Salsa
De arm van de pick-up wilde niet omhoog. Het geluid uit de luidsprekers deed denken aan versleten ruitenwissers over een halfdroge voorruit. Gunnarstranda stond eindelijk op uit zijn stoel, liep naar de platenspeler, deed met het hendeltje de arm omhoog en blies het stof weg dat zich op de naald had verzameld. Daarna liet hij de naald weer zakken. De oude Tandberg-luidsprekers knetterden voor de eerste gitaarklanken van Peggy Lee’s Love is just around the corner door de kamer klonken. Hoofdinspecteur Gunnarstranda bleef even in gedachten voor het raam staan. Hij hield zijn hand tegen het glas en voelde de kou door de ruit naar binnen trekken. Daarna drukte hij zijn gezicht bijna tegen het raam aan om de temperatuur te lezen op de buitenthermometer met de afgesleten blauwe cijfers. Min 23 graden. Beneden op het trottoir van de Bergensgate liep een in wintermantel geklede vrouw in het gele schijnsel van de straatlantaarn. Ze maakte een avondwandeling met een magere jachthond. De hond vond de kou maar niets. Zijn passen, die normaal gesproken veerkrachtig en soepel zouden zijn, waren nu schoorvoetend en stijf; de hond liet zijn kop en staart hangen. Het leek alsof de vrouw hem mee moest trekken. De politieman keek hen een paar seconden na en ging toen weer aan zijn bureau zitten. Hij staarde naar het papier waarop hij de tekst had genoteerd die met viltstift op de borstkas van de dode was geschreven. Hij liet zijn hoofd in zijn handen rusten zonder zijn blik van de getallen te halen. Ten slotte pakte hij de bijna volle fles Ballantine’s die op het dienblad naast de typemachine stond en draaide de dop eraf. Hij schonk twee centimeter whisky in een waterglas. Toen hij het glas hief om te drinken, ging de telefoon. Hij nam de hoorn van de haak.
“Ben jij het?” Het was de stem van Yttergjerde.
Gunnarstranda slikte en voelde hoe de sterkedrank brandend een weg naar zijn maag zocht. “Zeg het maar”, fluisterde hij hees.
“Anders ben je altijd zo scherp aan de telefoon”, zei Yttergjerde. “Is er iets aan de hand?”
“Wat heb je te zeggen?” vroeg Gunnarstranda kortaf.
“Ze heeft iets met een man”, zei Yttergjerde.
“Zijn naam?”
“Eyolf Strømsted. Hij heeft een dansschool, daar lijkt het tenminste op. Vanavond was er een cursus salsa en Afrikaanse dansen. Je had het moeten zien, zo’n vijftig Noorse vrouwen die met hun heupen stonden te draaien voor een neger met een trommel.”
“En onze dame?”
“Ik dacht eerst dat ze naar de danscursus zou gaan. Maar ze liep rechtstreeks naar een vent met een gele broek en een zilverkleurig overhemd. Voor zijn kin had hij een microfoon, zo’n beugel voor z’n mond die programmamakers op tv ook hebben. Hij tapdanste tussen de dansers door en als hij in de microfoon schreeuwde, klonken zijn woorden samen met de muziek door de luidsprekers. Waar luister jij trouwens naar?”
Gunnarstranda keek naar zijn platenspeler. “Een zingende dame. Ballads en jazz.”
“Niet bepaald hetzelfde deuntje, nee, dat was salsa. Toen zij kwam, ontstond er wat opwinding, omdat die vent iemand anders moest vinden die het overnam.”
“Heeft ze je ontdekt? Was je in dezelfde ruimte?”
“Er waren massa’s mensen daar, ze heeft me niet gezien.”
“Ga verder.”
“Ze liepen naar buiten, naar haar auto, en reden weg. Dus ik ook op de wielen. Ze parkeerden op de parkeerplaats bij het Munch-museum. Op een discreet plekje, onder de bomen langs het hek van het Tøyenpark. Ik zag dat ze zaten te vrijen, bijna veertig minuten, dus ik denk dat het wel wat verder ging dan alleen zoenen. Ze bracht hem terug naar de dansschool en reed naar huis.”
En jij?”
“Toen de weduwe thuis was, werd ik afgelost en reed ik terug naar de dansschool. Uiteindelijk kwam die vent naar buiten en sloot af. Hij liep naar zijn eigen huis. Hij woont in de Jacob Aallsgate. Daar heb ik ontdekt hoe hij heet. Hij verdween ongeveer vijf minuten geleden in het trappenhuis.”
“Goed werk, Yttergjerde. Het is koud. Ga maar naar huis om op te warmen.”
“Ik heb het nooit koud”, hinnikte Yttergjerde. “Met deze kou drinken mensen levertraan en slikken ze vitaminen, maar dat is niet nodig. Je moet scherpe kost eten, daar moet je aan denken. Stop bij het ontbijt maar drie of vier teentjes knoflook in je eitje en gebruik een heleboel rode pepers, graag zo sterk dat de adem je wordt afgesneden en het zweet je uitbreekt. Met zulke munitie in je lijf krijg je nooit koude handen. Je kunt bij twintig graden onder nul met ontbloot bovenlichaam lopen en dan slaat de damp nog van je lijf af. Geen bacil of virus dringt je mond binnen. Je krijgt een adem waar de kamerplanten van doodgaan, maar je wordt zelf onsterfelijk, man, onsterfelijk.”
“Ja ja”, zei Gunnarstranda.
“Ja ja”, zei Yttergjerde.
“Welterusten”, zei Gunnarstranda, en hij legde de hoorn neer voor de ander kon losbarsten over een recept voor een goed slaapmiddel. Hij pakte zijn glas en dronk de rest van zijn whisky. Daarna pakte hij zijn balpen en tekende een driehoek op het papier. In de twee onderste hoeken schreef hij de namen van Ingrid en Reidar Folke Jespersen. In de bovenste hoek schreef hij de naam van Eyolf Strømsted. Daarna tekende hij drie kruisjes onder de driehoek. Drie kruisjes, die precies leken op de kruisjes op het voorhoofd van het lijk van Reidar Folke Jespersen.