Cherchez la femme

Emmanuel Folke Jespersen dacht na. Gunnarstranda verdreef de lange stilte met naar buiten staren. Zijn gedachten dreven weg naar Tove, terwijl zijn blik bleef rusten bij het uitzicht uit Emmanuel Folke Jespersens terrasraam. De rijp lag als een dikke laag gesmolten suiker over de daken van de huizen en op de balustrade rond de veranda. De lage winterzon trof het raam onder een zodanige hoek dat vetvlekken en vingerafdrukken op het glas werden onthuld. Door de zon sloeg de damp van de balustrade af. Emmanuel Folke Jespersen hield de portretfoto tussen zijn vingers. Hij wreef in zijn ogen, tilde moeizaam een been op en probeerde het over het andere te leggen, maar gaf zijn poging op.

Gunnarstranda liet zijn gedachten gaan; een paar uur eerder was hij voor het eerst sinds lange tijd bij een vrouw in bed wakker geworden. Hij leunde achterover en bekeek de zonnestralen die de wand tegenover het raam troffen. Het licht nam een trillende structuur aan; de warmte van de haard maakte het zonlicht onrustig.

Emmanuel Folke Jespersen had de vrouw op de foto beslist eerder gezien. Maar Gunnarstranda begreep dat het een tijdje zou duren voor hij een bekentenis zou krijgen. Emmanuel Folke Jespersen haalde eerst diep adem, terwijl hij zijn lippen vormde tot een weemoedige herkenning, een gelaatsuitdrukking die verdween voordat hij goed en wel gevormd was. Met zijn gezicht verstijfd in een wonderlijke grijns ontmoette hij de blik van de politieman twee lange seconden voor hij zijn onderlip naar voren schoof en hoofdschuddend te kennen gaf dat de foto van de vrouw met de moedervlek op haar wang geen enkele associatie bij hem opriep.

“Ik heb met Arvid gesproken”, zei Emmanuel Folke Jespersen eindelijk. “Hij vertelde dat jullie je druk maakten over de manier waarop Reidar met antiek bezig was …”

De tafel was bezaaid met weekbladen en andere tijdschriften. Midden op de tafel troonde een stapel boeken, die onder andere bestond uit een dik kruiswoordraadselboek en een encyclopedie in één band. Een derde boek was zo versleten dat het onmogelijk was de titel op de rugband te lezen. Tussen hen in op de bank had de zwart-witte kat zich op een kussen opgerold.

Emmanuel bekeek de foto nog een keer, schudde even het hoofd en legde hem op de stapel boeken op tafel. “Nee”, zei hij, terwijl hij zwaar zuchtend over zijn kin streek. “Zo’n mooie vrouw had ik me beslist nog herinnerd.”

Gunnarstranda glimlachte vermoeid. “Misschien weet u waarom uw broer met antiek begon?” vroeg hij zonder een zekere superioriteit te verbergen.

Emmanuel Folke Jespersen wist eindelijk zijn benen over elkaar te slaan, nadat hij zijn broekspijp stevig had vastgegrepen. Met een hand rustend op zijn knie keek hij tersluiks naar de foto.

Gunnarstranda boog zich over de tafel heen en speelde met de foto.

“Eigenlijk geloof ik dat Reidar een enorme leegte in zich had. Misschien dat hij daarom koos voor antiek. Hij verzamelde immers alles. Als hij dingen niet bezat, dan was hij … dan was hij niets.” Emmanuel Folke Jespersen sloeg zijn armen uit. “Dan was hij leeg. Reidar was volkomen afhankelijk van zijn verzamelingen.”

“Trofeeën?”

“Ja, zo kun je het wel noemen. Ik geloof dat hij leefde door dingen, dat hij was wat hij bezat.” Emmanuel Folke Jespersen keek naar de foto en zei: “Ik geloof dat het Reidars grootste nachtmerrie was; het leek wel alsof hij zijn bestaan probeerde te bevestigen door zijn bezit. Ik geloof dat hij diep in zijn binnenste een stukje verboden gebied had, misschien een wond van het een of ander, van een gebeurtenis of een ervaring, in elk geval iets wat zijn leven in de richting stuurde die het ging.” Emmanuel zweeg met gesloten ogen, alsof hij diep nadacht voor hij verderging. “Aan de andere kant is het niet zeker dat Reidar in dat opzicht uniek was. Ik heb vaak gedacht dat we allemaal zo waren, dat we vanbinnen zitten opgescheept met een fundamentele argwaan ten opzichte van onszelf. Begrijpt u? Ondanks ochtendrituelen en werk, ondanks de ceremoniën van het leven – tandenpoetsen, werken, maaltijden, kerst en Pasen en voor mijn part ook de tijd die we doorbrengen in de vrijmetselaarsloge, zelfs de gesprekken die we voeren met andere mensen – blijven we toch allemaal af en toe wel eens stilstaan? Waar dan ook, in een winkel of thuis in de luie stoel. Misschien omdat we horen dat er iets wordt gezegd of omdat we iets herkennen uit onze eigen jeugd: een geur, een geluid of een stemming. Dan blijven we stilstaan en ontdekken en begrijpen we, diep vanbinnen, hoe we zijn geworden, onverhuld, en dan sluiten we onze ogen en schuiven het inzicht weg. Omdat we op die manier onszelf zien; we kijken dwars door het pantser heen van vriendschapsbanden en sociaal leven waarachter we ons verschuilen. We staan met gesloten ogen stil en willen weg, misschien omdat het pijn doet om te blijven staan, je om te keren en je kwetsbaarheid aan te pakken. Daarom gaan we gewoon verder met ons leven zoals het is, zonder na te denken, zonder gebruik te maken van die kans op verandering die we daar op dat moment hebben. Vindt u dat ik wartaal spreek?”

