Graffiti

Zoals altijd kon Frank Frølich de slecht geventileerde lucht in het sectielokaal nauwelijks verdragen. Hij ademde door zijn mond terwijl hij zocht naar een stoel. Ten slotte gaf hij het op en sloot hij zich aan bij de anderen die het lijk van Reidar Folke Jespersen stonden te bekijken. Het bleke lichaam lag uitgestrekt op de metalen tafel onder de operatielampen. Frank Frølich richtte zijn blik op de beide anderen, dokter Schwenke en hoofdinspecteur Gunnarstranda.

“En het touwtje om de hals?” vroeg Gunnarstranda.

“Naaigaren”, zei Schwenke. “Katoen. Zo ziet het er in elk geval uit.” Hij hield de afgeknipte draad met een schaar op in het licht en voegde eraan toe: “Rood, met een dubbele knoop aan elkaar geknoopt.”

Gunnarstranda had zijn vingers achter zijn rug in elkaar gehaakt en keek als gehypnotiseerd toe, alsof hij echtscheidingspapieren van een advocaat doorlas. De assistent pakte een scalpel en keek afwachtend van de dode naar dokter Schwenke, die bezig was rubberhandschoenen aan te trekken. Schwenke knipoogde naar Frank Frølich. “Was het geen schilderij van Rembrandt? Zwartgeklede mannen rond een lijk. Wacht maar af, straks trek ik rode leidingen uit zijn armen.” Schwenke trok de rimpelige huid op de buik van de dode strak voor hij met zijn vingers aan de relatief rechte snede onder de rechtertepel peuterde. “Maar één steekwond”, mompelde hij zachtjes en streek met zijn vingers over de andere verwondingen. “De rest bestaat uit oppervlakkige schaafwonden.” De steekwond stond open. Midden op de borst van de man waren met blauwe viltstift cijfers en letters geschreven. Bloed en schaafwonden maakten het schrift onduidelijk.

De professor schraapte voorzichtig het bloed weg dat de geschreven tekst bedekte. “Het lijken getallen”, zei Schwenke. “Het ziet eruit als een nummer”, ging hij verder en trok met zijn vingers langs een van de inscripties. “Deze haak is het cijfer één. Maar de eerste is een letter, de J van Johannes.”

“J 195”, las Frølich.

“Juist.” Schwenke was het met hem eens.

“Een code?” vroeg Gunnarstranda kalm en herhaalde: “J 195.” Hij vroeg aan Schwenke: “En de kruisjes op zijn voorhoofd?”

“Drie kruisjes. Dezelfde kleur, dezelfde soort inkt als op zijn borst.”

Frølich boog zich over het voorhoofd van de dode.

Schwenke rechtte zijn rug. “Er zit ook een snee in zijn kleren, die helemaal doorweekt zijn van het bloed. Hij werd dus vermoord met zijn kleren aan”, concludeerde hij ironisch glimlachend en dreunde een reeks kenmerken in de dictafoon op. Tegen de politiemannen zei hij daarna zachtjes: “De graffiti werd later aangebracht.”

Frølich ging opzij voor de vrouw die de dode op de tafel fotografeerde. Schwenke sprak nog steeds in zijn dictafoon.

Gunnarstranda bleef naar de borst van de dode staan staren. “Een code”, mompelde hij bedachtzaam. “De dader neemt de moeite om het lijk uit te kleden, een code op het lichaam te schrijven en het vervolgens in de etalage te zetten.”

Ze gingen opzij voor de assistent, die was begonnen met het wassen van het lijk.

“Satanisten”, merkte Schwenke vanaf de rechterkant op. Hij knipoogde goeiig.

“Waar heb je het nu over?” vroeg Gunnarstranda geïrriteerd.

“Ik maak maar een geintje.” Schwenke knipoogde weer naar Frølich. “Maar het doet me denken aan een of ander ritueel. Alleen vrijmetselaars en satanisten houden zich nog bezig met rituelen.” Hij lachte krakend. “Hangend aan naaigaren met drie kruisjes op zijn voorhoofd; gek dat er geen kabeljauw uit zijn mond steekt.” Schwenke lachte luider. “Maar misschien vinden we er nog wel een”, besloot hij en liep naar de tafel waar de assistent klaar was. Hij zwaaide met zijn scalpel voor hij de klassieke snee vanuit de hals over de buik naar beneden, links langs de navel tot aan het schaambeen maakte.

Hij stapte opzij toen de assistent de ribben van de dode brak. Het klonk alsof iemand dikke wortelstokken in natte modder stond door te steken. Frank Frølich moest als gewoonlijk steun zoeken tegen de wand.

“Niet lekker, Frølich?” vroeg Schwenke vrolijk. Op een teken van de assistent draaide hij zich om, vouwde de zachte delen opzij en pakte het borstbeen stevig beet voor hij het optilde.

