Overwegingen

“Je hoeft je geen zorgen te maken”, zei Gunnarstranda geruststellend. “Er wordt op Ingrid Jespersen gepast, 24 uur per dag.” Hij gaapte. “Maar of het zinvol is, is iets anders. Ik vind het belangrijker dat we een lijst krijgen van de geregistreerde voorwerpen in de winkel. Karsten Jespersen kan dan die lijst doornemen”, vervolgde hij en voegde eraan toe: “Om te kijken of er iets gestolen is.” Gunnarstranda rekte zich uit en gaapte nog een keer. “Maar het kan gewoon geen overval of beroving zijn. Dat is absoluut onmogelijk. De enige dief waar we tot nu toe op gestoten zijn, is Karsten Jespersen. Maar dat is een klassieke erfeniskwestie.” De hoofdinspecteur stond op, liep naar het bureau, opende de bovenste la en pakte de dartspijltjes.

“Wie wil je hebben?” vroeg Frølich terwijl hij tussen verschillende krantenknipsels op zijn groene onderlegger zocht.

“Wie kan ik kiezen?”

Frølich bestudeerde de knipsels. “De hoofdofficier van justitie, de minister van Justitie, Pamela Anderson en een aantal tv-beroemdheden.”

“Geen supermodel dat de duivel speelt in een film over spoken?”

“Nee. Hoe dat zo?”

“Een film die ik gisteren heb gezien”, zei Gunnarstranda en vervolgde: “Welke beroemdheden?”

Frølich schudde het hoofd. “Die ken je niet, ze hebben een tv-programma op zaterdagavond.”

“Doe maar een van hen”, zei Gunnarstranda en pakte het knipsel aan. Hij maakte de foto op het prikbord vast en liep vijf passen achteruit. “De neus”, zei hij, en hij gooide een pijl die de beroemdheid midden in het oog trof.

“Uitstekend”, zei Frølich.

“De neus”, herhaalde Gunnarstranda. Hij gooide en trof de vrouw op haar kin.

Frølich knikte goedkeurend. “Wat vinden we van Ingrid Jespersens verhaal over de ongenode gast in de slaapkamer en de sneeuwsporen die smelten op de vloer?” vroeg hij.

“Dat kan wel kloppen”, zei Gunnarstranda en richtte.

“Hoe kan het kloppen als het niet haar man was?”

“De sleutels?”

“Welke sleutels?”

“De neus.”

Het pijltje kwam buiten het krantenpapier terecht en Gunnarstranda grijnsde ontevreden. Hij zei: “Er waren toch geen sleutels?”

“Waar niet?”

“Niet in de zakken van Folke Jespersens kleren, niet in de winkel. Er waren geen sleutels.” Hij draaide zich om naar Frank Frølich. “Als haar man naar de winkel ging, dan heeft hij de deur toch van het slot gedaan, denk je niet? En hij zou toch een sleutel hebben meegenomen om weer in het appartement te kunnen komen. Als er geen sleutels te vinden zijn, dan moet de dader de sleutels hebben gepakt, en daarom kan dezelfde dader ook een bezoek hebben gebracht aan het appartement van Reidar Folke Jespersen.” Hij gooide het laatste pijltje precies in de mond van de glimlachende beroemdheid.

“Want waarom zou de dader de sleutelbos van de dode stelen als hij de sleutels niet wilde gebruiken? In elk geval zijn de ontbrekende sleutels reden genoeg om Ingrid Jespersen te bewaken.”

“Maar denk jij niet dat de dode die sneeuw heeft achtergelaten?”

“Jawel. Hij had dikke ribbels onder zijn schoenen. Maar toch, de sleutels zijn een mysterie!”

Gunnarstranda liep naar het prikbord en trok de pijltjes eruit, liep vijf passen naar achteren en richtte. “Rechteroog!”

Mis. Hij zei: “Ingrid Jespersen zegt dat ze tussen elf uur en halftwaalf naar bed ging. Toen was Reidar Folke Jespersen in het appartement. Ze sliep tot een uur of halfdrie, en werd wakker van een ongenode gast in de slaapkamer …”

“Nee.” Frølich schudde het hoofd. “Ze was alleen, maar ze denkt dat Folke Jespersen net bij haar was geweest. De meest waarschijnlijke verklaring is dat Folke Jespersen een avondwandeling heeft gemaakt. Hij komt terug in het appartement, maar bedenkt dat hij nog even naar de winkel moet. Misschien moest hij iets uit de slaapkamer pakken, misschien wel de sleutels van de winkel, en dus loopt hij de slaapkamer binnen. Daar valt wat sneeuw van zijn schoenen. Toen ging hij naar beneden, naar de winkel, ontmoette de moordenaar en werd vermoord. Maar ik voel dat ze iets achterhoudt. Ze deed heel vreemd toen ik haar onder druk zette. Maar ik weet niet waar ze haar mond over houdt. Ze beweert in elk geval dat ze van halfdrie tot zeven uur ’s morgens wakker heeft gelegen zonder ook maar iets te horen. Volgens Schwenke werd Jespersen tussen elf uur ’s avonds en drie uur ’s nachts vermoord. Als Jespersen die sneeuw op de vloer heeft geknoeid, dan zou ze wakker geworden kunnen zijn van het geluid van de moord. Dat past in elk geval met het tijdschema van Schwenke.”

Gunnarstranda richtte.

“En om op de sleutels terug te komen”, zei Frølich. “Karsten Jespersen liet ons binnen in het appartement.”

Gunnarstranda gooide maar mistte het oog. “We moeten vragen of dat zijn eigen sleutels zijn.”

“Maar het is toch vreemd, vind je niet?” zei Frølich. “Dat Karsten in dat appartement kan komen?”

“Het is niet zo vreemd dat Karsten sleutels heeft. De vermoorde is immers zijn vader. Heb jij geen sleutel van je moeders huis?”

“Jawel, maar mijn moeder woont alleen. Karstens vader is opnieuw getrouwd.”

Ze keken elkaar aan. “Maar ik neem aan dat het niets hoeft te betekenen”, concludeerde Frølich. En hij voegde eraan toe: “Volgens Ingrid beweerde Karstens vrouw dat hij om halfdrie ’s nachts niet thuis was. En hij heeft sleutels die op de buitendeur van het appartement passen.”

“We moeten het in elk geval navragen”, zei Gunnarstranda. Hij liep naar het prikbord en trok de pijltjes er weer uit. “Zelfs al lag Karsten Jespersen thuis te slapen, schaadt het niet om het te vragen.”