“Zeker niet”, zei Gunnarstranda. “Ik geloof dat u gelijk hebt. Veel mensen worden vroeg of laat geconfronteerd met hun eigen dromen. Het is zoiets als een jaarvergadering met jezelf. En het klopt dat sommige mensen eerder zover zijn dan anderen. Velen zullen het misschien nooit beleven.” Hij keek nog even naar de foto voor hij een pluisje van zijn broek veegde. “Gaat u verder.”

“Tja, om je broer op die manier te bekijken, als een slachtoffer … U moet weten dat Reidar mijn grote broer was, mijn voorbeeld, een persoonlijkheid met een aura van niet te weerleggen autoriteit, en om hem op die manier te bekijken …”

Hoofdinspecteur Gunnarstranda wachtte beleefd terwijl Emmanuel Folke Jespersen naar woorden zocht.

“Het werd extra moeilijk omdat hij begreep wat ik dacht. Hij merkte misschien niet de zorg die erachter lag, maar hij merkte de verandering. Hij begreep intuïtief dat hij doorzien was, ontmaskerd. Maar ik weet niet zeker of hij begreep wat ik precies had ontmaskerd. Hij merkte alleen dat de sfeer tussen ons veranderd was, hij merkte dat ik medelijden met hem had. En dat kon hij niet vergeven.”

“Vergeven?”

Emmanuel Folke Jespersen knikte. “Vergeven.”

“Waarom kon hij dat niet?”

“Misschien had dat te maken met zijn innerlijke leegte, waar hij vandaan vluchtte door een soort harnas om zich heen te bouwen. Maar ook omdat de balans tussen ons was verstoord. Hij was ontmaskerd – ik vind het trouwens nog steeds een merkwaardig woord – doordat ik zijn ziekelijke drang doorzag om in conditie en in beweging te blijven, om te bezitten, om een hele vesting van dingen om zich heen te bouwen, en daarom had hij als broer niet langer hetzelfde overwicht op mij. Hij vond het gewoon niet meer leuk om met mij om te gaan.”

Gunnarstranda ondersteunde zijn hoofd met een knokige wijsvinger onder zijn kin en zei: “Maar u hebt vast nagedacht over wat die verzameling spullen en dat krampachtige activiteitenniveau moesten compenseren? Lag er een ideologie achter, was het een trauma veroorzaakt door afschuwelijke gebeurtenissen, waren het verdrongen herinneringen?”

“Ja, natuurlijk heb ik er wel over nagedacht …”

Gunnarstranda boog zich nog verder naar voren. Op de bank, naast Emmanuel Folke Jespersen, bewoog de kat haar kop. Ze knorde zacht, strekte haar achterpoten uit en bleef als een Egyptische koningin op het kussen liggen. Haar ogen waren open, maar ze was niet wakker. Ze knipperde met haar ogen en liet langzaam haar kop op haar voorpoten zakken. “Laat eens horen”, fluisterde Gunnarstranda gespannen.

“Eerst dacht ik dat hij werd geplaagd door herinneringen aan mensen die lagen te slapen terwijl hij hen opblies …”

“Een sabotageactie?”

Emmanuel Folke Jespersen staarde zwijgend voor zich uit. “God weet dat Reidar een heleboel op zijn geweten had. Dood en …” Hij onderbrak zichzelf. “Maar ik heb ontdekt dat dat het niet was.”

De politieman schraapte gespannen zijn keel.

Emmanuel Folke Jespersen haalde diep adem en leunde met zijn hoofd achterover. De kat tilde haar oogleden weer een stukje op. Emmanuel Folke Jespersen staarde naar het plafond en streek met een zacht schrapend geluid over zijn kin. “Wat zeggen ze ook alweer …”

“Wie zegt wat?”

“De Fransen, wat zeggen ze als een raadsel moet worden opgelost?”

Gunnarstranda keek naar de foto die boven op de blauwe encyclopedie lag. De winterzon scheen door het raam naar binnen op de tafel, trof de foto en liet hem schijnen als een matte, oude spiegel. “Cherchez la femme”, fluisterde hij.

Emmanuel, met zijn blik nog steeds gericht op een punt aan het plafond, zuchtte diep en herhaalde: “Cherchez la femme …”

Gunnarstranda slikte en pakte de foto op. “Oké.” Hij zuchtte diep en nam de gok: “Hoe heet ze?”