u zwijgt over bewijzen of dingen die van betekenis kunnen zijn, dan spreekt dat niet in uw voordeel.” Hij haalde diep adem. “U beweert dat u die vrijdag bereid was met Eyolf Strømsted te breken, maar hoe rijmt u dat met het feit dat u hem zo vlak daarna weer hebt ontmoet?”

“Ik had het nodig, ik moest hem gewoon zien.”

“Waarom?”

“Omdat mijn man was vermoord, omdat ik me alleen voelde, omdat ik iemand nodig had die me vast wilde houden. Is dat zo moeilijk te begrijpen?”

“Helemaal niet, maar er kunnen ook andere redenen zijn dat u hem trof, redenen waar u over zwijgt.”

Ze schudde moeizaam het hoofd.

“Het zou kunnen zijn dat u en uw man elkaar in de haren zijn gevlogen toen de anderen vrijdagavond waren vertrokken.”

Ze zweeg.

“Als u elkaar in de haren vloog, zijn er veel aflopen te bedenken.”

Ze zweeg nog steeds.

“Hebt u die avond ruzie gehad met uw man?”

“Nee.”

“Ik kan me bij het onderzoek niet permitteren te negeren dat u een verhouding had met een andere man.”

“Dat begrijp ik.”

“Waarom denkt u dat Reidar die avond niet naar bed ging?”

“Ik heb geen idee”, antwoordde ze giftig. “Misschien weet u het.”

“Ik kan alleen maar hypothesen bedenken, om die vervolgens te bekrachtigen of te ontkrachten.”

“Ik heb geen ruzie met Reidar gehad.”

“Werd die avond door u of door uw man Strømsteds naam genoemd?”

“Nee.”

“Ik vind dat merkwaardig.”

“Het spijt me, maar ik kan er ook niets aan doen. Eyolfs naam werd in het geheel niet genoemd.”

“U hebt uw verklaring al een keer moeten aanpassen. Ik vraag het u nog één keer: hebt u die avond met uw man gesproken over uw ontrouw?”

“Het antwoord is nee”, zei ze koppig met zachte stem en neergeslagen blik.

De politieman keek haar aan. “Weet u of Strømsted een ander heeft?” vroeg hij zachtjes.

“Dat moet u aan hem vragen, niet aan mij.”

“Maar hij is al lange tijd uw minnaar, dus u moet zich in die richting toch gedachten hebben gevormd: of hij ook anderen ziet.”

“Natuurlijk. Ik neem aan dat hij ook andere vrouwen ziet, sporadisch. Maar in hoeverre hij ook met hen naar bed gaat, weet ik niet, ik heb besloten dat ik daarover niet ga speculeren.”

“Hij woont samen met iemand”, zei Gunnarstranda.

Een fractie van een seconde zette ze grote ogen op, toen sloeg ze haar blik weer neer en lachte superieur. “Dat doet hij zeker niet, dat weet ik.”

De politieman glimlachte mild en verrast. “Wist u niet dat hij samenwoonde?”

“Dat geloof ik niet.”

“Waarom betwijfelt u dat?”

“Ik heb hem tenslotte drie jaar lang wekelijks bezocht. Ik heb nog nooit iets van damesondergoed of een pakje tampons in dat huis gezien, geen hooggehakte schoenen …”

“Heeft hij geen tweepersoonsbed?”

“Alle mannen hebben een tweepersoonsbed.”

“O ja?” Gunnarstranda slikte een keer en tuitte zijn lippen, alsof hij iets had geleerd. Vervolgens vroeg hij: “Waarom denkt u dat hij u zondagavond niet mee naar huis nam, toen u naar de danszaal was gekomen? Waarom denkt u dat u op een parkeerplaats terechtkwam?”

“Zoiets gaat mij niet aan.”

“Hij woont samen met een man”, zei Gunnarstranda kortaf.

Ingrid Jespersen schrok op. Ze staarde uit het raam, vouwde haar trillende handen en keek een paar tellen naar het tafelblad voor ze met een ruk opstond en haar tas greep. Zonder een woord te zeggen draaide ze zich om en marcheerde tussen de tafels door. De vrouw met het Vietnamese uiterlijk in de garderobe zocht in het rek met winterjassen, pakte een mantel van een haakje en gaf hem glimlachend aan Ingrid Jespersen, die hem met haar rug naar de politieman toe aannam. Ze draaide zich om en marcheerde naar buiten. Toen ze het raam passeerde waar de politieman zat, keek ze recht voor zich uit en keurde ze hem geen blik waardig. Op datzelfde moment gleed ze uit over een ijsplek en viel op haar zij. Ze kwam op haar heup en een van haar armen terecht. Een jongeman met een lange pony kwam naar haar toe rennen. Ze wuifde hem weg. Ze ging moeizaam op haar knieën zitten. Dat was niet gemakkelijk, haar schoenen waren glad, zonder ook maar een enkele ribbel onder de zolen. Haar donkere mantel was wit van de sneeuw. Ze had sneeuw in haar haar. Er zat sneeuw op haar in kousen gehulde benen. Ze bleef even tegen een parkeermeter leunen. Twee kleine kinderen aan de overkant van de straat lachten en wezen. Het geheel duurde nog geen halve minuut. Geen seconde had ze in de richting van de politieman gekeken. Toen Gunnarstranda eindelijk van zijn verbazing was bekomen, stond de kelner naast hem. Hij had een briefje in zijn handen. “Ik heb de rekening opgemaakt”, zei hij zachtjes, en hij legde het papiertje op tafel.