Schwenke haalde de organen uit het lichaam en legde ze op de orgaantafel. De assistent spoelde alles zorgvuldig schoon. Frølich ging voor de waterstraal aan de kant en haalde nog eens door zijn mond adem vanwege de misselijkmakende geur die de ruimte vulde.

“Kijk daar eens”, mompelde Schwenke. “Kijk daar eens.”

Gunnarstranda werd wakker. “Waar?”

Schwenke: “Het is de vraag hoe lang dat nog zou duren.”

“Wat bedoel je?”

Schwenke wees naar de ingewanden van de man. “Dat.”

“En wat is dat?”

“Een nier vol kanker.”

“Ik zie geen kanker.”

“En dat dan?” Schwenke tilde iets op wat leek op een kapotgekauwde en weer uitgespuugde bloedsinaasappel. “Ziet dat eruit als kanker?”

“Goed dan. Maar dat moet hij toch hebben gemerkt?”

“Dat weet ik niet. Dit soort kanker is moeilijk te ontdekken, als ik het niet mis heb, zitten er uitzaaiingen in de longen.”

“Was hij doodziek?”

“Daar ziet het wel naar uit.”

“Maar hij wist het misschien niet?”

“Tja, dat weten we niet. Ik ken zijn dossier niet. Vraag het na bij zijn dokter en misschien bij de gewone ziekenhuizen. Ik zei al dat het niet ongewoon is om dit soort kanker bij een sectie aan te treffen.”

Gunnarstranda knikte peinzend. “En de wond?” vroeg hij even later. “De hoek?”

Schwenke bestudeerde het wondkanaal in de richting van de organen. “Het ziet ernaar uit dat de steek naar boven was gericht, met een zwakke hellingshoek. Een long is gepuncteerd. Veel schade aan belangrijke bloedvaten.”

“Maar één steek?”

“Eentje maar”, bevestigde Schwenke, en werkte verder met de buikorganen van de dode man.

Frank Frølich wendde zijn hoofd af en keek naar het gezicht van Gunnarstranda, die strak de werkende handen van Schwenke bestudeerde. “Heb je nog meer voor mij?” beet de hoofdinspecteur hem ten slotte toe.

Schwenke keek op: “Zoals?”

“Laat maar!” Gunnarstranda zocht rusteloos in zijn zakken.

“Hierbinnen wordt niet gerookt”, zei Schwenke.

“Rook ik dan?” vroeg de politieman geïrriteerd en hield twee lege handen op.

Schwenke kwam overeind en glimlachte schuldbewust. “Sorry. Tja, het bloed moet er met een behoorlijke kracht uit zijn gespoten, omdat het mes de bloedvaten met een relatief hoge druk heeft geraakt”, mompelde hij, en voegde eraan toe: “Je zei echter dat het op de plaats delict verrassend schoon was. Hij is waarschijnlijk direct gevallen. Maar”, ging hij verder, “omdat zijn kleren zo doordrenkt waren van het bloed, moet de outfit van de dader ook helemaal rood zijn geweest.”

“En de doodsoorzaak?”

“Tien tegen één dat het de steekwond is. Maar over een paar uur weet ik meer.”

“En het tijdstip?”

Schwenke draaide zich om. “De dood is een proces, Gunnarstranda. Leven is geen digitaal mechanisme dat ophoudt te werken.”

“Maar je kunt toch wel iets zeggen over wanneer …”

“Zelfs als de hersenen dood zijn, kan er nog best leven zitten in de darmen en de witte bloedlichaampjes”, onderbrak Schwenke hem.

“… wanneer hij het mes in zijn borst kreeg, wanneer hij tegen de vlakte ging?”, sloot de politieman onverstoorbaar zijn vraag af.

“We moeten kijken wat zijn lichaamstemperatuur was toen wij aankwamen en die afzetten tegen de temperatuur in de etalage. Dan moeten we naar het eten in zijn maag kijken. Precies uitzoeken wat hij het laatst heeft gegeten en wanneer hij dat deed. Het probleem is de kou in de ruimte waar hij was. Als de temperatuur in de hersenen gelijk is aan de temperatuur van de omgeving vertelt de thermometer ons helemaal niets. Bovendien is de lijkstijfheid nog niet verdwenen. Ik heb begrepen dat de technici de grootste moeite hadden met zijn ledematen tijdens het transport naar het lijkenhuis. Weet jij wat hij het laatst heeft binnengekregen?”

“Rendiersteak”, zei Gunnarstranda, “ergens tussen halfacht en tien uur gisteravond.”

Schwenke keek op van de maag van de dode: “Plus cantharellensaus”, voegde hij eraan toe. “Weggespoeld met rode wijn, waarschijnlijk Spaanse, tempranillodruiven, dus rioja!”

Schwenke grijnsde toen hij de gelaatsuitdrukking van Frank Frølich zag. “Geintje.” Hij keek serieuzer en dacht even na. “Ik heb begrepen dat niet duidelijk is hoe koud het in het vertrek was. Dat kan problemen opleveren.”